ECLI:NL:RBROT:2021:11924

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
9258429
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens overlast en schade aan gehuurde woning

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vestia en gedaagden, waaronder een bewindvoerder en een huurder. De eiseres, Vestia, vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege ernstige schade en overlast veroorzaakt door de huurder, [gedaagde 2]. De huurovereenkomst was sinds 12 november 2010 van kracht en de huurder was onder bewind gesteld. Vestia stelde dat de huurder ernstige schade had toegebracht aan de woning, waaronder gaten in de vloer en vernielde plafondplaten, en dat de tuin verwaarloosd was, wat leidde tot overlast voor de buren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurder tekort is geschoten in haar verplichtingen en dat de vorderingen van Vestia gerechtvaardigd zijn. De kantonrechter heeft de huurovereenkomst ontbonden en de bewindvoerder veroordeeld om het gehuurde binnen drie maanden te ontruimen. Daarnaast is de bewindvoerder veroordeeld tot betaling van schadevergoeding voor herstelwerkzaamheden aan de woning. De kantonrechter heeft de proceskosten ten laste van de bewindvoerder gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9258429 CV EXPL 21-19333
uitspraak: 26 november 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Vestia,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 27 en 31 mei 2021,
gemachtigde: mw. mr. M. Jansen te Rotterdam,
tegen

1..de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,

Budget en Beschermingsbewind Zuid-Hollandse Eilanden B.V. , in de hoedanigheid van bewindvoerder van mevr. [gedaagde 2] ,
kantoorhoudende te Hellevoetsluis ,
gedaagde sub 1,
verschenen in persoon,

2..[gedaagde 2] ,

woonplaats kiezende te [plaats 2] ,
gedaagde sub 2,
gemachtigde: mr. J.G. Plet.
Eiseres wordt hierna aangeduid als ‘Vestia’ en gedaagden gezamenlijk als ‘gedaagden’. Gedaagden afzonderlijk worden hierna aangeduid als ‘de bewindvoerder’ respectievelijk ‘ [gedaagde 2] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • de exploten van dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord van 15 juli 2021, met producties;
  • het vonnis van 2 augustus 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 29 september 2021 van de zijde van Vestia, met aanvullende producties 30 t/m 33;
  • de akte houdende vermeerdering van eis van 7 oktober 2021;
  • de brief van 6 oktober 2021 van de zijde van Vestia, met aanvullende productie 34;
  • de e-mail van 6 oktober 2021 van de zijde van gedaagden, met aanvullende productie 4;
  • de brief van 8 oktober 2021 van de zijde van Vestia, met aanvullende productie 35.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2021. Daarbij is dhr. [persoon A] verschenen namens Vestia, bijgestaan door de gemachtigde van Vestia. [gedaagde 2] is in persoon verschenen, vergezeld door haar moeder en de bewindvoerder en bijgestaan door hun gemachtigde. De zaak is met partijen besproken. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen ter zitting is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In deze procedure wordt van het volgende uitgegaan.
2.1.
Tussen Vestia als verhuurder en [gedaagde 2] als huurder bestaat sinds 12 november 2010 een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres] te Brielle (hierna: ‘het gehuurde’).
2.2.
Bij beschikking van 21 mei 2019 van de rechtbank Rotterdam is [gedaagde 2] op de voet van artikel 1:431 BW onder bewind komen te staan van Budget- en Beschermingsbewind Zuid-Hollandse Eilanden B.V.
2.3.
Op de huurovereenkomst tussen partijen zijn de algemene huurvoorwaarden van toepassing. Deze kennen onder meer, voor zover van belang, de volgende inhoud:
“Artikel 13 lid 1:
Huurder zal het gehuurde als een goed huurder en overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming van woonruimte gebruiken. Daartoe zal huurder in ieder geval:
(…)
h. de tot gehuurde behorende tuin en/of terras te gebruiken, handhaven en onderhouden als (dier)tuin.
Artikel 16 lid 1:
Indien verhuurder gedurende de huurtijd dringende werkzaamheden in of aan het gehuurde dan wel op, in of aan een naast het gehuurde gelegen erf of gebouw moet uitvoeren, dan zal huurder daartoe gelegenheid geven en, indien noodzakelijk, eventueel door hem aangebrachte veranderingen en toevoegingen als bedoeld in artikel 21, (tijdelijk) verwijderen.
Artikel 22 lid 1:
Huurder is aansprakelijk voor schade aan het gehuurde die is ontstaan door een hem toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van een verplichting uit de huurovereenkomst (…).
Artikel 22 lid 3:
Huurder is verplicht de nodige maatregelen te nemen ter voorkoming en/of beperking van schade aan het gehuurde, in het bijzonder in het geval van brand, storm, wateroverlast, vorst en dergelijke calamiteiten alsmede als gevolg van inbraak.”

