ECLI:NL:RBROT:2021:11909

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
10/996634-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgfraude en gewoontewitwassen door leidinggevende van zorgbedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de leidinggevende van een zorgbedrijf, die samen met zijn ex-partner zorgfraude heeft gepleegd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden en een beroepsverbod van 4,5 jaar. De fraude bestond uit het opmaken en indienen van valse zorgfacturen bij zorgkantoren en zorgverzekeraars, terwijl in werkelijkheid geen of minder zorg werd verleend aan cliënten. Het onderzoek, dat begon in december 2015, onthulde dat de verdachte en zijn medeverdachte, die ook de enige aandeelhouder van het zorgbedrijf was, gedurende een periode van bijna twee jaar op grote schaal zorgfraude hebben gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de valsheid in geschrift en dat hij betrokken was bij het witwassen van een bedrag van meer dan 1,1 miljoen euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte zich op een schaamteloze manier hebben verrijkt met zorggeld, dat bedoeld was voor kwetsbare cliënten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder strafblad voor soortgelijke feiten, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een gevangenisstraf rechtvaardigde. De rechtbank heeft de verdachte ook een beroepsverbod opgelegd om herhaling van dergelijke feiten te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996634-17
Datum uitspraak: 2 december 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] .

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest en als bijkomende straf ontzetting van het recht om een beroep in de zorg uit te oefenen voor de duur van 3 jaar boven de duur van de op te leggen gevangenisstraf.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Inleiding
In december 2015 is naar aanleiding van een melding over mogelijke zorgfraude een onderzoek onder de naam Xaphoon gestart. Het onderzoek richtte zich op [naam B.V.] (hierna: de B.V.) en Stichting [naam stichting] (hierna: de stichting).
In de periode januari 2011 t/m januari 2013 was de verdachte de enige bestuurder van de B.V. Sinds januari 2013 was de medeverdachte, te wetenzijn ex-partner [naam medeverdachte] (middellijk, via [naam bedrijf] ) de enige aandeelhouder en bestuurder van de B.V. Sinds 1 maart 2015 was de verdachte in loondienst bij de B.V. De verdachte is sinds 2008 de voorzitter van de stichting.
De B.V. stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als zorgverlener/-aanbieder en richtte zich op cliënten die aanspraak maakten op zorg in natura (ZIN) of ondersteuning en zorg via een persoonsgebonden budget (PGB) op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) en de Wet langdurige zorg (Wlz). De stichting beheerde de zorgbudgetten voor cliënten van de B.V. en vormde een fiscale eenheid met de B.V.
4.1.2.
Algemene bewijsoverwegingen valsheid in geschrift en witwassen
Uit analyse van de facturen die bij zorgverzekeraars Menzis en CZ zijn ingediend en de daarbij behorende urendeclaraties die zijn aangeleverd door de B.V., is gebleken dat hierin meer uren zorg werden vermeld dan daadwerkelijk zijn geleverd. Diverse cliënten hebben verklaard dat zij geen zorg, althans minder dan het aantal vermelde uren, hebben ontvangen van de B.V. en dat de handtekeningen op de urendeclaraties niet van hen waren of dat zij een blanco urendeclaratie hadden getekend. Uit diverse verklaringen van zorgverleners blijkt verder dat zij (toen) niet hebben gewerkt voor de B.V. Uit de verklaringen van cliënten/zorgverleners volgt dat alle in de tenlastelegging onder feit 1 genoemde urendeclaraties en facturen, vals zijn.
In totaal heeft de B.V. door deze werkwijze een groot aantal uren te veel gedeclareerd. Hiermee is een totaalbedrag van € 1.103.385,- (29.221 uren x een gemiddeld uurtarief van
€ 37,76) verworven.
Op de (valse) facturen van de B.V. stond het rekeningnummer van de stichting, zodat de stichting de bedragen van de zorgverzekeraar heeft ontvangen.
De gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de B.V. en zijn daaraan dienstig geweest. Gelet op het voorgaande zijn de gedragingen samen en in vereniging met de stichting gepleegd.
Van de bankrekening van de stichting werden vervolgens grote bedragen contant opgenomen (€ 503.443,-). Er werden daarnaast vanuit de stichting grote sommen geld (€ 519.840,-) overgemaakt naar de B.V., naar bankrekeningen van de medeverdachte, naar andere personen met de naam [naam] met als omschrijving ‘lening’ en naar de privérekening van de verdachte. Vanaf deze privérekening werden geldbedragen contant opgenomen, telkens vrijwel direct na overschrijving vanuit de stichting. Vanuit de B.V. werden geldbedragen overgeboekt naar onder meer ISR-Holding en [naam persoon 1] met als omschrijving ‘lening’. Er hebben geen terugbetalingen op deze leningen plaatsgevonden. De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande dan ook van uit dat er niet alleen omzettingshandelingen, maar ook verhullingshandelingen hebben plaatsgevonden. Voor een dergelijke gang van zaken wordt ook steun gevonden in de verklaringen van de boekhouder de heer [naam persoon 2] .
