ECLI:NL:RBROT:2021:11838

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
8818433 \ CV EXPL 20-36438
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en wilsgebrek bij opzegging door werknemer

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter mr. K.J. Bezuijen, staat de vraag centraal of de arbeidsovereenkomst tussen de eiser, een werknemer, en de gedaagde, F-Support B.V., nog voortduurt of dat deze rechtsgeldig is beëindigd. De eiser heeft op 6 mei 2020 een opzegging van zijn arbeidsovereenkomst bevestigd, maar betwist dat hij deze opzegging daadwerkelijk heeft gedaan. Hij stelt dat zijn handtekening op de bevestigingsbrief vervalst is en dat hij onder druk stond van zijn werkgever, wat zou wijzen op een wilsgebrek. De gedaagde, F-Support, voert aan dat de opzegging rechtsgeldig is en dat de arbeidsovereenkomst op 31 december 2020 is geëindigd. De kantonrechter heeft de zaak in behandeling genomen en zal in een mondelinge behandeling de feiten en omstandigheden rondom de opzegging verder onderzoeken. De eiser vordert onder andere betaling van achterstallig loon en een transitievergoeding, terwijl F-Support zich verzet tegen deze vorderingen en stelt dat de eiser zelf verantwoordelijk is voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De uitspraak van de kantonrechter is gepland voor 29 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8818433 \ CV EXPL 20-36438
uitspraak: 3 december 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
gemachtigde aanvankelijk: mr. T. van Riel te Breda,
gemachtigde thans: mr. D.J. Moll te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
F-Support B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Emmen,
gedaagde,
gemachtigde: mr. T.S. Nicolai te Groningen.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiser]’ respectievelijk ‘F-Support’.

1..Het (verdere) verloop van de procedure

1.1.
Het (verdere) verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
  • het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de kantonrechter van 5 oktober 2020 ex artikel 30p Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder Rv), waarbij de door [eiser] ingestelde verzoekschriftprocedure met zaaknummer 8633118 / VZ VERZ 20-13726 via een spoorwissel als bedoeld in artikel 69 Rv is omgezet naar deze dagvaardingsprocedure;
  • de beschikking van 2 november 2020 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de “dagvaarding” met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de conclusie van repliek tevens inhoudende vermeerdering eis met producties;
  • de conclusie van dupliek met producties;
  • de akte uitlaten producties tevens aanvulling van de vermeerdering van eis;