3..De vordering

3.1.
Vestia heeft na vermeerdering van eis gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden;
II. gedaagden te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis het gehuurde te ontruimen;
III. gedaagden te veroordelen tot betaling van € 6.569,00 terzake van de kosten voor de herstelwerkzaamheden aan het gehuurde;
Subsidiair
IV. Vestia te machtigen om voor rekening van gedaagden herstelwerkzaamheden in en aan het gehuurde, door Vestia uit te (laten) voeren;
V. gedaagden te veroordelen het gehuurde (gedeeltelijk) tijdelijk te ontruimen, indien zij niet aan het onder IV gevorderde voldoen, op straffe van een dwangsom;
VI. gedaagden te veroordelen om Vestia gelegenheid te (laten) geven voor de uitvoering van dringende werkzaamheden in en aan het gehuurde, op straffe van een dwangsom;
VII. gedaagden te veroordelen het gehuurde (gedeeltelijk) tijdelijk te ontruimen, indien zij niet aan het onder VI gevorderde voldoen;
VIII. Vestia te machtigen om voor rekening van gedaagden de voor-, zij-, en achtertuin behorende bij het gehuurde te (laten) onderhouden, in zodanige mate dat deze een verzorgde indruk maken, hetgeen onder meer betekent:
  • het verwijderen van onkruid;
  • het verwijderen/vervangen van beplanting die is doodgegaan;
  • het snoeien van heggen, struiken, hagen en opschietende bomen;
  • het plaatsen van een schutting;
een en ander ter beoordeling van Vestia;
IX. gedaagden te veroordelen om de werkzaamheden genoemd onder VIII toe te laten en te gedogen en zo nodig daaraan hun medewerking te verlenen, waaronder het verschaffen van toegang tot de voor-, zij-, en achtertuin van het gehuurde aan medewerkers van Vestia en/of derden, een en ander op straffe van een dwangsom;
Primair en subsidiair:
X. gedaagden te veroordelen in de kosten, die zijn verbonden met de in onderdeel IV en VIII van het petitum genoemde werkzaamheden;
XI. gedaagden te veroordelen in de kosten van het geding en de nakosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft Vestia
primair– zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
[gedaagde 2] heeft ernstige schade aan het gehuurde toegebracht, bestaande uit: gaten in de vloer op de eerste verdieping van de woning, meer in het bijzonder een gat bij het trapportaal en een gat met een lange zaagsnede in het slaapgedeelte, vernielde plafondplaten in de huiskamer en uit de muur verwijderde bakstenen op de eerste verdieping onder de dakrand. De woning is ernstig vervuild, zoals blijkt uit aanvullende productie 32. Deze problematiek speelt al enkele jaren en Vestia heeft geprobeerd (met behulp van instanties) de situatie in samenwerking met [gedaagde 2] aan te pakken. Er is echter geen zicht op verbetering. De door [gedaagde 2] veroorzaakte schade bedraagt € 6.569,00. Een specificatie van de gevorderde kosten volgt uit de aanvullende productie 34. Het veroorzaken van de schade is in strijd met het goed huurderschap ex artikel 7:213 BW en artikel 13 lid 1 van de algemene huurvoorwaarden. Gedaagden zijn aansprakelijk voor de schade die is ontstaan aan het gehuurde, ingevolge artikel 7:218 BW en artikel 22 van de algemene huurvoorwaarden.
3.2.2.
Voorts is het noodzakelijk dat er dringende werkzaamheden verricht worden aan het gehuurde. [gedaagde 2] geeft aannemers van Vestia al geruime tijd niet de gelegenheid om die werkzaamheden uit te voeren. De werkzaamheden die verricht moeten worden houden verband met lekkage- en vochtproblematiek. Het is belangrijk dat de werkzaamheden binnen afzienbare tijd plaatsvinden, om verergering van de schade te voorkomen. Dit geldt met name voor het gat onder de dakrand. Gedaagden dienen medewerking te verlenen aan de uitvoering van dringende werkzaamheden aan het gehuurde op grond van artikel 16 lid 1 van de algemene huurvoorwaarden alsmede op grond van artikel 7:220 lid 1 BW.
3.2.3.
Daarnaast staat de voor-, zij-, en achtertuin vol met onkruid, roerende zaken, verwilderde struiken en afval, waardoor deze een zeer verwaarloosde indruk maakt. [gedaagde 2] heeft de schutting tussen haar tuin en die van de buurvrouw eigenhandig verwijderd. Die buurvrouw van [gedaagde 2] heeft een klacht ingediend van stankoverlast die is ontstaan als gevolg van de goederen die in de tuin worden gestort. De problemen rondom de tuin zijn al in 2015 begonnen, waarna [gedaagde 2] meermaals is gesommeerd om de tuin op te ruimen en te onderhouden. Op grond van artikel 13 lid 1 van de algemene huurvoorwaarden en artikel 7:213 jo 7:217 jo 7:240 BW dienen gedaagden de voor-, zij-, en achtertuin goed te onderhouden, zodanig dat deze een verzorgde indruk maakt.
3.2.4.
De situatie en schade die is ontstaan in het gehuurde en aan de voor-, zij-, en achtertuin, alsmede het niet toelaten van aannemers voor het uitvoeren van dringende werkzaamheden, is onverenigbaar met het goed huurderschap. Voornoemde tekortkomingen in de nakoming van de huurdersverplichtingen rechtvaardigen ontbinding van de huurovereenkomst en een veroordeling tot ontruiming van het gehuurde.
3.3.
Voor het geval de primaire vordering tot ontbinding en ontruiming wordt afgewezen, vordert Vestia
subsidiaireen machtiging om, op kosten van gedaagden, (i) de schade aan de woning te herstellen, (ii) onderhoud te plegen aan de tuin en (iii) dringende werkzaamheden uit te laten voeren in de woning, waarbij gedaagden tegelijkertijd worden veroordeeld om deze dringende werkzaamheden toe te staan en daaraan zo nodig hun medewerking te verlenen alsmede tijdelijke en/of gedeeltelijke ontruiming om zo de herstelwerkzaamheden mogelijk te maken. Tot slot vordert Vestia subsidiair een (iv) gedragsaanwijzing waarin gedaagden verplicht worden om regelmatig onderhoud te (laten) plegen aan de voor-, zij-, en achtertuin van [gedaagde 2] .

