ECLI:NL:RBROT:2021:1181

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
10/994546-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk bedrijfsongeval door nalatigheid bij hijswerkzaamheden met verreiker

Op 11 februari 2021 deed de Rechtbank Rotterdam uitspraak in een strafzaak tegen de verdachte, die als (middellijk) bestuurder van twee vennootschappen betrokken was bij een dodelijk arbeidsongeval. Op 28 april 2018 vond er een ongeval plaats tijdens hijswerkzaamheden met een verreiker op een schip in de Waalhaven te Rotterdam. Een werknemer, [naam slachtoffer], raakte bekneld en overleed aan de gevolgen van de opgelopen verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte tekort was geschoten in zijn zorgplicht jegens de werknemers, omdat er geen toezichthouder aanwezig was en de hijswerkzaamheden niet zorgvuldig waren gepland. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, omdat hij niet als werkgever kon worden aangemerkt. Echter, hij werd wel schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit van het overtreden van de Arbeidsomstandighedenwet en aan dood door schuld. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf op van 140 uren met een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/994546-19
Datum uitspraak: 11 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] ,
raadsman mr. E.M. Witjens, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.M. van der Kallen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, primair, en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 140 uren.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Op de in het schriftelijke requisitoir genoemde gronden heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, primair, en 2 ten laste gelegde, met uitzondering van hetgeen de verdachte op grond van artikel 5, zesde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 7.3, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt verweten. Op de inhoudelijke standpunten van de officier van justitie wordt – voor zover van belang – hierna bij de beoordeling nader ingegaan.
4.1.2.
Standpunt verdediging
Op de in de pleitnota genoemde gronden is vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten bepleit. Op de inhoudelijke standpunten van de verdediging wordt - voor zover van belang - hierna bij de beoordeling nader ingegaan.
4.1.3.
Beoordeling
De toedracht van het ongeval
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 28 april 2018 een arbeidsongeval heeft plaatsgevonden bij het verplaatsen van een gedemonteerd trapdeel op het dek van de ‘ [naam schip] in de Waalhaven in Rotterdam, waarbij [naam slachtoffer] (hierna: [naam slachtoffer] ) is omgekomen. De hijswerkzaamheden werden uitgevoerd door [naam bedrijf 1] met gebruikmaking van personeel uit dochteronderneming [naam bedrijf 2] (hierna: [naam bedrijf 1] resp. [naam bedrijf 2] ). De verdachte, (middellijk) bestuurder van beide vennootschappen, was de machinist van de Manitou verreiker waarmee het trapdeel werd verplaatst.
Bij het neerzetten van het trapdeel is [naam slachtoffer] bekneld geraakt tussen de last en de JIB - het afneembare koppelstuk dat is bevestigd aan de mast van de verreiker met daaraan een hijshaak. Ten gevolge daarvan heeft hij meerdere ribben gebroken en zijn vermoedelijk inwendige bloedingen in borst- en buikholte ontstaan. Kort daarna is hij aan de gevolgen van het letsel overleden.
Het causaal verband tussen het door de beknelling opgelopen letsel en het overlijden heeft op de terechtzitting niet ter discussie gestaan.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte als werkgever of als feitelijke leidinggever van [naam bedrijf 1] al dan niet opzettelijk heeft nagelaten de in de tenlastelegging genoemde maatregelen te treffen op grond van de Arbeidsomstandighedenwet en het besluit dat daarop is gebaseerd, terwijl hierdoor, naar hij, althans [naam bedrijf 1] wist of redelijkerwijs moest weten, dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemers, [naam slachtoffer] in het bijzonder, ontstond of te verwachten was. Ook moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de verdachte in strafrechtelijke zin schuld heeft aan de dood van [naam slachtoffer] .
Feit 1, primair: het werkgeversbegrip en medeplegen
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als werkgever als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onder a, sub 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, omdat [naam slachtoffer] geen arbeid verrichtte onder het gezag van de verdachte als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet.
[naam slachtoffer] was in loondienst van [naam bedrijf 2] , dat in opdracht van [naam bedrijf 1] de ‘reinstatement’ werkzaamheden uitvoerde op de ‘ [naam schip] . Tussen de verdachte en [naam slachtoffer] was geen sprake van een arbeidsovereenkomst. Het feit dat de verdachte via zijn beheer B.V. directeur was van beide betrokken vennootschappen maakt dit niet anders. Ook het feit dat de verdachte die dag als voorman het feitelijk gezag had over de werknemers in het werkgebied en in algemene zin toezicht hield op de verrichte werkzaamheden maakt hem niet een werkgever in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Bij deze uitbreiding van het werkgeversbegrip (het onder gezag werkzaam zijn) heeft de wetgever blijkens de memorie van toelichting [1] gedacht aan personen die wel onder gezag arbeid verrichten, maar daarvoor geen loon ontvangen, bijvoorbeeld een stagiair of een leerling in een bedrijf. Van een dergelijke situatie was hier echter geen sprake.
Ook van medeplegen, zoals door de officier van justitie is gesteld, kan geen sprake zijn, omdat de verdachte - als werknemer in dienst van [naam bedrijf 1] - niet kan worden aangemerkt als normadressaat van de werkgeversverplichtingen in de Arbeidsomstandighedenwet.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 1, primair, ten laste gelegde feit.
Feit 1, subsidiair: veiligheidsvoorschriften en feitelijke leidinggeven
In de Arbeidsomstandighedenwet is verankerd dat werknemers recht hebben op een veilige en gezonde werkplek. De verantwoordelijkheid voor een zodanige werkplek ligt primair bij de werkgever. Daartoe rust op de werkgever de verplichting een deugdelijk arbobeleid, gericht op de bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers, te voeren. Die zorgplicht houdt mede in dat de werkgever zijn werknemers moet beschermen tegen eigen fouten of onvoorzichtigheden.
Niet is in geschil dat [naam bedrijf 1] is aan te merken als werkgever van [naam slachtoffer] . De werkzaamheden op de ‘ [naam schip] waren aangenomen door [naam bedrijf 1] . [naam bedrijf 2] , bij wie [naam slachtoffer] in loondienst was, voerde deze werkzaamheden in opdracht en onder verantwoordelijkheid van [naam bedrijf 1] uit. [naam bedrijf 1] was daarbij verantwoordelijk voor alle benodigde condities op de werklocatie, waaronder de veiligheid.
Ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde veiligheidsvoorschriften overweegt de rechtbank het volgende.
- artikel 5, zesde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet en 7.3, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (eerste en tweede gedachtestreepje);
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet is gehandeld in strijd met artikel 5, zesde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel
7.3, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, zodat de verdachte van dit onderdeel zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
- artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (eerste gedachtestreepje);
Artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet legt aan de werkgever de verplichting op om bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid, in een inventarisatie en evaluatie, schriftelijk vast te leggen welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich brengt. Deze risico-inventarisatie en -evaluatie (hierna: RI&E) dient ook een beschrijving te bevatten van de gevaren, de risico-beperkende maatregelen en de risico's voor bijzondere categorieën van werknemers.
[naam bedrijf 1] hanteert een algemene RI&E, die met name gericht is op het kantoor en de werkplaats van [naam bedrijf 1] . Deze wordt voor iedere projectlocatie verder uitgewerkt in een specifiek project HSE-plan [2] , waarin wordt verwezen naar Taak Risico Analyses (TRA) [3] . De rechtbank stelt vast dat het dossier een TRA [4] bevat waarin de risico’s van hijswerkzaamheden zijn geïnventariseerd. Anders dan de officier van justitie stelt, is daarin het gevaar van beklemming (de rechtbank begrijpt daaronder ook beknelling) onderkend en vastgelegd. Daarmee heeft [naam bedrijf 1] naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het voorschrift als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet. De rechtbank is van oordeel dat een afzonderlijke risico-inventarisatie van hijswerkzaamheden met een verreiker in het bijzonder, niet door de Arbeidsomstandighedenwet wordt voorgeschreven. Voor dit onderdeel volgt vrijspraak.
- artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (zevende gedachtestreepje);
Artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet legt aan de werkgever de verplichting op om de werknemers doeltreffend in te lichten over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico’s te voorkomen of te beperken.
De officier van justitie gaat er in haar requisitoir vanuit dat de verdachte, hoewel hij dit stellig ontkent, [naam slachtoffer] de opdracht gaf om de last los te maken van de hijshaak.
Deze aanname vindt echter geen steun in de bewijsmiddelen. Het enkele feit dat [naam slachtoffer] feitelijk heeft getracht de last los te maken van de hijshaak is daarvoor onvoldoende, ook al kan zijn handelen niet eenvoudig worden verklaard.
Het aanslaan en losmaken van de last, ofwel ‘riggen’ behoorde niet tot de werkzaamheden van [naam slachtoffer] . Hij was daarvoor ook niet opgeleid. [naam slachtoffer] was slijper en hem was die dag een ander werkgebied aangewezen dan het werkgebied van de verreiker.
Uit het dossier volgt dat iedereen die op de ‘ [naam schip] aan het werk was, en dus ook [naam slachtoffer] , een VCA-opleiding met succes had doorlopen, maandelijks ‘safe work instructions’ volgde en dat er op de projectlocatie dagelijks een Toolbox-meeting werd gehouden, waarin het onderwerp veiligheid aan de orde kwam. Onderdeel van al die voorlichting vormde de instructie dat men bij hijswerkzaamheden uit het werkgebied van de kraan moest blijven. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [naam slachtoffer] op de hoogte was van deze veiligheidsinstructie en daarmee in zijn algemeenheid voldoende was voorgelicht over de algemene gevaren van het zich begeven in het werkgebied van de verreiker.
De specifieke veiligheidsrisico’s van het uitvoeren van hijswerkzaamheden, zoals het risico op beknelling was met name voor ‘riggers’ van belang. Gezien de aan [naam slachtoffer] opgedragen werkzaamheden als slijper, in een ander werkgebied dan het werkgebied van de verreiker, kan [naam bedrijf 1] niet worden verweten dat zij in strijd heeft gehandeld met het veiligheidsvoorschrift als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet door [naam slachtoffer] niet over deze specifieke veiligheidsrisico’s voor te lichten. [naam bedrijf 1] heeft derhalve niet gehandeld in strijd met Artikel 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet zodat ook voor dit onderdeel vrijspraak volgt.
- artikel 7.4, derde en vierde lid, en artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (derde gedachtestreepje);
Artikel 7.4, derde en vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit legt aan de werkgever de verplichting op om een arbeidsmiddel zodanig te gebruiken, dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordoet zoals getroffen worden door het arbeidsmiddel of een onderdeel daarvan, zoveel mogelijk wordt voorkomen en indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk beperkt. Op grond van artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit dient de werkgever het gevaar (…) bekneld te raken tussen voorwerpen of onderdelen daarvan, te voorkomen, en indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken.
Het project HSE-plan schrijft voor dat bij alle hijswerkzaamheden een ‘signalman’ ofwel een toezichthouder betrokken dient te zijn [5] , dat wil zeggen dat een gekwalificeerd persoon is vereist voor het geven van aanwijzingen om de werkzaamheden veilig te laten verlopen. Het verplaatsen van een last over een aanzienlijke afstand zonder betrokkenheid van een toezichthouder, levert het risico op dat personen zich - al dan niet in strijd met (VCA) instructies en andere veiligheidsinstructies – onverwacht in het werkgebied van de Manitou verreiker begeven, waardoor levensgevaarlijke situaties kunnen ontstaan. Het inzetten van een toezichthouder is een veiligheidsmaatregel die redelijkerwijs van de werkgever gevergd kan worden om op dit gevaar te anticiperen. De verdachte heeft verklaard dat hij de machinist was van de verreiker én tegelijkertijd de functie van toezichthouder vervulde. Vanuit de cabine van de verreiker hield hij zelf toezicht; er was niemand anders die dat deed. Gelet op de omstandigheid dat [naam slachtoffer] bekneld is geraakt tussen de last en de JIB, de verdachte niet meer kon anticiperen op het voor hem onverwacht verschijnen van [naam slachtoffer] bij de verreiker en de verdachte op het moment dat hij [naam slachtoffer] zag hem er niet van heeft kunnen weerhouden om de last en de verreiker te benaderen, volgt dat de verdachte onvoldoende in staat was om zelf toezicht te houden. Het verrichten van de hijswerkzaamheden onder het toeziend oog van een ‘signalman’, zoals voorgeschreven in het project HSE-plan, om zowel de machinist als de ‘rigger’ aanwijzingen te kunnen geven en overzicht te houden, had het gevaar dat [naam slachtoffer] bekneld zou raken kunnen voorkomen of in ieder geval zoveel mogelijk kunnen beperken.