  • de akte uitlaten aanvulling vermeerdering van eis.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In deze procedure wordt van het volgende uitgegaan:
2.1.
[eiser] is op of omstreeks 6 mei 2016 als uitzendkracht tewerkgesteld bij [naam bedrijf 1]
2.2.
Op of omstreeks 17 december 2018 is [eiser] rechtstreeks in dienst getreden bij F-Support op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor 40 uur per week in de functie van ‘algemeen medewerker loonwerk’. Zijn loon bedraagt laatstelijk
€ 2.341,20 bruto per maand, exclusief 8,33% vakantietoeslag. Laatstelijk is [eiser] gedetacheerd bij [naam bedrijf 2], één van de opdrachtgevers van F-Support, alwaar hij feitelijk zijn werkzaamheden verrichtte te Botlek Rotterdam.
2.3.
F-Support verricht activiteiten op het gebied van payrolling. F-Support is onderdeel van de [naam bedrijf 3]. De [naam bedrijf 3] richt zich op aanneming, loonwerk en de verhuur van materieel, met name in de groensector en de afvalindustrie.
2.4.
Op 6 mei 2020 heeft [eiser] tijdens zijn werkzaamheden op een locatie van [naam bedrijf 2] een sigaret gerookt op een plek waar dat niet is toegestaan. [naam 1] van [naam bedrijf 2] heeft [eiser] betrapt en zijn leidinggevende (per e-mail) alsmede [naam 2] (hierna: [naam 2]) van F-Support, hiervan op de hoogte gebracht. [naam 2] heeft vervolgens zijn leidinggevende, [naam 3] (hierna: [naam 3]), op de hoogte gebracht. [naam 3] heeft [eiser] diezelfde dag uitgenodigd voor een gesprek dat vervolgens in de middag heeft plaatsgevonden.
2.5.
In een door F-Support opgemaakte en ondertekende brief d.d. 6 mei 2020 gericht aan [eiser] is – voor zover nu relevant – het volgende vermeld:
“(…)
Betreft: Bevestiging ontslag op eigen verzoek
(.)
Middels dit schrijven bevestigen wij je ontslag op eigen verzoek zoals je deze mondeling ons hebt medegedeeld heden woensdag 6 mei 2020.
Wij danken je voor inzet en wensen je alle goeds voor in de toekomst.
Wij vertrouwen erop jou hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
(…)
Getekend voor bevestiging [eiser]
(…)”
2.6.
[eiser] heeft de aan hem ter beschikking gestelde auto een aantal dagen later ingeleverd.
2.7.
In een conversatie via WhatsApp zijn de volgende berichten gewisseld tussen [naam 3] en [eiser]:
[[naam 3], 11 mei 2020 11:50 uur]:
“Hoi [eiser],
Nogmaals dank voor je inzet de afgelopen jaren.
Jammer dat je ons hebt verlaten, maar respect voor je keuze.
De auto, overal en sleutels hebben we in goede orde ontvangen.
Enkel missen we jou [naam bedrijf 2] pas nog. Zou je deze nog langs willen komen brengen? Dan kunnen we het financieel ook allemaal direct goed afwerken.
Alvast bedankt.
Groet [naam 3]”
[[eiser], 11 mei 2020 12:36 uur]:
“Die breng ik morgen
Ik ben terug naar huis gelopen 5 uur over gedaan en de blaren op mijn voeten”