4..Het verweer

Gedaagden hebben de vordering betwist en hebben daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
4.1.
[gedaagde 2] is onder bewind gesteld bij beschikking van 21 mei 2019. Een beschermingsbewindvoerder is op grond van artikel 1:441 BW jo 1:438 BW de formele procespartij. [gedaagde 2] is daarom ten onrechte gedagvaard, zodat Vestia ten aanzien van de jegens [gedaagde 2] ingestelde rechtsvordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4.2.
De primaire vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde is ongegrond, dan wel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. In de eerste plaats ontkent de bewindvoerder dat er op dit moment sprake is van overlast. De foto’s van de tuin van het gehuurde waar Vestia naar verwijst zijn niet actueel. [gedaagde 2] heeft namelijk met hulp van vrijwilligers de tuin opgeruimd. [gedaagde 2] zal daarnaast naar behoren medewerking verlenen aan de uitvoering van dringende werkzaamheden, zodat de lekkage- en vochtproblematiek en/of andere gebreken kunnen worden verholpen. De primaire vordering tot ontbinding en ontruiming is disproportioneel, nu [gedaagde 2] verbeteracties heeft ingezet en de overlast niet actueel is. De bewindvoerder heeft bij Vestia aangedrongen op het treffen van een minnelijke regeling. Zij is hiertoe overigens nog steeds bereid. Gelet op de sociaaleconomische problemen en de schuldenproblematiek van [gedaagde 2] dient te worden voorkomen dat zij ‘op straat belandt’.
4.3.
Het is niet redelijk en billijk om de door Vestia gevorderde schade van € 6.659,00 in zijn geheel aan de bewindvoerder toe te rekenen. Bovendien kunnen de bedragen die bij elke post gevorderd worden, niet geverifieerd worden. Er zijn geen facturen of andere onderliggende stukken overgelegd die de vordering onderbouwen. [gedaagde 2] erkent dat zij een aandeel heeft in het laten ontstaan van de schade, maar het is niet redelijk om de volledige schade aan haar toe te rekenen. Het ligt ook op de weg van Vestia als verhuurder om onderhoud te plegen aan het gehuurde.
4.4.
De subsidiair gevorderde machtiging tot onderhoud aan de tuin, op kosten van gedaagden, en de gedragsaanwijzing tot onderhoud van de tuin, is niet meer relevant, nu [gedaagde 2] de tuin inmiddels heeft aangepakt en de situatie zoals beschreven door Vestia niet meer actueel is. Dit geldt ook voor de machtiging tot herstel van de schade aan het gehuurde op kosten van gedaagden en het verlenen van medewerking aan dringende werkzaamheden, omdat [gedaagde 2] bereid is hieraan mee te werken zodat gebreken verholpen kunnen worden.

