ECLI:NL:RBROT:2021:11821

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
ROT 20/2530 V
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over niet-ontvankelijk verklaring bezwaar uitstel van betaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 november 2021 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 21 juli 2021. De opposant had verzet ingesteld tegen de uitspraak waarin zijn beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, dat zijn bezwaar tegen een uitstel van betaling niet-ontvankelijk verklaarde, ongegrond was verklaard. De rechtbank had eerder, op 13 januari 2021, het verzet van de opposant gegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak van 26 oktober 2020 verviel en het onderzoek werd voortgezet.

De rechtbank heeft in deze verzetprocedure beoordeeld of de eerdere uitspraak van 21 juli 2021 terecht zonder zitting was gedaan, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de opposant geen inhoudelijke gronden had aangevoerd tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar, en dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat het bezwaar niet gericht was tegen het verleende uitstel van betaling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposant slechts een pro forma bezwaar had ingediend en dat er geen inhoudelijke gronden waren ingediend. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank het beroep zonder zitting terecht had afgedaan.

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond en bevestigt de eerdere uitspraak van 21 juli 2021. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2530 V
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2021 als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van

[naam opposant], te [woonplaats opposant], opposant,

(gemachtigde: mr. S.M.J. Iqbal)
tegen de uitspraak van de rechtbank van 21 juli 2021 in het geding tussen opposant en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: verweerder) over het besluit van 30 maart 2020.

Procesverloop

Bij brief van 31 januari 2020 heeft verweerder aan opposant uitstel van betaling verleend en aan hem een schuldenoverzicht over 2019 verstrekt.
Bij besluit van 30 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van opposant tegen de brief van 31 januari 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 oktober 2020 heeft deze rechtbank het beroep van opposant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 13 januari 2021 heeft deze rechtbank het verzet van opposant gegrond verklaard. De uitspraak van 26 oktober 2020 is daarmee komen te vervallen en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Bij uitspraak van 21 juli 2021 heeft deze rechtbank het beroep van opposant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld. Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. In deze verzetprocedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij bij de uitspraak van 21 juli 2021 het beroep van opposant terecht met toepassing van artikel 8:54 van de Awb vereenvoudigd heeft behandeld, omdat zij tot het oordeel kwam dat het beroep kennelijk ongegrond was. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Zo ja, dan is het verzet gegrond en moet nader onderzoek plaatsvinden.
Uitspraak waartegen verzet is gedaan
2. In de uitspraak waartegen verzet is gedaan heeft de rechtbank overwogen dat het beroep van opposant tegen het bestreden besluit kennelijk ongegrond is. Middels de brief van 31 januari 2020 stelt verweerder opposant op de hoogte van de nog openstaande vorderingen en verleent verweerder hem uitstel van betaling. Tegen de vaststelling van de nog openstaande vorderingen bestond de mogelijkheid tot bezwaar ten tijde van de bekendmaking hiervan in 2017. De gronden van bezwaar van opposant richten zich tegen de grondslag van de terugvordering en niet tegen het uitstel van betaling. De rechtbank stelt vast dat opposant tegen de besluiten van 2 maart 2017 en 3 maart 2017 geen rechtsmiddel heeft aangewend. Deze besluiten zijn daarom onherroepelijk geworden. De terugvordering staat daarmee in rechte vast. De brief van 31 januari 2020 is daarom geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb omdat het niet gericht is op rechtsgevolg. Verweerder heeft het bezwaar van opposant dus terecht niet-ontvankelijk verklaard, aldus de rechtbank.
Beoordeling van het verzet
3. Opposant betoogt in verzet dat zijn bezwaar bij bestreden besluit niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het bezwaarschrift niet gericht zou zijn op het uitstel van betaling. Bij het pro forma bezwaar zijn echter geen inhoudelijke gronden aangevoerd, zodat onduidelijk is hoe verweerder tot die conclusie is gekomen. Evenmin wordt duidelijk hoe de rechtbank tot deze conclusie is gekomen. Indien de rechtbank dit uit de gronden van beroep heeft afgeleid, dan is opposant de mogelijkheid ontnomen zijn gronden van beroep nader aan te vullen, aldus opposant.
4. De rechtbank stelt vast dat opposant inderdaad alleen een pro forma bezwaar op 9 maart 2020 heeft ingediend. Daarin verzoekt hij verweerder om een redelijke termijn om de gronden van bezwaar aan te vullen. Op 22 maart 2020 heeft opposant nog per e-mail om een hoorzitting verzocht. Indien mogelijk wilde opposant zijn bezwaar telefonisch toelichten. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder op de verzoeken van opposant heeft gereageerd. Verweerder heeft op 30 maart 2020 op het bezwaar beslist. Anders dan de rechtbank in de uitspraak van 21 juli 2021 heeft overwogen, blijkt uit het voorgaande dat er geen gronden van bezwaar zijn ingediend. Opposant stelt dan ook terecht dat onduidelijk is hoe verweerder tot de conclusie is gekomen dat het bezwaarschrift niet is gericht tegen het verleende uitstel van betaling.
Dit leidt echter niet tot een gegrond verzet. De rechtbank is namelijk in de uitspraak van 21 juli 2021 op basis van de gronden van beroep terecht tot de conclusie gekomen dat het bezwaar van opposant zich niet richt tegen het verleende uitstel van betaling. Die gronden van beroep zien alleen op het schuldenoverzicht (namelijk dat dit wél op rechtsgevolg is gericht en dat daartegen bezwaar open staat). Opposant voert niet aan dat zijn bezwaarschrift ook was gericht tegen het verleende uitstel van betaling. Het betoog van opposant in verzet dat hem de mogelijkheid is ontnomen om zijn gronden van beroep nader aan te vullen, volgt de rechtbank niet. De rechtbank heeft opposant reeds twee keer, namelijk bij brieven van 13 mei 2020 en 24 juli 2020, in de gelegenheid gesteld om de gronden van beroep in te dienen. De rechtbank heeft dat niet nog een derde keer hoeven te doen.
Conclusie
5. Het voorgaande betekent dat de vraag of de rechtbank in haar uitspraak van 21 juli 2021 terecht tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan, bevestigend dient te worden beantwoord. De rechtbank heeft het beroep terecht zonder zitting afgedaan. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 21 juli 2021 in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 november 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.