Gelet op het feit dat de B.V. en de stichting ook legale inkomsten genoten kan niet worden uitgesloten dat er ten aanzien van voornoemde geldbedragen sprake is geweest van vermenging tussen legale inkomsten en inkomsten uit misdrijf afkomstig. Uitgangspunt krachtens de wet en staande jurisprudentie is evenwel dat, behoudens bijzondere omstandigheden, in een dergelijk geval het gehele bedrag gekwalificeerd kan worden als zijnde witgewassen. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in dit geval niet gebleken.
4.1.3.
Rol van de verdachte bij de B.V. en de stichting en betrokkenheid bij het witwassen
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een (grote) rol heeft gehad in de bedrijfsvoering van de B.V. en de stichting. Uit de door boekhouder [naam persoon 2] bij de Inspectie SZW afgelegde verklaring volgt dat de verdachte, samen met medeverdachte [naam medeverdachte] , het voor het zeggen had binnen de B.V. en dat zij zich beiden met de administratie bezighielden. De verdachte was in het verleden bestuurder van de B.V. en in de tenlastegelegde periode de voorzitter van de stichting. De rechtbank stelt voorts vast dat van de bankrekeningen van de stichting en de B.V. telkens één bankpas in omloop was die in het bezit was van de verdachte. Voorts blijkt uit Whatsappgesprekken tussen de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] dat zij met elkaar overlegden over urenbrieven, zorgverleners, het percentage dat de cliënten van de ontvangen gelden zouden krijgen en het opnemen van contant geld. Gelet daarop kan het niet anders dan dat de verdachte wetenschap had dat niet alle zorg waarvoor het budget was toegekend was geleverd en dat de in de tenlastelegging genoemde geschriften een onjuiste voorstelling van zaken gaven met betrekking tot de daadwerkelijk door de B.V. geleverde zorg. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij van dit alles niet op de hoogte was en slechts in loondienst was bij de B.V. is, gelet op het voorgaande, ongeloofwaardig.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de door de B.V. samen met de stichting gepleegde valsheid in geschrift.
Gelet op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen en het voorgaande kan het verder niet anders – mede gelet op het uitblijven van een plausibele verklaring van de verdediging ter weerlegging van het vermoeden van witwassen – dan dat de verdachte betrokken is geweest bij de hiervoor genoemde overboekingen van geldbedragen van de stichting en de B.V. en de contante geldopnamen van de bankrekening van de stichting en zijn privérekening, en dat daarbij sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachte [naam medeverdachte] . Gelet op de periode van bijna anderhalf jaar waarin zich dit heeft afgespeeld en de daarmee gemoeide geldbedragen is tevens gewoontewitwassen bewezen.
4.1.4.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. Het tenlastegelegde feitelijke leidinggeven aan medeplegen van valsheid in geschrift kan worden bewezen. De rechtbank acht verder wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met zijn medeverdachte een geldbedrag van € 1.103.385,- heeft witgewassen en dat zij daarvan een gewoonte hebben gemaakt.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
[naam B.V.] ,
in de periode van 23 februari 2015
tot en met 9 maart 2017, te Den Haag en/of Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met Stichting [naam stichting] en
anderen geschriften, te weten
a. a) een urendeclaratie van [naam B.V.] aangaande zorgverlener [naam zorgverlener 1]
en cliënt [naam cliënt 1] (DOC-081-04, p. 1931), en
b) een factuur van [naam B.V.] gericht aan [naam cliënt 1] d.d. 12 september
2016 (DOC-144 - 72, p. 2951), en
c) een urendeclaratie van [naam B.V.] aangaande zorgverlener ' [naam zorgverlener 2]
' en cliënt ' [naam cliënt 2] ' (DOC-155-02-5, p. 3419), en
d) een factuur van [naam B.V.] gericht aan [naam cliënt 2] d.d. 21 augustus
2016 (DOC-155-01-2, p. 3402), en
e) een urendeclaratie van [naam B.V.] aangaande zorgverlener ' [naam zorgverlener 3] ' en
cliënt ' [naam cliënt 3] ' (DOC-109-02, p. 2255), en
f) een factuur van [naam B.V.] gericht aan [naam cliënt 4] d.d. 22
september 2016 (DOC-137-119, p. 2700),en
g) een urendeclaratie van [naam B.V.] aangaande zorgverlener ' [naam zorgverlener 2] ' en
cliënt ' [naam cliënt 5] ' (DOC-104-39, p. 2170), en
h) een factuur van [naam B.V.] gericht aan [naam cliënt 6] d.d. 13 maart 2016
(DOC-165-10-2, p. 3789), en
i. i) een urendeclaratie van [naam B.V.] aangaande zorgverlener ' [naam zorgverlener 4]
' en cliënt ' [naam cliënt 7] ' (DOC-156-23, p. 3542), en
j) een factuur van [naam B.V.] gericht aan [naam cliënt 7] d.d. 11 augustus
2016 (DOC-144-69, p. 2948),
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van
enig feit te dienen,
telkens valselijk heeft opgemaakt
immers hebben zij en haar mededaders, telkens valselijk en in
strijd met de waarheid,
in/op die facturen een te grote hoeveelheid aan geleverde zorg vermeld, terwijl deze in werkelijkheid niet is geleverd, en/of een te hoog bedrag aan geleverde zorg vermeld, terwijl deze in werkelijkheid niet is geleverd,
en/of
in/op die urendeclaraties een te grote hoeveelheid aan geleverde zorg vermeld, terwijl deze in werkelijkheid niet is geleverd ,
zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en
onvervalst te gebruiken
aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
2 .