5..De beoordeling

5.1.
Vooropgesteld wordt dat nu [gedaagde 2] onder bewind is gesteld, Budget en Beschermingsbewind Zuid-Hollandse Eilanden B.V. q.q. als de formele procespartij dient te gelden, nu het gehuurde beschouwd wordt als een vermogensbestanddeel dat valt onder het bewind. De vorderingen van Vestia dienden daarom enkel te worden ingesteld tegen de bewindvoerder, en niet tevens tegen [gedaagde 2] . Dit heeft tot gevolg dat Vestia niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vorderingen jegens [gedaagde 2] . Vestia zal worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 2] , die tot op heden begroot worden op nihil nu er geen aparte procesvertegenwoordiging voor [gedaagde 2] is geweest.
Tekortkoming
5.2.
Ten aanzien van de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt als volgt overwogen. Ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Partijen verschillen van mening over de vraag of [gedaagde 2] zodanig is tekortgeschoten in haar verplichtingen als huurder dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. Vestia heeft aangevoerd dat [gedaagde 2] op meerdere manieren is tekortgeschoten in de op haar rustende verplichtingen.
Tekortkoming – schade
5.3.
Vestia heeft gesteld dat [gedaagde 2] schade aan het gehuurde heeft toegebracht, in de vorm van twee gaten in de vloer op de eerste verdieping van de woning, vernielde plafondplaten in de huiskamer en een gat onder de dakrand op de eerste verdieping. Het gat onder de dakrand op de eerste verdieping is ontstaan doordat [gedaagde 2] bakstenen uit de muur heeft verwijderd. De schade aan het gehuurde heeft onder andere geleid tot lucht- en vochtproblematiek. Ter onderbouwing heeft Vestia foto’s van het huisbezoek van 12 juli 2021 (productie 32) en een e-mail met bevindingen van een door Vestia ingeschakelde aannemer die was ingeschakeld om de gebreken te herstellen (productie 8), overgelegd. Daarnaast heeft een monteur naar aanleiding van een huisbezoek op 18 juni 2020 gemeld dat er een gat aanwezig is in het plafond. [gedaagde 2] zou zelf verklaard hebben dat dit het gevolg is van het door haar verwijderde laminaat op de eerste verdieping.
[gedaagde 2] heeft te kennen gegeven dat zij gedeeltelijk zelf verantwoordelijk is voor de ontstane schade, maar dat de schade ook een gevolg is van de leeftijd en de kwaliteit van de woning. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de twee gaten in de vloer op de eerste verdieping van de woning, de vernielde plafondplaten in de huiskamer en het gat onder de dakrand op de eerste verdieping het gevolg van het handelen van [gedaagde 2] . Dergelijke schade ontstaat niet slechts als gevolg van ouderdom of slecht onderhoud. [gedaagde 2] heeft bovendien erkend zelf een aandeel te hebben in het ontstaan van voornoemde schade aan het gehuurde.
Tekortkoming – weigering medewerking uitvoeren dringende werkzaamheden
5.4.
Vestia stelt dat [gedaagde 2] al geruime tijd geen medewerking verleent aan het verrichten van dringende werkzaamheden aan het gehuurde en dat zij daarmee in strijd handelt met artikel 16 lid 1 van de algemene huurvoorwaarden. Er is sprake van lekkage- en vochtproblematiek in het gehuurde. In 2018 en 2019 heeft [gedaagde 2] zelf melding gemaakt van lekkages en vochtproblemen in het gehuurde. In 2019 en 2020 heeft Vestia met inschakeling van aannemers tevergeefs verschillende afspraken met [gedaagde 2] gemaakt om werkzaamheden ter reparatie van de gemelde problemen uit te voeren. Zij bleek niet aanwezig in de woning of verschafte geen toegang aan de medewerkers. Volgens [gedaagde 2] hebben aannemers het ook laten afweten door