3..De vordering

3.1.
[eiser] heeft – na tweemaal een vermeerdering van eis – gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
voor recht te verklaren dat [eiser] zijn arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd;
voor recht te verklaren dat er sprake is van opvolgend werkgeverschap van F-Support, waardoor de arbeidsovereenkomst met F-Support heeft te gelden als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die derhalve niet van rechtswege is geëindigd op 31 december 2020;
subsidiair
voor recht te verklaren dat aan de opzegging geen rechtsgevolg toekomt, dan wel dat
F-Support zich niet op die opzegging kan beroepen, althans te verklaren dat [eiser] de opzegging tijdig heeft herroepen;
en, voor het geval de vordering onder a. wordt toegewezen, maar de vordering onder b. wordt afgewezen
F-Support te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding ten bedrage van € 3.933,00 bruto, althans een door de kantonrechter vast te stellen vergoeding, en een door de kantonrechter vast te stellen billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:673 lid 9 onder a BW;
meer subsidiair
voor recht te verklaren dat de opzegging van 6 mei 2020 rechtsgeldig is vernietigd, althans vordert [eiser] de gerechtelijke vernietiging van de opzegging d.d. 6 mei 2020 uit te spreken;
uiterst subsidiair
voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst nimmer is geëindigd nu in de gegeven omstandigheden het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is [eiser] aan de vermeende opzegging van 6 mei 2020 te houden;
in alle gevallen
F-Support te veroordelen tot betaling van het (achterstallige) salaris ten bedrage van € 2.341,20 bruto per maand, te vermeerderen met 8,33% vakantietoeslag alsmede te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
F-Support te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiser] heeft aan die (gewijzigde) vorderingen – verkort en zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
Primaire vorderingen
3.2.1.
De arbeidsovereenkomst duurt nog altijd voort. [eiser] maakt daarom aanspraak op betaling van het (achterstallige) loon en overige emolumenten vanaf 6 mei 2020 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd.
3.2.2.
[eiser] betwist uitdrukkelijk dat hij de brief van 6 mei 2020 inhoudende de bevestiging van zijn opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft ondertekend. De handtekening onder de brief wijkt sterk af van de zijne en is aldus vervalst.
3.2.3.
Er is sprake van opvolgend werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:668a BW. De arbeidsovereenkomst van [eiser] heeft te gelden als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en is in tegenstelling tot hetgeen de kantonrechter heeft overwogen in de beschikking van 2 november 2020 niet van rechtswege geëindigd op 31 december 2020.
Subsidiaire vorderingen
3.2.4.
Indien geoordeeld wordt dat [eiser] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, geldt dat de wil van [eiser] niet was gericht op het beëindigen van het dienstverband, maar slechts op de bevestiging dat hij op 6 mei 2020 zou hebben gerookt en elders tewerkgesteld zou worden. F-Support komt bovendien geen beroep toe op gerechtvaardigd vertrouwen als bedoeld in artikel 3:35 BW, omdat zij haar onderzoeksplicht als werkgever niet is nagekomen. Indien de kantonrechter van oordeel is dat wel sprake is van een duidelijke en ondubbelzinnige wilsuiting, meent [eiser] dat de opzegging door hem is herroepen als bedoeld in artikel 7:671 lid 2 BW door middel van de brief van 25 juni 2020.
3.2.5.
Als geoordeeld wordt dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd op 31 december 2020, is het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van F-Support en heeft [eiser] recht op een transitievergoeding en billijke vergoeding.
Meer subsidiaire vorderingen
3.2.6.
Voor het geval aan het voorgaande voorbij wordt gegaan, stelt [eiser] zich op het standpunt dat de opzegging van 6 mei 2020 rechtsgeldig is vernietigd althans verzoekt hij de gerechtelijke vernietiging van die opzegging uit te spreken op grond van artikel 3:34 BW, artikel 3:44 lid 4 BW of artikel 6:228 BW. [eiser] was vanwege de gemoedstoestand waarin hij op 6 mei 2020 verkeerde onvoldoende in staat om zijn eigen wil te bepalen, waardoor zijn uitlating over opzegging niet overeenstemde met zijn wil. Voorts is de opzegging tot stand gekomen door misbruik van omstandigheden door F-Support. Zij was op de hoogte van de gemoedstoestand van [eiser], maar heeft hem niet weerhouden van de opzegging maar die opzegging juist bevorderd door [eiser] de opzegging dezelfde dag schriftelijk te laten bevestigen, terwijl [eiser] vanwege de dreiging van een ontslag op staande voet geen andere uitweg zag. Als van de situatie als bedoeld in artikel 3:34 of 3:44 BW geen sprake is, meent [eiser] dat de opzegging onder invloed van dwaling tot stand is gekomen. Bij een juiste voorstelling van zaken omtrent de gevolgen van de opzegging zou [eiser] nooit de arbeidsovereenkomst hebben opgezegd of de brief van 6 mei 2020 hebben getekend. Het had op de weg van
F-Support als werkgever gelegen om [eiser] te informeren over de gevolgen van de opzegging, maar F-Support heeft dat nagelaten en is daardoor tekortgeschoten in haar mededelingsplicht. De arbeidsovereenkomst is daarom vernietigbaar.
Uiterst subsidiaire vordering
3.2.7.
Gelet op al het voorgaande, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om [eiser] in de gegeven omstandigheden te houden aan de vermeende opzegging van de arbeidsovereenkomst.
Zowel primair, subsidiair, meer subsidiair als uiterst subsidiair
3.2.8.
Op de overige stellingen van [eiser] wordt hierna teruggekomen, indien en voor zover dat relevant is voor de beoordeling.