De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van dit onderdeel.
Het project HSE-plan schrijft echter niet voor dat lasten in alle gevallen verplaatst dienen te worden met behulp van een geleidekoord. Ook andere bewijsmiddelen bieden onvoldoende aanknopingspunten die kunnen leiden naar de conclusie dat het hijsen van een trapdeel zonder geleidekoord onder deze omstandigheden (levens)gevaar opleverde voor werknemers. Datzelfde geldt voor het fysiek afzetten van het werkgebied. Van dit onderdeel zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
- artikel 7.18, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (vierde gedachtestreepje);
Artikel 7.18, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit legt aan de werkgever de verplichting op om een hijs- of hefwerktuig, behalve ten behoeve van beproeving, niet zwaarder te belasten dan de toegelaten bedrijfslast noch zwaarder dan een veilig gebruik toelaat.
De verdachte ontkent dat de verreiker zwaarder werd belast dan toegelaten of veilig was. Hij heeft evenmin de veiligheidsbegrenzing overbrugd. Op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat het overbelastingalarm van de Manitou verreiker tijdens het hijsen niet is afgegaan en dat de machine ook niet in de overbelastingsbeveiliging ‘sprong’. Deze verklaring vindt bevestiging in de door de verdediging overgelegde verklaring en berekeningen van [naam 1] . Hieruit volgt dat, afhankelijk van de gekozen lasttabel, er geen sprake is van een overschrijding van het lastmoment, dan wel de overschrijding van de bedrijfslast van de Manitou verreiker binnen de toegestane marge valt en mits correct gebruikt, er geen sprake is van een gevaarlijke last. Ook wordt de verklaring van de verdachte gesteund door de verklaring van de ‘rigger’, [naam 2] . Hij heeft tijdens de hijswerkzaamheden geen overbelastingalarm gehoord. De officier van justitie stelt daar twee reconstructies (uitgevoerd op 30 april en 8 mei 2018) tegenover, waarbij het alarm wel is afgegaan. Volgens het proces-verbaal van de reconstructie op 8 mei 2018 zijn na het afgaan van het alarm geen handelingen meer mogelijk waardoor het moment wordt vergroot, tenzij de lastmomentbegrenzing wordt overbrugd. Bij de eerstgenoemde reconstructie is echter een andere hijsmanoeuvre uitgevoerd (namelijk heffen met uitgeschoven mast) en uit het proces-verbaal van de reconstructie op 8 mei 2018 blijkt in het geheel niet welke hijsmanoeuvre is uitgevoerd. De reconstructies bieden daarom een onvoldoende getrouwe weergave van hetgeen zich de dag van het ongeval heeft afgespeeld. Daardoor kan niet worden bewezen dat de verreiker zwaarder werd belast dan is toegelaten of een veilig gebruik toelaat. Van dit onderdeel zal dan ook vrijspraak volgen.
- artikel 7.18a, zevende en achtste en negende lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (vijfde gedachtestreepje);
Artikel 7.18a, zevende en achtste en negende lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit legt aan de werkgever de verplichting op om de werkzaamheden zodanig te organiseren dat een werknemer deze handelingen veilig kan verrichten en hierover direct of indirect controle behoudt, wanneer de lasten met de hand worden vast- of losgemaakt (lid 7), dat alle handelingen voor het hijsen of heffen correct worden gepland teneinde de veiligheid van de werknemers te garanderen (lid 8) en de handelingen, bedoeld in het achtste lid, onder doeltreffend toezicht uit te voeren (lid 9).
Zoals hiervoor reeds overwogen behoorde het losmaken van het gedemonteerde trapdeel van de hijshaak niet tot de reguliere werkzaamheden van [naam slachtoffer] en is er geen bewijs dat de verdachte hem daartoe opdracht heeft gegeven. Gelet daarop is de in lid 7 bedoelde verplichting niet van toepassing. Van dit onderdeel zal daarom vrijspraak volgen.
Op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij ervanuit ging dat ‘rigger’ [naam 2] , degene die het trapdeel aan de hijshaak had bevestigd, de last ook zou losmaken, maar dat hij die instructie niet aan hem heeft gegeven. De verdachte was in die veronderstelling, omdat de persoon die de last eraan hangt, de last er doorgaans ook weer afhaalt. [naam 2] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard niet te weten wie de last zou losmaken. Hij heeft alleen het trapdeel losgemaakt en aangeslagen en is daarna zijn spullen op gaan ruimen. De rechtbank concludeert hieruit dat er kennelijk onduidelijkheid bestond over wie de last zou losmaken en dat daar geen of onvoldoende afspraken over zijn gemaakt. Hieruit volgt dat niet alle hijshandelingen correct gepland zijn om de veiligheid van de werknemers te garanderen. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van dit onderdeel.
Ook is komen vast te staan dat geen sprake is geweest van doeltreffend toezicht bij het uitvoeren van de hijshandelingen. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen dienaangaande onder artikel 7.4, derde en vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit is overwogen. Ook ten aanzien van dit onderdeel komt de rechtbank tot een bewezenverklaring.
- artikel 7.20, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (zesde gedachtestreepje);
Artikel 7.20, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit legt aan de werkgever de verplichting op om hijs- en hefgereedschap af te stemmen op de kenmerken van de te hanteren lasten, de aanslagpunten, de haakvoorziening en de weersomstandigheden, daarbij rekening houdend met de wijze van aanslaan van de last en het te gebruiken hijs- of hefwerktuig en geschikt te laten zijn voor de uit te voeren hijs- en hefhandeling.
De officier van justitie verwijt de verdachte dat gebruik is gemaakt van een hijsstrop in plaats van een twee- of viersprong, waardoor [naam slachtoffer] zich onder de mast moest begeven om de last los te maken.