hij, in de periode 1 januari 2015 tot
en met 14 juni 2017, in Den Haag en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander
voorwerpen te weten geldbedragen tot een totaal van EUR
1.103.385heeft verworven en heeft voorhanden gehad en heeft overgedragen en heeft omgezet, en van voorwerpen te weten geldbedragen, gebruik heeft gemaakt en de werkelijke aard en de herkomst heeft verborgen en/of verhuld , terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - mede afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader van het plegen van dat feit een gewoonte hebben gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
2.
medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte en zijn medeverdachte hebben gedurende twee jaar zorgfraude gepleegd door feitelijk leiding te geven aan het valselijk opmaken van diverse zorgfacturen door hun zorgbedrijf en het indienen hiervan bij zorgkantoren en zorgverzekeraars. Daartoe maakten hij en zijn medeverdachte valse facturen en urenoverzichten op. Met de fraude ontvingen zij op die manier het aan de cliënten toegekende zorgbudget, terwijl in werkelijkheid geen of minder zorg werd verleend aan de cliënten. Deze bedragen zijn vervolgens gedurende een lange periode witgewassen door deze contant op te nemen en over te maken naar allerlei bankrekeningen die aan de verdachten waren gelieerd.
De verdachte en zijn medeverdachte hebben zich op grote schaal schaamteloos verrijkt met zorggeld, terwijl dit geld was bedoeld voor de zwakkeren in de samenleving. Dit geld is ten onrechte bij de verdachte en zijn medeverdachte terechtgekomen. Hun handelwijze ondermijnt het systeem van zorgbudgetten in het algemeen.
Het witwassen van crimineel verkregen vermogen vormt bovendien een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
Aan de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte is slechts een einde gekomen doordat een onderzoek is ingesteld door de opsporingsdiensten nadat een melding was ontvangen van mogelijke zorgfraude en niet doordat de verdachte tot inkeer is gekomen. De verdachte heeft tegenover de opsporingsdiensten en op de zitting er blijk van gegeven het strafwaardige van zijn handelen niet in te zien.
De rechtbank rekent dit alles de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
3 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, doch niet recent, is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Standpunt verdediging
Bij eventuele strafoplegging dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omstandigheid dat de redelijke termijn is overschreden, terwijl dit slechts deels te wijten is aan de verdachte. De zaak drukte zwaar op de verdachte, mede gelet op het (conservatoir) beslag dat is gelegd op zijn bezittingen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. Ook heeft de rechtbank als volgt rekening gehouden met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. In de onderhavige zaak hebben op 14 september 2017 invallen plaatsgevonden in de woning van de verdachte en op kantoor van de B.V. Op deze datum is de verdachte duidelijk geworden dat hij werd verdacht van strafbare feiten en is de redelijke termijn derhalve aangevangen. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een bijzondere omstandigheid – anders dan een vertraging van vijf maanden wegens het neerleggen en weer oppakken van de verdediging door de raadsman – en dat de strafzaak niet binnen een redelijke termijn is afgerond.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van 24 maanden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank een maximale strafkorting van 6 maanden toepassen en de verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden opleggen. De rechtbank acht deze straf en de hieronder te bespreken verbeurdverklaring, passend en geboden.