4..Het verweer

4.1.
F-Support heeft verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
4.2.
F-Support heeft daartoe – verkort en zakelijk weergegeven en voor zover van belang – het volgende aangevoerd.
Primaire vorderingen
4.2.1.
De arbeidsovereenkomst is inmiddels geëindigd, omdat [eiser] de arbeidsovereenkomst zelf heeft opgezegd. De brief van 6 mei 2020 inhoudende de bevestiging van de opzegging door [eiser] is door beide partijen ondertekend en is daarom een onderhandse akte als bedoeld in artikel 157 lid 2 Rv, waarvan dwingende bewijskracht uitgaat ten aanzien van de in de akte opgenomen verklaring. [eiser] heeft niet onderbouwd dat getwijfeld moet worden aan de juistheid van de bevestiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst.
4.2.2.
De beslissingen van de kantonrechter bij beschikking van 2 november 2020 kennen tussen partijen inmiddels bindende kracht als bedoeld in artikel 263 lid 1 Rv (bedoeld zal zijn 236 lid 1 Rv; opm kntr). Dat artikel is naar analogie ook op een verzoekschriftprocedure van toepassing. De beschikking is in kracht van gewijsde gegaan, aangezien de beroepstermijn ongebruikt is verstreken. Gelet op de beslissingen in die beschikking staat tussen partijen vast dat de arbeidsovereenkomst in elk geval op 31 december 2020 van rechtswege is geëindigd. Indien de kantonrechter van oordeel is dat de beschikking van
2 november 2020 geen kracht van gewijsde heeft, merkt F-Support op dat er inderdaad sprake is van opvolgend werkgeverschap. [eiser] heeft echter miskend dat in verband met het fasensysteem als bedoeld in de toepasselijke ABU-cao de arbeidsovereenkomst conform die cao een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd betreft en niet een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Subsidiaire vorderingen
4.2.3.
F-Support betwist dat zij zich niet als goed werkgever heeft gedragen en dat [eiser] tijdens het gesprek op 6 mei 2020 zijn wil onvoldoende kon bepalen en onder invloed van een stoornis van zijn geestesvermogens in een opwelling zijn eigen opzegging heeft bevestigd.
4.2.4.
[eiser] heeft op 6 mei 2020 zelf de arbeidsovereenkomst opgezegd en heeft de opzegging op dezelfde dag schriftelijk bevestigd en daarvan een kopie ontvangen en dus niet pas voor het eerst op 18 juni 2020 kennisgenomen van de opzegging. Van een instemming met een opzegging door de werkgever als bedoeld in artikel 7:671 lid 2 BW is helemaal geen sprake. [eiser] komt daarom geen beroep toe op herroeping als bedoeld in dat artikel, ook niet naar analogie.
4.2.5.
F-Support is geen transitievergoeding verschuldigd aan [eiser], omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [eiser] als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 sub c BW. [eiser] is ondanks periodieke waarschuwingen over het rookbeleid en na een officiële (laatste) waarschuwing, op 6 mei 2020 wederom betrapt op het roken van een sigaret op een plek waar dat niet is toegestaan en heeft daarmee het risico op brand en/of explosies aanvaard. Van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van F-Support is geen sprake. Geen van de in de parlementaire geschiedenis van de WWZ genoemde uitzonderlijke gevallen heeft zich voorgedaan. Voor zover wordt toegekomen aan het bepalen van de hoogte van een billijke vergoeding, geldt dat [eiser] ter zake niets heeft gesteld en onderbouwd. Als [eiser] recht heeft op een billijke vergoeding, moet de hoogte daarvan worden bepaald op nihil.
Meer subsidiaire vorderingen
4.2.6.
[eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat bij hem sprake was van een geestelijke stoornis. Van F-Support kan dan ook niet worden verwacht dat zij wist of behoorde te begrijpen dat [eiser] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd onder invloed van een abnormale geestestoestand. Van misbruik van omstandigheden is daarom geen sprake. [eiser] heeft voor wat betreft het beroep op dwaling niet toegelicht wat volgens hem een juiste voorstelling van zaken zou zijn geweest. F-Support betwist dat het voor [eiser] onduidelijk was hoe de opzegging op 6 mei 2020 zou zijn verlopen.
Uiterst subsidiaire vordering
4.2.7.
[eiser] heeft verzuimd te onderbouwen welke uitzonderlijke en specifieke omstandigheden volgens hem maken dat sprake is van een rechtens onaanvaardbare situatie, zodanig dat een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid moet worden aangenomen. De uiterst subsidiaire vordering moet daarom worden afgewezen.
Zowel primair, subsidiair, meer subsidiair als uiterst subsidiair
4.2.8.
Op de overige stellingen van F-Support wordt hierna teruggekomen, indien en voor zover dat relevant is voor de beoordeling.