De rechtbank stelt voorop dat, zoals hiervoor reeds overwogen, niet bewezen is dat [naam slachtoffer] opdracht had om de last los te maken van de hijshaak.
Daarnaast is op grond van het dossier niet vast komen te staan dat de gebruikte hijsstrop ongeschikt is om onderhavige hijswerkzaamheden te verrichten. De omstandigheid dat er ook andere mogelijkheden zijn om de last met ander materiaal aan de hijshaak te bevestigen, doet aan de geschiktheid van de gebruikte hijsstrop niet af. Van dit onderdeel zal dan ook vrijspraak volgen.
Tussenconclusie
Samenvattend concludeert de rechtbank dat op grond van het voorgaande en de inhoud van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen is dat de veiligheidsvoorschriften genoemd in artikel 7.4, derde en vierde lid, en artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en artikel 7.18a, achtste en negende lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn overtreden:
- bij de hijswerkzaamheden is geen gebruik gemaakt van een toezichthouder, waardoor het gevaar op een ongewilde gebeurtenis (beknelling) bij het gebruik van de verreiker niet zoveel mogelijk is beperkt;
- de handelingen voor het hijsen zijn niet correct gepland, omdat niet duidelijk was wie de last los zou maken van de hijshaak;
- bij het uitvoeren van de hijswerkzaamheden met de verreiker heeft doeltreffend toezicht ontbroken.
Kunnen de gedragingen worden toegerekend aan de rechtspersoon?
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of de (verboden) gedragingen - in dit geval het nalaten om bepaalde maatregelen te treffen - in redelijkheid aan [naam bedrijf 1] kunnen worden toegerekend.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de toerekening van een strafbare gedraging aan de rechtspersoon afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is het antwoord op de vraag of de gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Daarvan kan sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- de gedraging is verricht door iemand die werkzaam is voor de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
In dit geval werden de hijswerkzaamheden verricht door de verdachte, werknemer en directeur van [naam bedrijf 1] . De werkzaamheden vonden plaats in het kader van een door [naam bedrijf 1] aangenomen en uit te voeren ‘reinstatement’ opdracht, waarbij het schip de ‘ [naam schip] in originele staat werd teruggebracht. Deze werkzaamheden passen in de normale bedrijfsvoering van [naam bedrijf 1] . [naam bedrijf 1] had ook zeggenschap over de wijze waarop en onder welke voorwaarden de hijswerkzaamheden werden uitgevoerd. Het treffen van maatregelen met het oog op de gezondheid en veiligheid van de werknemers was bij uitstek de verantwoordelijkheid van [naam bedrijf 1] als werkgever. [naam bedrijf 1] was verplicht om doeltreffend toezicht te houden op de uitvoering van hijswerkzaamheden, de inzet van een ‘signalman’ en het correct plannen van de werkzaamheden. Zij is hierin tekortgeschoten waardoor gezondheids- en levensgevaar ontstond voor haar werknemers. Het gevaar heeft zich bovendien verwezenlijkt ten aanzien van [naam slachtoffer] .Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verboden gedragingen, hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon en dat deze kunnen worden toegerekend aan [naam bedrijf 1] .
Is er sprake van opzet?Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat [naam bedrijf 1] op een aantal punten niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht die volgt uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. Voor een bewezenverklaring van opzet hoeft dat opzet alleen gericht te zijn geweest op de gedraging zelf, in dit geval een nalaten. Het opzet hoeft niet gericht te zijn geweest op het niet naleven van een wettelijke verplichting.
In deze zaak ligt in het nalaten van [naam bedrijf 1] de benodigde maatregelen te treffen en zodoende de op haar rustende zorgplicht na te leven, het opzet op de gedraging besloten en moest [naam bedrijf 1] redelijkerwijs weten dat als gevolg van dat nalaten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers, waaronder [naam slachtoffer] , kon ontstaan of te verwachten was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [naam bedrijf 1] de onder 1 subsidiair tenlastegelegde gedragingen - voor zover bewezen - opzettelijk heeft begaan.
Heeft de verdachte feitelijke leiding gegeven aan de verboden gedragingen?
De vervolgvraag of de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen is hier eenvoudig te beantwoorden. De verdachte had als directeur van [naam bedrijf 1] de bevoegdheid om maatregelen te treffen om de verboden gedragingen te voorkomen. Als voorman op het werk en als machinist van de verreiker bij het uitvoeren van de hijswerkzaamheden was de verdachte ook op de hoogte van de verboden gedragingen. Hij had daarbij een bepalende rol en had maatregelen kunnen treffen om de verboden gedragingen te voorkomen. Door dit na te laten heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verboden gedraging - het tekortschieten in het treffen van maatregelen met het oog op de veiligheid en gezondheid van de werknemers van [naam bedrijf 1] - zich zou voordoen.
De verdachte heeft zowel formeel als feitelijk zeggenschap gehad over de in de bewezenverklaarde gedragingen van [naam bedrijf 1] en heeft daarbij opzettelijk gehandeld, zodat hij als feitelijke leidinggever (in de zin van artikel 51, lid 2, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht) van die gedragingen kan worden aangemerkt.
Feit 2: dood door schuld
Voor het aannemen van schuld als bedoeld in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht moet het ten minste gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid van de zijde van de verdachte. Vast moet komen te staan dat de verdachte anders moest handelen (verwijtbaarheid) en ook anders kón handelen (vermijdbaarheid). Daarbij zijn de concrete tenlastegelegde gedragingen leidend.
Daarnaast moet in het concrete geval steeds een causaal verband tussen de verweten gedraging(en) en het ingetreden gevolg te worden vastgesteld. In de rechtspraak wordt veelal het criterium van de redelijke toerekening van het gevolg aan de dader aangelegd, maar daarbij blijft ook de (mate van) voorzienbaarheid van een gevolg een relevant gezichtspunt.
Op de verdachte als directeur van [naam bedrijf 1] , voorman op het werk aan boord van de ‘ [naam schip] en machinist van de Manitou verreiker, een potentieel gevaarlijke machine, rust een grote verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de overige werknemers. Gelet op zijn hoedanigheid mogen aan de verdachte dan ook hogere zorgvuldigheidseisen worden gesteld dan normaal het geval is. Bij het uitvoeren van hijswerkzaamheden, die naar hun aard bij uitstek een groot risico in zich dragen, is bovendien nog extra voorzichtigheid geboden.
