2.3.Bij brief van 1 mei 2017 heeft [persoon B1] aan [bedrijf A] , onder meer, het volgende geschreven:
“In de jaren '80/'90 heb ik in twee instanties, Rechtbank Rotterdam en Gerechtshof Den Haag tegen [bedrijf D] geprocedeerd. In de eerste instantie in uw opdracht en voor uw rekening en uw risico, doch in de tweede/in appèl met uw toestemming voor (mijn) eigen rekening en risico. Redengevend voor dit laatste was, dat de eerste instantie verloren was, volgens u omdat ik een koekenbakker was én ten onrechte het verhoor van de getuige [persoon E] verzuimd had bij te wonen. U wou niet verder met de zaak - zeker niet met mij - en mij niet meer betalen voor de rechtsbijstand dan u al had gedaan (voorschot). Bijgaand zend ik u het winnende arrest toe (zie bijlage), waarbij het vonnis van de Rechtbank is vernietigd en waaruit blijkt niet alleen dat ik geen koekenbakker ben maar ook dat de verklaring van getuige [persoon E] althans volgens het Hof alles behalve doorslaggevend is geweest. Wat natuurlijk niet wegneemt dat ik bij zijn verhoor aanwezig had moeten zijn ...!
Op de voet van het arrest hebt u destijds derhalve ten onrechte, dus onverschuldigd, de hogere vracht betaald, zonder welke [bedrijf D] gedreigd had niet te zullen vervoeren/vliegen. Kortom, in 1996 heb ik met behulp van een deurwaarder hoofdsom (vermeerderd met de toentertijd hoge wettelijke rente) en de kosten op mijn derdengelden rekening ontvangen, uiteraard in guldens omgerekend, € 32.683,68.
Ik herinner mij goed u vlak voor de zomervakantie een toelichtende brief, een declaratie, een
kopie van het arrest toegezonden te hebben benevens het verzoek mij toe te staan het bedrag
op de derdenrekening daarmee te verrekenen. U hebt niets van dit alles ontvangen, na mijn vakantie is het dossier gearchiveerd en na ommekomst van de voorgeschreven bewaartermijn automatisch vernietigd, inclusief de door u ondertekende brief dat ik op uw naam in appèl mocht voort procederen onder de bekende voorwaarden. Ik weet dus niet hoe het zo mis heeft kunnen gaan.
Door tussenkomst van mijn boekhouder, die vroeg waarom genoemd bedrag nog steeds op de
derdenrekening stond is het balletje gaan rollen. Ik ben gaan zoeken en heb niet meer
gevonden dan de kopie van het arrest, dat zich in een dossier bevond waarin ik boeiende
uitspraken bewaar; het arrest van het Hof is in een vakblad voor vervoer gepubliceerd.
Mijn probleem is dat ik het mij toekomende bedrag niet zonder declaratie aan U (als
honorarium vermeerderd met de BTW) en uw toestemming om dit met mijn declaratie te
verrekenen op mijn zakenrekening kan bijschrijven. Het is natuurlijk omzet en formeel komt
het bedrag u toe omdat het op mijn derdenrekening is binnengekomen en door [bedrijf D] voor
U bestemd is. Daarom is het mij door de Orde van Advocaten verboden dit bedrag zonder Uw
toestemming naar mijn zakenrekening over te boeken. Als deze fout destijds niet gemaakt
zou zijn zou ik u idem gedeclareerd hebben doch Uw toestemming niet nodig gehad hebben.”