5..De beoordeling

5.1.
De kern van het geschil is of de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en
F-Support nog voortduurt (en [eiser] aanspraak heeft op betaling van (achterstallig) loon) of is geëindigd en, indien de arbeidsovereenkomst is geëindigd, per wanneer.
5.2.
De eerste en meest verstrekkende vraag die voorligt, is of [eiser] de arbeidsovereenkomst op 6 mei 2020 zelf heeft opgezegd. Vooropgesteld wordt dat volgens vaste rechtspraak voor het aannemen van een opzegging van een arbeidsovereenkomst door een werknemer een duidelijke en ondubbelzinnige wilsuiting (verklaring en of gedraging) is vereist, die is gericht op een definitieve beëindiging van de arbeidsovereenkomst. In verband met de ingrijpende gevolgen voor een werknemer van het zelf ontslag nemen, zal een werkgever niet snel mogen aannemen dat een verklaring of gedraging van de werknemer die duidt op ontslagname ook daadwerkelijk in overeenstemming is met wat de werknemer wil. Zo zal een werkgever voldoende moeten onderzoeken of de werknemer de consequenties van de ontslagname heeft begrepen en zal hij de werknemer voldoende en juist moeten informeren over de ingrijpende gevolgen die diens ontslagname voor hem hebben. De omvang van de onderzoeksplicht voor de werkgever wordt bepaald door de concrete feiten en omstandigheden.
5.3.
Voor het onderhavige geschil betekent het voorgaande dat, als niet is voldaan aan een van de genoemde vereisten, F-Support [eiser] in beginsel niet zal kunnen houden aan diens opzegging. Op F-Support rust de stelplicht en bij betwisting de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat aan bedoelde vereisten is voldaan.
5.4.
In het kader van de beantwoording van de vraag of [eiser] zelf ontslag heeft genomen moet in rechte worden beoordeeld of [eiser] de brief van 6 mei 2020 (hiervoor onder 2.5) al dan niet heeft ondertekend. Indien dat het geval is moet de bewuste brief worden aangemerkt als de bevestiging van zijn mondeling genomen ontslag. Vervolgens moet worden beoordeeld of F-Support hem al dan niet mag houden aan die ontslagname.
5.5.
Een ondertekend stuk, zoals de brief van 6 mei 2020, kan worden aangemerkt als een onderhandse akte als bedoeld in artikel 156 lid 1 juncto lid 3 Rv en bestemd om tot bewijs te dienen. Een onderhandse akte levert ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring, behoudens tegenbewijs (artikel 157 lid 2 jo. 151 lid 2 Rv). [eiser] heeft echter stellig ontkend dat de handtekening op die brief van hem afkomstig is. De brief levert dan geen dwingend bewijs op, zolang niet bewezen is van wie de handtekening afkomstig is (artikel 159 lid 2 Rv). De bewijslast dat de handtekening is gezet door [eiser] rust op F-Support, de partij die zich beroept op de bewijskracht van de brief van 6 mei 2020. De kantonrechter zal F-Support thans nog niet toelaten tot deze bewijslevering, om reden zoals hierna zal worden overwogen.
5.6.
Hoewel vóór de spoorwissel van artikel 69 Rv al een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, acht de kantonrechter het noodzakelijk om in dit stadium van de procedure opnieuw een mondelinge behandeling te bepalen om nader door partijen te worden geïnformeerd. Het partijdebat heeft zich immers inmiddels op grond van gewijzigde en/of aangevulde standpunten, eiswijzigingen en uiteindelijke lezing van de feiten anders gepresenteerd dan in de voorfase van de verzoekschriftprocedure aan de orde is geweest.