Vast is komen staan dat de verdachte heeft nagelaten om, tijdens de hijswerkzaamheden met de Manitou verreiker aan boord van het schip de ‘ [naam schip] , bij het neerzetten en losmaken van het gedemonteerde trapdeel, gebruik te maken van een toezichthouder die ter plaatse aanwijzingen had kunnen geven en overzicht had kunnen houden. Ook heeft de verdachte het nagelaten om duidelijke afspraken te maken over wie de last zou losmaken. De hijswerkzaamheden met de Manitou verreiker zijn daardoor onvoldoende gepland. De verdachte heeft zich er daarnaast onvoldoende van vergewist dat [naam slachtoffer] zich niet in het werkgebied van de verreiker bevond. Hoewel niet kan worden vastgesteld op welk moment de verdachte [naam slachtoffer] heeft waargenomen en waar deze zich toen bevond, heeft de verdachte, die naar zijn zeggen vrij zicht had, [naam slachtoffer] in ieder geval te laat gezien om nog in te kunnen grijpen en [naam slachtoffer] te weren uit het werkgebied van de verreiker. De omstandigheid dat de verdachte [naam slachtoffer] niet in het werkgebied van de verreiker verwachtte - omdat [naam slachtoffer] zich gelet op de aan hem opgedragen werkzaamheden in een ander werkgebied zou bevinden en hij op grond van de aan hem gegeven veiligheidsinstructies moest weten dat hij bij het uitvoeren van hijwerkzaamheden met de verreiker niet in dat werkgebied mocht komen - doet aan de zorgplicht van de verdachte niet af. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend, of nalatig heeft gedragen, waardoor het aan zijn schuld is te wijten dat [naam slachtoffer] tussen de JIB en de last bekneld is geraakt en als gevolg hiervan is overleden. De rechtbank acht ook het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen.
4.1.4.
Conclusie
Dit betekent dat niet bewezen is het onder 1, primair, ten laste gelegde feit.
Bewezen zijn de onder 1, subsidiair, en 2 ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de onderdelen waarvan de rechtbank vrijspreekt.
4.1.5.
Voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft verzocht om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 of feit 2, gedachtestreepje 5, bedoelde verweten gedragingen komt, de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] te laten horen bij de rechter-commissaris. Zij zijn slechts als ooggetuigen van het ongeval bevraagd, maar nog niet over de manier waarop de verdachte en [naam bedrijf 1] omgingen met veiligheid en over de mate van toezicht. Het verzoek dient beoordeeld te worden op grond van het noodzaakcriterium.
De rechtbank is van oordeel dat het horen van de getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] niet noodzakelijk is, nu zij zich voldoende voorgelicht acht over de gedragingen die bewezen zijn geacht. Het verzoek tot het horen van beide getuigen wordt afgewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, subsidiair, en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1, subsidiair,
[naam bedrijf 1] op 28 april 2018 te Rotterdam, op een zeeschip ( [naam schip]
’) in de Waalhaven aldaar,
als werkgever, bij het met een verreiker verplaatsen van een (gedemonteerd)
trapdeel,
opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten
in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop berustende
bepalingen,
door in strijd met artikel
- 7.4, derde en vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit en art. 3.17
van het Arbeidsomstandighedenbesluit het gevaar dat een werknemer, te weten
[naam slachtoffer] , bekneld raakte tussen
voorwerpen of onderdelen daarvan, te weten een
(gedemonteerd) trapdeel en een onderdeel, van een
verreiker niet te voorkomen of -indien dat niet mogelijk was- zoveel
mogelijk te beperken, immers was er bij het losmaken
van de last, althans bij het neerzetten van de last, geen toezichthouder
aanwezig
en
- art. 7.18a, achtste en negende lid, van het
Arbeidsomstandighedenbesluit terwijl gedurende hijswerkzaamheden een niet
geleide last, te weten een (gedemonteerd) trapdeel, niet alle handelingen voor het
verplaatsen van deze last correct te plannen teneinde de veiligheid van de
werknemers, te weten [naam slachtoffer] , te garanderen en die handelingen niet onder
doeltreffend toezicht uit te voeren, immers was er bij het losmaken van de
last, althans bij het neerzetten van de last, geen toezichthouder aanwezig
en was niet
duidelijk afgesproken wie de last (het trapdeel) moest losmaken
,
terwijl daardoor naar
zijwist of redelijkerwijs had moeten weten
levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer
werknemers, te weten [naam slachtoffer] , ontstond en/of te verwachten was,
zu1ks terwijl verdachte aan deze verboden gedragingen feitelijk leiding
heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven;
2.
hij op 28 april 2018 te Rotterdam zich
aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of nalatig heeft
gedragen door
(op een schip, [naam schip] ) met een verreiker een (gedemonteerd)
trapdeel te verplaatsen en/of dit trapdeel neer te zetten,
terwijl hij, verdachte,
er niet voor heeft gezorgd dat er bij het losmaken van de
last (het trapdeel), althans bij het neerzetten van de last (het trapdeel),
een toezichthouder aanwezig was en
- niet alle handelingen voor het verplaatsen van het trapdeel correct heeft
gepland teneinde de veiligheid van de werknemers, te weten [naam slachtoffer] , te
garanderen, immers was niet duidelijk afgesproken wie de last (het trapdeel)
moest losmaken en
- zich er onvoldoende, van heeft vergewist dat voornoemde
[naam slachtoffer] , zich in de (directe) nabijheid van het werkgebied van de
verreiker bevond,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat [naam slachtoffer] is geraakt door het
trapdeel en bekneld is geraakt tussen (de mast van) de verreiker en het
trapdeel en zodanig letsel, te weten inwendig letsel en/of inwendig
bloedverlies, heeft bekomen dat deze aan
degevolgen hiervan is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

5.1.
Kwalificatie
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het in feit 1, subsidiair, vervatte verwijt van overtreding van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, omdat met ‘hij’ in de voorlaatste zinsnede de verdachte wordt bedoeld, waardoor het grondfeit door [naam bedrijf 1] niet kan worden gekwalificeerd.
5.1.2.