niet op te komen dagen op gemaakte afspraken. Voorts heeft [gedaagde 2] zelf ook initiatief genomen om de problemen aan te pakken, maar zij is door haar financiële positie afhankelijk van haar bewindvoerder en de gemeente om budget te genereren voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden. Daarnaast licht [gedaagde 2] toe zich niet veilig te voelen in de woning, door tal van omstandigheden die in het verleden hebben plaatsgevonden. Zij laat daarom niet graag onbekende mensen tot de woning toe. De kantonrechter maakt uit de houding van [gedaagde 2] op dat zij niet opzettelijk niet meewerkt aan het verhelpen van de dringende werkzaamheden, maar dat zij wordt tegengewerkt door haar psychische en sociaaleconomische problemen. Desondanks is de kantonrechter van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [gedaagde 2] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting mee te werken aan het uitvoeren van dringende werkzaamheden.
Tekortkoming – onderhoud tuin en overlast
5.5.
Vestia heeft aangevoerd dat [gedaagde 2] door de tuin niet te onderhouden in strijd handelt met artikel 13 lid 1 sub h van de huurovereenkomst en dat zij als gevolg van het slechte onderhoud van de tuin overlast veroorzaakt bij haar buurvrouw. Uit de overlastmelding van de buurvrouw van [gedaagde 2] uit 2015 en de daaropvolgende correspondentie tussen Vestia en [gedaagde 2] , volgt dat deze situatie al enkele jaren speelt. In oktober 2015 heeft Vestia een hovenier opdracht gegeven onderhoud te plegen aan de tuin. In 2019 hebben handhavers echter geconstateerd dat de tuin weer ernstig vervuild is en als stortplaats wordt gebruikt, zoals ook blijkt uit de destijds gemaakte foto’s. [gedaagde 2] heeft met behulp van vrienden en instanties de tuin, na sommaties, in 2019 weer op orde gebracht. In oktober 2020 heeft de buurvrouw van [gedaagde 2] opnieuw melding gemaakt van overlast: de voor- en achtertuin ligt vol met afval, [gedaagde 2] gooit brood in haar tuin en de honden van [gedaagde 2] doen hun behoefte in haar tuin. Kort daarna is een nieuwe melding van de buurvrouw gevolgd met het bericht dat [gedaagde 2] haar bedreigd heeft en verschillende voorwerpen in haar tuin deponeert. Dat de situatie sindsdien niet is verbeterd volgt onder meer uit het politie proces-verbaal van aangifte van de buurvrouw van [gedaagde 2] wegens bedreiging door [gedaagde 2] en de foto’s van het huisbezoek van 12 juli 2021. [gedaagde 2] stelt daarentegen dat er in de tussentijd verbeteringen hebben plaatsgevonden en de situatie zoals die was op de foto’s van 12 juli 2021, niet meer actueel is. Zij heeft dit echter niet nader onderbouwd door middel van foto’s of andere stukken. De kantonrechter erkent de inspanningen van [gedaagde 2] ter verbetering van de situatie, dit neemt echter niet weg dat vaststaat dat [gedaagde 2] in het verleden meermaals overlast heeft veroorzaakt, onder andere als gevolg van het ontoereikende tuinonderhoud. Gelet op het voorgaande overweegt de kantonrechter dat Vestia voldoende onderbouwd heeft dat er ook op dit punt sprake is van een tekortkoming van de zijde van [gedaagde 2] .
5.6.
