ECLI:NL:RBROT:2021:11885

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
9216878 CV EXPL 20-2083
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige plaatsing dakterras en schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en twee gedaagden over de onrechtmatige plaatsing van een dakterras. De eiser, eigenaar van een woning in Oud-Beijerland, vorderde schadevergoeding van de gedaagden, die eerder eigenaar waren van een naastgelegen woning waar het dakterras was geplaatst. De eiser stelde dat het dakterras in strijd met artikel 5:50 BW was gebouwd, omdat het uitzicht gaf op zijn tuin zonder toestemming. De gedaagden betwisten de onrechtmatigheid van hun handelen en de schade die de eiser zou hebben geleden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 oktober 2021 zijn de eiser en de eerste gedaagde verschenen, terwijl de tweede gedaagde zich had laten vertegenwoordigen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het dakterras inderdaad binnen twee meter van de erfgrens was geplaatst, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde schade en het causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de schade. De kantonrechter oordeelde dat het zicht op de tuin van de eiser niet zonder meer onrechtmatig was, gezien de dichtbebouwde omgeving.

De eiser voerde ook aan dat er sprake was van hinder en een erfdienstbaarheid van uitzicht, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen onrechtmatige hinder was en dat de eiser niet kon aantonen dat hij recht had op de erfdienstbaarheid. Uiteindelijk werden de vorderingen van de eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs bij claims van onrechtmatige daad en hinder in een dichtbebouwde omgeving.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9216878 CV EXPL 21-2083
uitspraak: 2 december 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: G.J. van Velzen (gerechtsdeurwaarder),
tegen
[gedaagde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon,
en
[gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna ‘ [eiser] ’, ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ genoemd worden.

1..De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van [eiser] van 29 april 2021, met producties;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , met producties;
- e-mail van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van 14 juli 2021, met één productie.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2021. [eiser] en [gedaagde 1] zijn verschenen in persoon. [gedaagde 2] is niet verschenen en heeft [gedaagde 1] gemachtigd om namens haar op te treden.
1.3
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De feiten

2.1
[eiser] is eigenaar van de woning aan de [adres 1] te Oud-Beijerland. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn tot eind april 2021 eigenaar geweest van de woning aan de [adres 2] te Oud-Beijerland. Tussen de [adres 2] en de [adres 1] bevindt zich nog één woning: de [adres 3] . Tot eind april 2021 is de (thans gefailleerde) vennootschap van [gedaagde 1] eigenaar geweest van de [adres 3] .
2.2
In 2018 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een dakterras geplaatst aan de achterzijde van de woning aan de [adres 2] . Vanaf het moment dat het dakterras is geplaatst, was de situatie daar als volgt:

[ Afbeelding plattegrond met adresgegevens]

2.3
Het dakterras is 4,29 meter breed en 4,39 lang. Aan de zijde die grenst aan de [adres 3] is een schutting geplaatst. Vanaf de woning gemeten was er een hoog deel van de schutting van 1,80 meter breed, daaraan vast bevond zich een verlaagd deel van de schutting met daarbovenop gras tot aan het einde van het dakterras.

3..Het geschil

3.1
[eiser] vordert – kort gezegd en zakelijk weergegeven – dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot:
- betaling aan [eiser] van een bedrag aan schadevergoeding van ten hoogste € 25.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
- betaling van de proceskosten;
- betaling van de kosten van conservatoir beslag.
3.2
[eiser] beperkt zijn vordering tot de periode van 24 juni 2020 – de dag waarop de termijn verliep die [eiser] aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] had gegeven om het dakterras terug te plaatsen – tot 25 maart 2021 – de dag waarop de omgevingsvergunning voor het dakterras is verleend door de gemeente. Ter zitting heeft [eiser] aangegeven afstand te doen van een eventuele nadere vordering uit dezelfde rechtstitel.
3.3
[eiser] legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben met het plaatsen van het dakterras meerdere onrechtmatige gedragingen jegens [eiser] gepleegd. Hierdoor heeft [eiser] schade geleden, bestaande uit waardevermindering van de woning en immateriële schade door schending van zijn privacy. De onrechtmatige gedragingen kunnen aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden toegerekend, nu zij het dakterras hebben geplaatst.
3.4
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat er onrechtmatige gedragingen jegens [eiser] zijn gepleegd en dat [eiser] hierdoor schade heeft geleden.