Beoordeling
Het verweer dat het onder feit 1, subsidiair, ten laste gelegde feit niet gekwalificeerd kan worden mist naar het oordeel van de rechtbank feitelijke grondslag. Met ‘hij’ in de voorlaatste zinsnede wordt onmiskenbaar [naam bedrijf 1] bedoeld, waarbij sprake is van een kennelijke verschrijving - die door de rechtbank is hersteld - zodat kwalificatie van het gronddelict daar niet aan in de weg staat. Het verweer wordt verworpen.
5.1.3.
Conclusie
De bewezen feiten leveren op:
ten aanzien van feit 1 (subsidiair):
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
ten aanzien van feit 2:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in de Waalhaven op het dek van het schip de ‘ [naam schip] feitelijke leiding gegeven aan handelingen in strijd met het Arbeidsomstandighedenbesluit, waardoor een levensgevaarlijke situatie ontstond. Bij hijswerkzaamheden met een verreiker is het slachtoffer bekneld geraakt tussen de JIB en het verplaatste trapdeel en is kort daarna aan zijn verwondingen overleden.
Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte opzettelijk heeft verzuimd ervoor zorg te dragen dat de arbeidsomstandigheden aan de in acht te nemen veiligheidsnormen voldeden. De hijswerkzaamheden werden niet zorgvuldig gepland waardoor daarover onduidelijkheid bestond bij de werknemers in het werkgebied. Ook werd bij de hijswerkzaamheden geen toezichthouder betrokken om toe te zien op de naleving van de geldende veiligheidsnormen en daarnaar te handelen. De verdachte is daarmee tekort geschoten in zijn zorgplicht jegens werknemers, waaronder in het bijzonder jegens het slachtoffer. Door het nalaten van de verdachte heeft een tragisch arbeidsongeval kunnen plaatsvinden, met het overlijden van het slachtoffer als gevolg.
Het ongeval heeft onuitwisbare gevolgen gehad voor de nabestaanden van het slachtoffer. Zijn vrouw en kinderen is een onherstelbaar leed toegebracht en ook de andere nabestaanden moeten leren leven met het verdriet en het verlies. Tegelijkertijd ziet de rechtbank dat het ongeval voor de verdachte een grote impact heeft gehad en, zoals hij zelf zei, ‘een zwarte bladzijde in zijn leven en in het bestaan van het bedrijf vormt’.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een taakstraf passend en geboden is.
De rechtbank weegt in het voordeel van de verdachte mee dat hij als directeur van [naam bedrijf 1] na het overlijden van het slachtoffer extra veiligheidsmaatregelen heeft getroffen met betrekking tot het vergroten van ‘awareness’ bij werknemers van de veiligheidsrisico’s van de uit te voeren werkzaamheden. Ook houdt de rechtbank er in het voordeel van de verdachte rekening mee dat hij tot op heden betrokkenheid toont en met de nabestaanden van het slachtoffer en een financiële regeling heeft getroffen ter compensatie van het verlies aan inkomsten en pensioen als gevolg van het overlijden van het slachtoffer. De verdachte kende het slachtoffer ook persoonlijk en heeft na het overlijden van het slachtoffer tevens contact onderhouden met zijn nabestaanden.
De rechtbank zal de gevorderde taakstraf geheel voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarde die hierna wordt genoemd. De rechtbank acht minder bewezen dan de officier van justitie en acht het met name van groot belang dat dergelijke situaties zich bij de verdachte en zijn bedrijf niet meer zullen voordoen. De voorwaardelijke straf beoogt te bewerkstelligen dat de verdachte in de toekomst ervan wordt weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen door de veiligheidsvoorschriften niet in acht te nemen. De rechtbank wil benadrukken dat niet alleen ‘awareness’ bij de werknemers van belang is, maar ook bij de verdachte zelf en dat de noodzaak van doeltreffend toezicht, cruciaal is, in het bijzonder bij de risicovolle werkzaamheden die door [naam bedrijf 1] worden uitgevoerd. De verdachte als directeur van [naam bedrijf 1] is immers ervoor verantwoordelijk dat de arbeidsomstandigheden feitelijk aan de in acht te nemen veiligheidsnormen voldoen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat het passend en geboden is de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 140 uren.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, is gelet op
de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51, 57 en 307 van het Wetboek van Strafrecht,
de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en
de artikelen 3.17, 7.4 en 7.18a van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1, primair, ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, subsidiair, en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 140 (honderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
70 (zeventig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. J.C.M. Persoon en T.M. Riemens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.D.B. Reuter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 februari 2021.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 april 2018 te Rotterdam, op een schip (‘ [naam schip]
’) in de Waalhaven aldaar,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, als
werkgever, bij het met een verreiker verplaatsen van een (gedemonteerd)
trapdeel,
al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht en/of nagelaten
in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop berustende
bepalingen,
door in strijd met artikel
- art. 5, eerste en/of zesde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet bij het
voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en
evaluatie of een vergelijkbaar document schriftelijk vast te leggen welke
risico’s de uit te voeren werkzaamheden, te weten het verplaatsen van een
last (een gedemonteerd trapdeel) met een verreiker, met zich meebrengt en/of
geen risico—inventarisatie en -evaluatie of een vergelijkbaar document
beschikbaar te hebben waarvan de werknemer, te weten [naam slachtoffer] , kennis kon
nemen in een voor die [naam slachtoffer] begrijpelijke taal en/of
- art. 7.3, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit een
arbeidsmiddel, te weten een verreiker, om te voorkomen dat het gebruik van
dit arbeidsmiddel gevaren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers,
te weten [naam slachtoffer] , oplevert, niet uitsluitend heeft gebruikt voor het doel