Tegenover het belang van Vestia bij een huurder die aan de verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst voldoet, staat het belang van [gedaagde 2] bij behoud van het gehuurde. Ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van een woning vormen een inmenging in het door artikel 8 EVRM beschermde recht op respect voor de woning van een bewoner. [gedaagde 2] heeft toegelicht dat ontruiming ingrijpende gevolgen voor haar heeft. Zij heeft daarnaast aangegeven behoefte te hebben aan (woon)begeleiding, gelet op haar lichamelijke en psychische gesteldheid. Dit wordt mede onderschreven door de instanties die [gedaagde 2] begeleiden. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde 2] niet opzettelijk verzuimt in haar verplichting om het gehuurde en de tuin te onderhouden, maar dat dit met name te wijten is aan haar psychische, lichamelijke en sociaaleconomische problematiek. De inspanningen van de afgelopen jaren om het tij te keren, hebben echter niet tot het gewenste resultaat geleid. De kantonrechter acht ontbinding van de huurovereenkomst en een veroordeling tot ontruiming van het gehuurde gelet op het voorgaande gerechtvaardigd, mede gelet op de inspanningen die Vestia heeft verricht om [gedaagde 2] de kans te geven de situatie te verbeteren en het belang van Vestia bij een huurder die aan de verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst voldoet, en wijst de vordering tot ontbinding en ontruiming van het gehuurde dan ook toe. De ontruimingstermijn wordt gesteld op drie maanden na betekening van dit vonnis. De kantonrechter acht deze termijn billijk gelet op het belang van [gedaagde 2] bij het zoeken naar een alternatieve woonruimte en het inschakelen van de daarvoor noodzakelijke hulp.
5.7.
Ten aanzien van de sub III gevorderde schade ter zake van de kosten voor de herstelwerkzaamheden oordeelt de kantonrechter als volgt. Vestia heeft vergoeding van herstelkosten op grond van artikel 7:218 BW en artikel 22 van de algemene huurvoorwaarden gevorderd. Gelet op het verweer van de bewindvoerder, is het aan Vestia om die vordering te concretiseren en te onderbouwen, hetgeen zij naar het oordeel van de kantonrechter slechts gedaan heeft ten aanzien van het dichtzetten van diverse gaten in gipsplaat ten bedrage van € 178,00 en het nieuwe gipsplaten plafond ten bedrage van € 1.965,00. Deze herstelposten zijn immers direct terug te leiden naar de door [gedaagde 2] veroorzaakte schade, zoals hiervoor overwogen onder rechtsoverweging 5.3. Vaststaat dat de bewindvoerder op grond van de wet en de algemene huurvoorwaarden aansprakelijk is voor die kosten. In totaal zal dan ook een bedrag van € 2.143,00 worden toegewezen. De overige gevorderde kostenposten worden als onvoldoende onderbouwd afgewezen, nu Vestia met het enkele overleggen van de bij productie 34 ingediende bescheiden onvoldoende heeft onderbouwd dat de door haar gestelde schadeposten zijn toe te rekenen aan [gedaagde 2] .
5.8.
Aangezien de primaire vordering wordt toegewezen, behoeft het subsidiair gevorderde geen verdere bespreking meer.
5.9.
De bewindvoerder wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, bestaande uit verschotten en gemachtigdensalaris. De verschotten zijn vastgesteld op € 507,00 aan griffierecht en € 106,01 aan exploot- en informatiekosten. Het salaris voor de gemachtigde van Vestia wordt begroot op (2 punten à € 218,00) € 436,00.

6..De beslissing

De kantonrechter:
verklaart Vestia niet-ontvankelijk in haar vorderingen jegens [gedaagde 2] ;
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen Vestia en [gedaagde 2] en veroordeelt de bewindvoerder om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde 2] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van sleutels ter beschikking van Vestia te stellen;
veroordeelt de bewindvoerder om aan Vestia tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 2.143,00 aan schadevergoeding voor herstelwerkzaamheden;
veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vestia vastgesteld op € 613,01 aan verschotten en € 436,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
50724