4..De beoordeling

4.1
[eiser] baseert zijn vordering op artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Op grond van artikel 6:162 BW is degene die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, die hem kan worden toegerekend, verplicht de schade die de ander daardoor lijdt, te vergoeden. Daarom is de eerste vraag die dient te worden beantwoord of er sprake is van een onrechtmatige gedraging van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] jegens [eiser] .
Schending artikel 5:50 BW
4.2
[eiser] voert allereerst aan dat het dakterras in strijd met artikel 5:50 lid 1 BW is gebouwd en dat dit een onrechtmatige gedraging jegens hem oplevert. Artikel 5:50 lid 1 BW luidt als volgt:
"Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.".Artikel 5:50 BW dient ter bescherming van de privacy van personen op wiens erf uitzicht bestaat.
4.3
Het dakterras is een ‘soortgelijk werk’ in de zin van artikel 5:50 BW. Vast staat dat het dakterras door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] binnen twee meter van de erfgrens van de [adres 1] is gebouwd en dat het dakterras – in elk geval vanaf het gedeelte met de verlaagde schutting – rechtstreeks uitzicht geeft op de tuin van [eiser] . Door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is aangevoerd dat [eiser] toestemming heeft gegeven voor het dakterras. [eiser] heeft dit gemotiveerd betwist. In het licht van die gemotiveerde betwisting is door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onvoldoende onderbouwd dat er sprake is geweest van toestemming van [eiser] voor het dakterras. In deze procedure staat dan ook vast dat [eiser] geen toestemming heeft gegeven voor de plaatsing van het dakterras. Het dakterras is dus in strijd met artikel 5:50 lid 1 BW gebouwd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben daarmee in strijd gehandeld met een wettelijke plicht en dit levert een onrechtmatige gedraging op in de zin van artikel 6:162 BW.
4.4
De vraag die dan dient te worden beantwoord is of er een causaal verband bestaat tussen de gestelde schade en de onrechtmatige gedraging. Weliswaar is er rechtstreeks zicht op de tuin van [eiser] vanaf het dakterras, maar niet vast is komen te staan dat dit zicht er niet zou zijn wanneer de grens van het dakterras volgens de regels van artikel 5:50 lid 1 BW (op twee meter of meer van de grenslijn van het erf van [eiser] ) zou zijn geplaatst. De foto’s die [eiser] heeft overgelegd wijzen zelfs op het tegendeel. Er is dus geen causaal verband vast komen te staan tussen de onrechtmatige daad en de door [eiser] gestelde schade. De vordering tot schadevergoeding kan daarom niet gestoeld worden op deze onrechtmatige gedraging.
Hinder
4.5
[eiser] heeft daarnaast aangevoerd dat hij hinder heeft ondervonden doordat het dakterras rechtstreeks zicht geeft op zijn tuin. Ook heeft [eiser] aangevoerd dat hij hinder heeft ondervonden doordat hij minder uitzicht heeft vanuit zijn tuin, omdat op het dakterras een hoge schutting is geplaatst.
4.6
Artikel 5:37 BW bepaalt dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen. Hinder in de zin van artikel 5:37 BW kan, los van artikel 5:50 lid 1 BW, een onrechtmatige daad opleveren. Of het veroorzaken van hinder onrechtmatig is, is volgens vaste rechtspraak afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor aangebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden. [1]
4.7
De kantonrechter waardeert de door het dakterras aan [eiser] toegebrachte hinder niet als onrechtmatig. De door [eiser] gestelde inbreuk op zijn privacy door het zicht op zijn tuin vanaf het dakterras wordt niet nader gespecificeerd. Slechts wordt aangevoerd dat de mogelijkheid bestaat dat er vanaf het dakterras van de buren zicht op de tuin is. In het algemeen geldt dat het in een dichtbebouwde omgeving dikwijls onvermijdelijk is dat vanaf een dakterras van de ene woning zicht op een tuin van een andere woning kan worden verkregen. Enig zicht op de tuin is inherent aan wonen in een dichtbebouwde omgeving. Een dergelijk zicht is niet zonder meer onrechtmatig. Daarbij weegt de kantonrechter mee dat zicht op een tuin, anders dan bijvoorbeeld zicht op een slaapkamer, over het algemeen een minder grote schending van de privacy met zich brengt. Ook weegt de kantonrechter mee dat als onweersproken gesteld vaststaat dat vanuit omliggende appartementen reeds zicht bestond op de tuin van [eiser] .