en/of op de wijze en/of op de plaats waarvoor zij is ingericht en/of bestemd,
immers stond de GSS mode op de verreiker ingesteld op “l m”, terwijl de GSS
mode “1 s” gebruikt had moeten worden en/of
- art. 7.4, derde en/of vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit en/of art. 3.17
van het Arbeidsomstandighedenbesluit het gevaar dat een werknemer, te weten
[naam slachtoffer] , werd getroffen en/of geraakt en/of bekneld raakte door/tussen
voorwerpen en/of producten en/of onderdelen daarvan, te weten een
(gedemonteerd) trapdeel en/of de mast, althans een onderdeel, van een
verreiker niet te voorkomen of -indien dat niet mogelijk was- zoveel mogelijk
te beperken, immers werd de last (het (gedemonteerde) trapdeel) niet
verplaatst met behulp van een geleidekoord en/of was er bij het losmaken van
de last, althans bij het neerzetten van de last, geen toezichthouder aanwezig
(in/of waren er geen maatregelen genomen om werknemers, te weten [naam slachtoffer] , te
weren uit het gebied waar deze geraakt kon worden en/of bekneld kon raken
door/tussen (een onderdeel van) de verreiker en/of het trapdeel en/of
- art. 7.18, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit een hijs- of
hefwerktuig, te weten een verreiker, zwaarder te belasten dan de toegelaten
bedrijfslast, althans zwaarder dan een veilig gebruik toelaat en/of
- art. 7.18a, zevende en/of achtste en/of negende lid, van het
Arbeidsomstandighedenbesluit terwijl gedurende hijswerkzaamheden een niet
geleide last, te weten een (gedemonteerd) trapdeel, met de hand werd vast- of
losgemaakt, die werkzaamheden niet zodanig te organiseren dat de werknemer,
te weten [naam slachtoffer] , deze werkzaamheden veilig kon verrichten en hierover
direct of indirecte controle behield en/of niet alle handelingen voor het
verplaatsen van deze last correct te plannen teneinde de veiligheid van de
werknemers, te weten [naam slachtoffer] , te garanderen en/of die handelingen niet onder
doeltreffend toezicht uit te voeren, immers was er bij het losmaken van de
last, althans bij het neerzetten van de last, geen toezichthouder aanwezig
en/of waren er geen maatregelen genomen om werknemers, te weten [naam slachtoffer] , te
weren uit het gebied waar deze geraakt kon worden en/of bekneld kon raken
door/tussen (een onderdeel van) de verreiker en/of het trapdeel en/of was niet
duidelijk afgesproken wie de last (het trapdeel) moest losmaken en/of
- art. 7.20, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit het hijs- en
hefgereedschap, te weten de verreiker, niet af te stemmen op de kenmerken van
de te hanteren last, te weten een (gedemonteerd) trapdeel, en/of de
aanslagpunten en/of de haakvoorziening en/of daarbij geen, althans in
onvoldoende mate rekening te houden met de wijze van aanslaan van de last
en/of het te gebruiken hijs- of het werktuig en/of hijs— en hefwerktuig heeft
gebruikt, te weten een verreiker, dat ongeschikt was voor de uit te voeren
hijs- en hefhandeling, te weten het verplaatsen van een (gedemonteerd)
trapdeel, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) gebruik gemaakt van
een hijsstrop in plaats van een strop met een twee- of viersprong, waardoor
die [naam slachtoffer] zich onder de mast van die verreiker moest begeven om de last los
te maken en/of
- art. 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet de werknemers, te weten
[naam slachtoffer] , niet in te lichten over de te verrichten werkzaamheden, te weten
hijswerkzaamheden met een verreiker, en de daaraan verbonden risico’s en/of
over de maatregelen die erop gericht waren deze risico’s (gevaar om geraakt
te worden door de last en/of de verreiker en/of gevaar van beknelling tussen
de last en de mast, althans een onderdeel, van de verreiker) te voorkomen of
te beperken,
terwijl daardoor naar hij wist of redelijkerwijs had moeten weten (telkens)
levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer
werknemers, te weten [naam slachtoffer] , ontstond en/of te verwachten was;
subsidiair;
[naam bedrijf 1] op of omstreeks 28 april 2018 te Rotterdam, op een zeeschip (‘de
[naam schip] ) in de Waalhaven aldaar,
als werkgever, bij het met een verreiker verplaatsen van een (gedemonteerd)
trapdeel,
al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht en/of nagelaten
in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop berustende
bepalingen,
door in strijd met artikel
- art. 5, eerste en/of zesde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet bij het
voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een inventarisatie en
evaluatie of een vergelijkbaar document schriftelijk vast te leggen welke
risico’s de uit te voeren werkzaamheden, te weten het verplaatsen van een
last (een gedemonteerd trapdeel) met een verreiker, met zich meebrengt en/of
geen risico-inventarisatie en -evaluatie of een vergelijkbaar document
beschikbaar te hebben waarvan de werknemer, te weten [naam slachtoffer] , kennis kon
nemen in een voor die [naam slachtoffer] begrijpelijke taal en/of
- art. 7.3, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit een
arbeidsmiddel, te weten een verreiker, om te voorkomen dat het gebruik van
dit arbeidsmiddel gevaren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers,
te weten [naam slachtoffer] , oplevert, niet uitsluitend heeft gebruikt voor het doel
en/of op de wijze en/of op de plaats waarvoor zij is ingericht en/of bestemd,
immers stond de GSS mode op de verreiker ingesteld op “1 m”, terwijl de GSS
mode “1 s” gebruikt had moeten worden en/of
- art. 7.4, derde en/of vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit en/of art. 3.17
van het Arbeidsomstandighedenbesluit het gevaar dat een werknemer, te weten
[naam slachtoffer] , werd getroffen en/of geraakt en/of bekneld raakte door/tussen
voorwerpen en/of producten en/of onderdelen daarvan, te weten een
(gedemonteerd) trapdeel en/of de mast, althans een onderdeel, van een
verreiker niet te voorkomen of -indien dat niet mogelijk was- zoveel
mogelijk te beperken, immers werd de last (het (gedemonteerde) trapdeel)
niet verplaatst met behulp van een geleidekoord en/of was er bij het losmaken
van de last, althans bij het neerzetten van de last, geen toezichthouder
aanwezig en/of waren er geen maatregelen genomen om werknemers, te weten [naam slachtoffer]
, te weren uit het gebied waar deze geraakt kon worden en/of bekneld