5.7
De kantonrechter zal tijdens de mondelinge behandeling in ieder geval de volgende punten aan de orde stellen:
  • de (alternatieve en deels cumulatieve) opbouw en de onderlinge samenhang van de vorderingen na de twee eiswijzigingen;
  • de lezing van elk van partijen met betrekking tot hetgeen zich in aanloop naar, op en na 6 mei 2020 feitelijk tussen partijen heeft voorgedaan;
  • de consequentie met betrekking tot zijn vordering en de grondslag daarvan in verband met de gewijzigde stelling van [eiser] onder punt 11 van zijn repliek dat hij niet in een opwelling onder invloed van een stoornis van zijn geestvermogens zijn eigen opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft bevestigd, omdat die opzegging nooit heeft plaatsgevonden;
  • het beroep van [eiser] op artikel 7:671 lid 2 BW, al dan niet naar analogie;
  • de wettelijke grondslag om in het kader van deze procedure betaling van de transitievergoeding te vorderen;
  • de historie van de arbeidsovereenkomsten tussen partijen en de toepasselijkheid van de ABU-cao;
  • de historie van de verschillende arbeidsovereenkomsten tussen partijen en de al dan niet toepasselijkheid van de ABU-CAO.
5.7.
Tijdens de mondelinge behandeling kunnen partijen hun stellingen toelichten. Ook kan aan hen worden gevraagd om inlichtingen te geven of stellingen nader te onderbouwen. Tijdens de mondelinge behandeling zal ook worden onderzocht of partijen tot een schikking kunnen komen.
5.8.
Alle stukken die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in het geding zijn gebracht, dienen door de partij die deze tijdens de mondelinge behandeling ter sprake wil brengen aan de kantonrechter en aan de wederpartij te worden toegezonden. Deze stukken dienen uiterlijk tien dagen vóór de mondelinge behandeling in het bezit te zijn van de kantonrechter en de wederpartij.
5.9.
Partijen dienen in persoon te verschijnen of zij moeten op de mondelinge behandeling worden vertegenwoordigd door een persoon die inhoudelijk op de hoogte is van de feiten met betrekking tot de vorderingen. Deze vertegenwoordiger moet schriftelijk gemachtigd zijn, ook tot het treffen van een minnelijke regeling.
5.10.
Partijen dienen voor het bepalen van de datum van de mondelinge behandeling hun verhinderdata op te geven. Daartoe wordt de zaak verwezen naar de onder de beslissing te vermelden rolzitting. Uitstel is niet mogelijk, tenzij beide partijen daarom gezamenlijk verzoeken. Aan de hand van de verhinderdagen van partijen zal de griffier vervolgens datum en tijd van de mondelinge behandeling aan partijen mededelen.
5.11.
Iedere verdere beslissing wordt in dit stadium van het geding aangehouden.

6..De beslissing

De kantonrechter:
bepaalt dat partijen zoals omschreven onder 5.9 op een nader te bepalen datum en tijd moeten verschijnen op de mondelinge behandeling ten overstaan van mr. K.J. Bezuijen, kantonrechter; de mondelinge behandeling zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw, Wilhelminaplein 100 te Rotterdam, gebouw B (het rode gebouw);
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 29 december 2021 om 14:30 uurom partijen de gelegenheid te bieden hun verhinderdata voor de dan komende drie maanden op te geven;
bepaalt dat de schriftelijke opgaaf uiterlijk de dag vóór deze rolzitting om 12:00 uur ter griffie ontvangen dient te zijn;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34286/362