4.8
Voor beperking van uitzicht geldt eveneens dat in een dichtbebouwde omgeving het plaatsen van een schutting in het algemeen geduld dient te worden door buren, tenzij dit onevenredige gevolgen met zich brengt. De kantonrechter is van oordeel dat daarvan geen sprake is en weegt daarbij mee dat het hogere gedeelte van de schutting, waardoor het uitzicht zou worden ontnomen, slechts 1,80 meter breed is en dat dit deel van de schutting er ook voor zorgt dat er minder zicht is op de tuin en dus zorgt voor meer privacy voor [eiser] . Ook wordt de gestelde beperking van het uitzicht door de hoge schutting op het dakterras door [eiser] niet nader gespecificeerd.
4.9
De kantonrechter oordeelt dan ook dat van onrechtmatige hinder geen sprake is, zodat dit geen onrechtmatige gedraging jegens [eiser] oplevert.
Erfdienstbaarheid van uitzicht?
4.1
[eiser] heeft verder nog aangevoerd dat het erf van de [adres 2] is belast met een erfdienstbaarheid van uitzicht jegens de [adres 1] . Deze last is volgens [eiser] verkregen door verjaring. Het plaatsen van de schutting op het dakterras beperkt het uitzicht dat [eiser] op grond van deze erfdienstbaarheid ten dienste staat en dat betreft een onrechtmatige gedraging jegens [eiser] .
4.11
Voor verkrijging van een erfdienstbaarheid door extinctieve verjaring (artikel 3:105 BW) is nodig dat de erfdienstbaarheid gedurende ten minste 20 jaar in bezit is geweest van [eiser] . [eiser] heeft ter zitting verklaard sinds 2005 aan de [adres 1] te wonen. [eiser] kan dus geen beroep doen op bezit van de erfdienstbaarheid van uitzicht door extinctieve verjaring, nu er minder dan 20 jaar is verstreken sinds hij woonachtig is aan de [adres 1] .
4.12
Voor verkrijging van een erfdienstbaarheid door acquisitieve verjaring (artikel 3:99 BW) is nodig dat de erfdienstbaarheid gedurende ten minste 10 jaar in bezit is geweest van [eiser] . Daarnaast is vereist dat [eiser] te goeder trouw was. Uit artikel 3:118 BW jo. artikel 3:23 BW vloeit voort dat de bezitter slechts te goeder trouw is, indien een aan dat bezit beantwoordende titel in de openbare registers is ingeschreven. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat de erfdienstbaarheid niet in de openbare registers was ingeschreven. Nog los van de vraag of er sprake is van bezit, was [eiser] dus niet te goeder trouw.
4.13
De kantonrechter stelt vast dat geen sprake is van een erfdienstbaarheid van uitzicht die verkregen is door verjaring. [eiser] kan zich dan ook niet beroepen op het bestaan van deze erfdienstbaarheid en een mogelijke inbreuk hierop.
Beperking bouwmogelijkheden
4.14
Als laatste heeft [eiser] aangevoerd dat door het plaatsen van het dakterras de bouwmogelijkheden van [eiser] of toekomstige eigenaren van de [adres 1] worden beperkt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd dat het dakterras is geplaatst op de fundering van een daar eerder aanwezige en door hen gesloopte serre en dat de erfgrens door de bouw dus niet dichter bij de erfgrens van de [adres 1] is gekomen. In het licht van die gemotiveerde betwisting van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat het plaatsen van het dakterras door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn bouwmogelijkheden beperkt.
Conclusie
4.15
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben jegens [eiser] geen onrechtmatige gedraging gepleegd die heeft geleid tot schade bij [eiser] . De vorderingen van [eiser] worden dan ook afgewezen. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

5..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. van den Wildenberg en uitgesproken door mr. G.A.F.M. Wouters in het openbaar.
48996/24134

Voetnoten

1.HR 3 mei 1991,