Op 3 december 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak van een veroordeelde die een vordering tot herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling onder ogen kreeg. De veroordeelde, die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, had eerder een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd gekregen, met een voorwaardelijke invrijheidstelling op 3 oktober 2019. Deze voorwaardelijke invrijheidstelling was echter meerdere keren gedeeltelijk herroepen vanwege het overtreden van bijzondere voorwaarden, waaronder de verplichting tot klinische behandeling.
De rechtbank heeft op 19 november 2021 een openbare terechtzitting gehouden, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de veroordeelde zijn gehoord. De veroordeelde zelf was niet fysiek aanwezig, maar had via zijn advocaat laten weten dat hij de zitting wilde laten doorgaan. De vordering van het Openbaar Ministerie was gericht op herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, omdat de veroordeelde de bijzondere voorwaarde van klinische opname had overtreden door de kliniek na één dag te verlaten.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de veroordeelde niet in staat was om zich aan de bijzondere voorwaarden te houden, wat te wijten was aan zijn laag verstandelijk vermogen. De deskundige die de reclassering vertegenwoordigde, bevestigde dat de veroordeelde niet in staat was om de vereiste klinische behandeling te ondergaan. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling af te wijzen, omdat het niet gerechtvaardigd was om gevolgen te verbinden aan de overtreding van de veroordeelde.
De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. A. Boer, en de rechters mr. F. Wegman en mr. H. Wielhouwer, en is op dezelfde dag uitgesproken.