ECLI:NL:RBROT:2021:11914

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
10/691011-18; 10/142290-17; 96/206152-17; 96/182286-17; 96/199745-17 / VI-99/000694-37
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van een veroordeelde met een laag verstandelijk vermogen

Op 3 december 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak van een veroordeelde die een vordering tot herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling onder ogen kreeg. De veroordeelde, die gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, had eerder een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd gekregen, met een voorwaardelijke invrijheidstelling op 3 oktober 2019. Deze voorwaardelijke invrijheidstelling was echter meerdere keren gedeeltelijk herroepen vanwege het overtreden van bijzondere voorwaarden, waaronder de verplichting tot klinische behandeling.

De rechtbank heeft op 19 november 2021 een openbare terechtzitting gehouden, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de veroordeelde zijn gehoord. De veroordeelde zelf was niet fysiek aanwezig, maar had via zijn advocaat laten weten dat hij de zitting wilde laten doorgaan. De vordering van het Openbaar Ministerie was gericht op herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, omdat de veroordeelde de bijzondere voorwaarde van klinische opname had overtreden door de kliniek na één dag te verlaten.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de veroordeelde niet in staat was om zich aan de bijzondere voorwaarden te houden, wat te wijten was aan zijn laag verstandelijk vermogen. De deskundige die de reclassering vertegenwoordigde, bevestigde dat de veroordeelde niet in staat was om de vereiste klinische behandeling te ondergaan. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling af te wijzen, omdat het niet gerechtvaardigd was om gevolgen te verbinden aan de overtreding van de veroordeelde.

De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, onder leiding van voorzitter mr. A. Boer, en de rechters mr. F. Wegman en mr. H. Wielhouwer, en is op dezelfde dag uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank ROtterdam
Team straf 3
VI-zaaknummer: 99/000694-37
Parketnummers: 10/691011-18; 10/142290-17; 96/206152-17; 96/182286-17; 96/199745-17
Datum uitspraak: 3 december 2021
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] ( [geboorteland veroordeelde] ) op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [postcode veroordeelde] te [woonplaats veroordeelde] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn,
gemachtigd raadsvrouw, mr. S. Aarts, advocaat te Rotterdam.

1. Procesverloop

Opgelegde straffen
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank van 2 augustus 2018 is aan de veroordeelde een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd (parketnummer 10/691011-18).
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de enkelvoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank van 13 oktober 2017 is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 10 weken (parketnummer 10/142290-17).
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de enkelvoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank van 22 februari 2018 is aan de veroordeelde een hechtenis van 5 dagen opgelegd (parketnummer 96/206152-17).
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de enkelvoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank van 22 februari 2018 is aan de veroordeelde een hechtenis van 5 dagen opgelegd (parketnummer 96/182286-17).
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de enkelvoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank van 22 februari 2018 is aan de veroordeelde een hechtenis van 5 dagen opgelegd (parketnummer 96/199745-17).
Voorwaardelijke invrijheidstelling
Op 3 oktober 2019 is de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een proeftijd van 365 dagen.
Bij uitspraak van de meervoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank van 10 juni 2020 is de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk herroepen voor de duur van 36 dagen
vanwege het overtreden van de bijzondere voorwaarden.
Op 13 juni 2020 is de veroordeelde wederom voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
Op 9 oktober 2020 heeft de rechtbank de proeftijd van de voorwaardelijke
invrijheidstelling voor de duur van 365 dagen verlengd.
Bij uitspraak van de meervoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank van 12 augustus 2021 is de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk herroepen voor de duur van 90 dagen vanwege het overtreden van de bijzondere voorwaarden.
Op 28 september 2021 heeft het Openbaar Ministerie een wijzigingsbesluit voorwaardelijke invrijheidstelling genomen. Sindsdien zijn aan de invrijheidstelling van de veroordeelde de volgende voorwaarden verbonden:
Algemene voorwaarde
- de veroordeelde pleegt geen strafbare feiten;

Bijzondere voorwaarden

  • de veroordeelde zal zich niet bevinden in de deelgemeente Delfshaven te Rotterdam;
  • de veroordeelde dient zich binnen één werkdag na invrijheidstelling te melden bij Leger des Heils Reclassering, Abraham van Stolkweg 140, 3041 JA Rotterdam. Tel. nummer: 010-2381900. De veroordeelde dient zich te melden bij de reclassering, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht. Deze meldplicht heeft tot doel de veroordeelde te kunnen begeleiden bij en controleren op de naleving van de opgelegde bijzondere voorwaarden;
  • de veroordeelde dient zich te onthouden van het gebruik van verdovende middelen genoemd op lijst 1 en 2 behorende bij de Opiumwet (harddrugs en softdrugs) en alcohol. Ten behoeve van de naleving van dit verbod dient de veroordeelde mee te werken aan bloedonderzoek en/of urineonderzoek en/of een ander controlemiddel;
  • de veroordeelde dient zich op te laten nemen in Ipse de Brugge, althans een soortgelijke intramurale instelling. U dient zicht te houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven;
  • de veroordeelde dient zich – indien en zodra de reclassering zulks noodzakelijk acht – onder behandeling te stellen van Fivoor, FACT LVB, althans van een soortgelijke deskundige of zorginstelling, te bepalen door de reclassering, op tijden en plaatsen als door of namens die deskundige/zorginstelling aan te geven. de veroordeelde dient zich te houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar worden gegeven;
  • de veroordeelde dient – indien en zodra de reclassering zulks noodzakelijk acht – te verblijven in een nader door de reclassering te bepalen instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. De veroordeelde dient zich te houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
  • de veroordeelde dient een open, gemotiveerde en meewerkende houding te tonen met betrekking tot het toezicht en de behandeling. De veroordeelde dient openheid van zaken te tonen ten aanzien van uw financiële situatie.
Op 26 oktober 2021 is de veroordeelde opnieuw voorwaardelijk in vrijheid gesteld en overgebracht naar kliniek ‘Wier’ van Fivoor.