kon raken door/tussen (een onderdeel van) de verreiker en/of het trapdeel
en/of
- art. 7.18, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit een hijs- of
hefwerktuig, te weten een verreiker, zwaarder te belasten dan de toegelaten
bedrijfslast, althans zwaarder dan een veilig gebruik toelaat en/of
- art. 7.18a, zevende en/of achtste en/of negende lid, van het
Arbeidsomstandighedenbesluit terwijl gedurende hijswerkzaamheden een niet
geleide last, te weten een (gedemonteerd) trapdeel, met de hand werd vast- of
losgemaakt, die werkzaamheden niet zodanig te organiseren dat de werknemer,
te weten [naam slachtoffer] , deze werkzaamheden veilig kon verrichten en hierover
direct of indirecte controle behield en/of niet alle handelingen voor het
verplaatsen van deze last correct te plannen teneinde de veiligheid van de
werknemers, te weten [naam slachtoffer] , te garanderen en/of die handelingen niet onder
doeltreffend toezicht uit te voeren, immers was er bij het losmaken van de
last, althans bij het neerzetten van de last, geen toezichthouder aanwezig
en/of waren er geen maatregelen genomen om werknemers, te weten [naam slachtoffer] , te
weren uit het gebied waar deze geraakt kon worden en/of bekneld kon raken
door/tussen (een onderdeel van) de verreiker en/of het trapdeel en/of was niet
duidelijk afgesproken wie de last (het trapdeel) moest losmaken en/of
- art. 7.20, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit het hijs- en
hefgereedschap, te weten de verreiker, niet af te stemmen op de kenmerken van
de te hanteren last, te weten een (gedemonteerd) trapdeel, en/of de
aanslagpunten en/of de haakvoorziening en/of daarbij geen, althans in
onvoldoende mate rekening te houden met de wijze van aanslaan van de last
en/of het te gebruiken hijs- of hefwerktuig en/of hijs- en hefwerktuig heeft
gebruikt, te weten een verreiker, dat ongeschikt was voor de uit te voeren
hijs- en hefhandeling, te weten het verplaatsen van een (gedemonteerd)
trapdeel, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) gebruik gemaakt van
en hijsstrop in plaats van een strop met een twee- of viersprong, waardoor
die [naam slachtoffer] zich onder de mast van die verreiker moest begeven om de last los
te maken en/of
- art. 8, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet de werknemers, te weten
[naam slachtoffer] , niet in te lichten over de te verrichten werkzaamheden, te weten
hijswerkzaamheden met een verreiker, en de daaraan verbonden risico’s en/of
over de maatregelen die erop gericht waren deze risico’s (gevaar om geraakt
te worden door de last en/of de verreiker en/of gevaar van beknelling tussen
de last en de mast, althans een onderdeel, van de verreiker) te voorkomen of
te beperken,
terwijl daardoor naar hij wist of redelijkerwijs had moeten weten (telkens)
levensgevaar en/of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer
werknemers, te weten [naam slachtoffer] , ontstond en/of te verwachten was,
zu1ks terwijl verdachte aan deze verboden gedraging(en) feitelijk leiding
heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven;
2.
hij op of omstreeks 28 april 2018 te Rotterdam zich grovelijk, althans
aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam en/of nalatig heeft
gedragen door
(op een schip, [naam schip] ) met een verreiker een (gedemonteerd)
trapdeel te verplaatsen en/of dit trapdeel neer te zetten,
terwijl hij, verdachte,
- de hijswerkzaamheden heeft ingezet in zijn rol als voorman zonder aan [naam slachtoffer]
specifieke aanwijzingen te geven welke werkzaamheden die [naam slachtoffer] moest
verrichten en/of waar die [naam slachtoffer] zich moest begeven tijdens de
hijswerkzaamheden en/of zonder die [naam slachtoffer] voldoende voor te lichten over de
specifieke gevaren verbonden aan bedoelde hijswerkzaamheden en/of
- die verreiker, zwaarder heeft belast dan de toegelaten bedrijfslast en/of
de mast van die verreiker verder heeft uitgeschoven dan gelet op het gewicht
van de last (het trapdeel) was toegestaan, althans zwaarder en/of verder dan
een veilig gebruik toelaat en/of
- die verreiker niet heeft gebruikt op de wijze waarvoor zij is ingericht
en/of bestemd, immers stond de GSS mode op de verreiker ingesteld op “1 m”,
terwijl de GSS mode “1 s” gebruikt had moeten worden en/of
- bij het verplaatsen van het trapdeel geen gebruik heeft gemaakt van een
geleidekoord en/of er niet voor heeft gezorgd dat er bij het losmaken van de
last (het trapdeel), althans bij het neerzetten van de last (het trapdeel),
een toezichthouder aanwezig was en/of dat er maatregelen waren genomen om die
[naam slachtoffer] te weren uit het gebied waar deze geraakt kon worden en/of bekneld kon
raken door/tussen (een onderdeel van) de verreiker en/of het trapdeel,
althans onvoldoende maatregelen heeft genomen om er voor te zorgen dat die
[naam slachtoffer] zich niet in het werkgebied van die verreiker bevond, althans om die
mogelijkheid zoveel mogelijk te beperken en/of
- niet alle handelingen voor het verplaatsen van het trapdeel correct heeft
gepland teneinde de veiligheid van de werknemers, te weten [naam slachtoffer] , te
garanderen, immers was niet duidelijk afgesproken wie de last (het trapdeel)
moest losmaken en/of
- bij de hijswerkzaamheden gebruik heeft gemaakt van een hijsstrop in plaats
van een strop niet een twee- of viersprong, waardoor die [naam slachtoffer] zich onder de
mast van die verreiker moest begeven om de last los te maken en/of
- zich er niet, althans onvoldoende, van heeft vergewist dat voornoemde
[naam slachtoffer] , zich niet in de (directe) nabijheid van het werkgebied van de
verreiker bevond,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat [naam slachtoffer] is geraakt door het
trapdeel en/of bekneld is geraakt tussen (de mast van) de verreiker en het
trapdeel en zodanig letsel, te weten inwendig letsel en/of inwendig
bloedverlies, heeft bekomen dat deze aan gevolgen hiervan is overleden.

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1997-1998, 25 879, nr. 3.
2.Health, Safety, Environment- plan; pagina’s 187-222 van procesdossier Rundle 2018126569.
3.Pagina’s 283-287 van procesdossier Rundle 2018126569.
4.Pagina 284 van procesdossier Rundle 2018126569.
5.Appendix B onder 4.10.2 e, pagina’s 212-213 van procesdossier Rundle 2018126569.