Om te voorkomen dat de verdachte wederom overgaat tot het plegen van soortgelijke feiten zal de rechtbank bepalen dat aan de verdachte een beroepsverbod als gevorderd wordt opgelegd. Gezien de duur en de rol die de verdachte heeft gespeeld bij de bewezenverklaarde feiten vindt de rechtbank het risico groot dat hij - nadat hij vrijkomt - opnieuw een vergelijkbare constructie optuigt of daaraan een bijdrage levert. De rechtbank ziet in dat risico aanleiding aan verdachte een verbod op te leggen tot het uitoefenen van een beroep in de zorgverlening. De rechtbank vindt het aangewezen om personen als verdachte, die in de uitoefening van hun beroep delicten plegen die het voor een gezond economisch klimaat noodzakelijk vertrouwen ernstig beschamen, uit dat beroep te weren.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen verbeurd te verklaren.
8.2.
Beoordeling
Het in beslag genomen geld ad € 1.900,- zal worden verbeurd verklaard.
Het voorwerp behoort aan de verdachte toe. De verdachte kan het voorwerp geheel of ten dele ten eigen bate aanwenden en het voorwerp is geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten verkregen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 31, 33, 33a, 47, 51, 57, 225, 235, 420ter en 420quinquies van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt als
bijkomende strafop aan de verdachte:
ontzetting van het rechttot het uitoefenen van enig beroep in de zorgverlening, waaronder begrepen financiële en administratieve dienstverlening voor de duur van
54 maanden;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd het geldbedrag ad € 1.900,- als bijkomende straf voor de bewezen verklaarde feiten.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 december 2021.

12.Bijlage I

Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[naam B.V.] ,
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 februari 2015
tot en met 9 maart 2017,
te Den Haag en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met Stichting [naam stichting] en/of (een) of
meer ander(en), althans alleen,
een of meerdere geschriften, te weten
a. a) een urendeclaratie van [naam B.V.] aangaande zorgverlener [naam zorgverlener 1]
en cliënt [naam cliënt 1] (DOC-081-04, p. 1931), en/of
b) een factuur van [naam B.V.] gericht aan [naam cliënt 1] d.d. 12 september
2016 (DOC-144 - 72, p. 2951), en/of
c) een urendeclaratie van [naam B.V.] aangaande zorgverlener ' [naam zorgverlener 2]
' en cliënt ' [naam cliënt 2] ' (DOC-155-02-5, p. 3419), en/of
d) een factuur van [naam B.V.] gericht aan [naam cliënt 2] d.d. 21 augustus
2016 (DOC-155-01-2, p. 3402), en/of
e) een urendeclaratie van [naam B.V.] aangaande zorgverlener ' [naam zorgverlener 3] ' en
cliënt ' [naam cliënt 3] '. (DOC-109-02, p. 2255), en/of
f) een factuur van [naam B.V.] gericht aan [naam cliënt 4] d.d. 22
september 2016 (DOC-137-119, p. 2700), en/of
g) een urendeclaratie van [naam B.V.] aangaande zorgverlener ' [naam zorgverlener 2] ' en
cliënt ' [naam cliënt 5] ' (DOC-104-39, p. 2170), en/of
h) een factuur van [naam B.V.] gericht aan [naam cliënt 6] d.d. 13 maart 2016
(DOC-165-10-2, p. 3789), en/of
i. i) een urendeclaratie van [naam B.V.] aangaande zorgverlener ' [naam medeverdachte]
' en cliënt ' [naam cliënt 7] ' (DOC-156-23, p. 3542), en/of
j) een factuur van [naam B.V.] gericht aan [naam cliënt 7] d.d. 11 augustus
2016 (DOC-144-69, p. 2948),
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van
enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of
doen (laten) opmaken en/of doen (laten) vervalsen,
immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s), (telkens) valselijk en in
strijd met de waarheid,
in/op die facturen een (te) grote hoeveelheid aan geleverde zorg vermeld,
terwijl dit in werkelijkheid niet is geleverd, en/of een (te hoog) bedrag aan
geleverde zorg vermeld, terwijl dit in werkelijkheid niet is geleverd, en/of
in/op die urendeclaraties een (te) grote hoeveelheid aan geleverde zorg
vermeld, terwijl deze in werkelijkheid niet is geleverd en/of een zorgverlener
vermeld, terwijl deze zorgverlener in werkelijkheid geen, althans niet die
hoeveelheid, zorg heeft verleend over die periode aan die cliënt genoemd op
betreffende urendeclaraties,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken,
aan welke bovenomschreven feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven
en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijk leiding heeft
gegeven;
art. 225 lid 1 jo. art. 51 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij,
op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 januari 2015 tot
en met 14 juni 2017,
in Den Haag en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meer voorwerpen (te weten geldbedragen tot een totaal van EUR
1.103.385) heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft
overgedragen en/of heeft omgezet,
en/of van een of meer voorwerpen (te weten geldbedragen tot een totaal van EUR
1.103.385) ,
gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de
vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of
verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie
dit voorwerp voorhanden had,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden, dat dit
voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit
een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
art. 420bis jo. art. 420ter Wetboek van Strafrecht