Vordering

Op 28 oktober 2021 heeft het openbaar ministerie een vordering ingediend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde voor de duur van het volledige strafrestant van 143 dagen, wegens het niet naleven van de bijzondere voorwaarde gericht op klinische behandeling.
Bij de vordering is overgelegd het rapport van 27 oktober 2021 van het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering.

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 19 november 2021.
De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen en de raadsvrouw zijn gehoord. De veroordeelde is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Kort voor de terechtzitting bleek dat de veroordeelde is gedetineerd, dat hij graag aanwezig wilde zijn maar dat er geen transport voor hem was geregeld. De veroordeelde heeft ingebeld op de telefoon van zijn advocaat kort voor de zitting in aanwezigheid van de rechtbank en de officier van justitie. Aan hem is aangeboden om een nieuwe zittingsdatum in te plannen. De veroordeelde heeft aangegeven dat hij toch wil dat de zitting door zou gaan en dat zijn advocaat precies weet hoe hij er over denkt.
Voorts is de deskundige mevrouw [naam persoon] , als reclasseringswerker verbonden aan het Leger des Heils, gehoord.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen, subsidiair de vordering gedeeltelijk toe te wijzen. Daartoe is het volgende aangevoerd. De 90 dagen detentie waren zwaar voor de veroordeelde. Tijdens deze detentie ontstond bij de veroordeelde de verwachting dat hij bij voorwaardelijke invrijheidstelling meer vrijheden zou krijgen. Vijf dagen voor zijn vrijlating kreeg de veroordeelde te horen dat hij klinisch zou worden opgenomen. Gelet op de persoon van de veroordeelde was dit een enorme omschakeling. Hij heeft daardoor een dag na opname impulsief de beslissing genomen om de kliniek te verlaten. De veroordeelde wil graag meewerken en zich aan de bijzondere voorwaarden houden. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de veroordeelde nog één laatste kans te geven.

Beoordeling

In het rapport van de reclassering is opgenomen dat de veroordeelde, één dag na zijn opname, de kliniek Wier van Fivoor heeft verlaten. Daarmee heeft de veroordeelde de bijzondere voorwaarde van de voorwaardelijke invrijheidstelling, te weten klinische behandeling, overtreden. Het ontbreekt de veroordeelde aan inzicht en zicht op oorzaak en gevolg, wat te verklaren is door zijn laag verstandelijk vermogen. De reclassering adviseert een beslissing waardoor het reclasseringstoezicht voortijdig negatief wordt beëindigd. De reclassering ziet geen mogelijkheid voor gedragsverandering en risicobeperking. Ook niet na een gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.
De deskundige heeft op de terechtzitting het rapport van de reclassering nader toegelicht. Zij heeft verklaard dat gedurende de detentie van de veroordeelde is gezocht naar een kliniek waar hij terecht zou kunnen. Omdat er lang geen plek was voor de veroordeelde, heeft zij ook de mogelijkheid met hem doorgenomen dat hij vrij zou komen. Vijf dagen voordat de veroordeelde vrij zou komen bleek er een plek te zijn in kliniek Wier. Gelet op de persoon van de veroordeelde - hij functioneert op een laag verstandelijk niveau - was het moeilijk voor hem om deze omschakeling te verwerken. Hij had al plannen gemaakt en dacht dat hij naar een beschermde woonvorm zou gaan en in vrijheid zou leven. De veroordeelde is wel naar de kliniek gegaan, maar raakte gedurende de dag dusdanig gefrustreerd dat hij is weggegaan. Een langere voorbereidingsperiode richting opname in een kliniek zal volgens de deskundige in het geval van de veroordeelde geen oplossing bieden. Hoewel de veroordeelde echt de intentie heeft om mee te werken aan een opname, voorziet de deskundige dat de veroordeelde (ook dan) niet in staat zal zijn om zich aan deze voorwaarde te houden. Het zou wellicht langer dan één dag duren voordat de veroordeelde een kliniek zou verlaten, maar één jaar of langer opgenomen zijn kan hij niet.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de veroordeelde zich weliswaar niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarde betreffende klinische opname, maar dat hem dit niet kan worden verweten nu is gebleken dat de veroordeelde niet in staat is om zich aan deze voorwaarde te houden. De rechtbank acht het derhalve niet gerechtvaardigd om gevolgen te verbinden aan de voornoemde overtreding. Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afwijzen.

BeslissingDe rechtbank:

wijst af de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Deze beslissing is genomen door
mr. A. Boer, voorzitter,
en mrs. F. Wegman en H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 december 2021.