In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en twee gedaagden over de onrechtmatige plaatsing van een dakterras. De eiser, eigenaar van een woning in Oud-Beijerland, vorderde schadevergoeding van de gedaagden, die eerder eigenaar waren van een naastgelegen woning waar het dakterras was geplaatst. De eiser stelde dat het dakterras in strijd met artikel 5:50 BW was gebouwd, omdat het uitzicht gaf op zijn tuin zonder toestemming. De gedaagden betwisten de onrechtmatigheid van hun handelen en de schade die de eiser zou hebben geleden.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 oktober 2021 zijn de eiser en de eerste gedaagde verschenen, terwijl de tweede gedaagde zich had laten vertegenwoordigen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het dakterras inderdaad binnen twee meter van de erfgrens was geplaatst, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde schade en het causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de schade. De kantonrechter oordeelde dat het zicht op de tuin van de eiser niet zonder meer onrechtmatig was, gezien de dichtbebouwde omgeving.
De eiser voerde ook aan dat er sprake was van hinder en een erfdienstbaarheid van uitzicht, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen onrechtmatige hinder was en dat de eiser niet kon aantonen dat hij recht had op de erfdienstbaarheid. Uiteindelijk werden de vorderingen van de eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs bij claims van onrechtmatige daad en hinder in een dichtbebouwde omgeving.