ECLI:NL:RBROT:2021:11793

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
ROT 19/3783
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van indicatie voor maatwerkvoorziening op basis van de Wmo 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het Drechtstedenbestuur, verweerder, over de intrekking van een indicatie voor individuele begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiser, die sinds augustus 2015 in een woon- en zorgcentrum verblijft, had een indicatie voor begeleiding die op 15 september 2018 door verweerder werd ingetrokken. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de indicatie niet op een zorgvuldig en volledig onderzoek berustte. Verweerder had onvoldoende rekening gehouden met de totale hulpvraag en ondersteuningsbehoefte van eiser. De rechtbank oordeelde dat de indicatie ten onrechte was ingetrokken, omdat de situatie van eiser niet was verbeterd en hij nog steeds zorg nodig had. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige herbeoordeling bij de intrekking van indicaties voor maatwerkvoorzieningen, waarbij alle relevante aspecten van de situatie van de cliënt in overweging moeten worden genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/3783

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,
gemachtigde: mr. S. El Hankouri,
en

het Drechtstedenbestuur, verweerder,

gemachtigde: mr. T.J.A. Franssen.

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser toegekende voorziening begeleiding individueel op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) beëindigd met ingang van 15 september 2018.
Bij besluit van 21 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 18 juni 2021 heeft verweerder vragen van de rechtbank beantwoord. Eiser heeft hierop gereageerd.
Bij brief van 15 september 2021 heeft eiser nadere stukken ingediend. Verweerder heeft hierop gereageerd.
Nadat geen van partijen heeft aangegeven ter zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser, geboren in [geboortedatum eiser], verblijft sinds augustus 2015 in woon- en zorgcentrum [naam centrum] van het Leger des Heils. Op 15 augustus 2016 heeft verweerder eisers indicatie voor individuele begeleiding (BI) verlengd tot en met 13 augustus 2021. De indicatie was bedoeld om eiser te ondersteunen op het gebied van financiën, dagbesteding, huisvesting en lichamelijke gezondheid.
1.2
Op 29 juni 2018 heeft het Leger des Heils bij verweerder een melding gedaan met het verzoek om eisers situatie opnieuw te evalueren. Het Leger des Heils is van mening dat eiser op dat moment niet op een passende locatie verbleef. Er is nog steeds sprake van somatische beperkingen, maar eisers klachten zijn dermate verminderd dat hij geen beroep doet op verpleegkundige zorg en er ook geen noodzaak is tot 24-uurs zorg. Daarbij doet eiser geen beroep op de begeleiding en neemt hij acties met betrekking tot zijn zelfredzaamheid volledig zelfstandig. Op grond van deze melding heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder, mede op basis van het medisch advies van [naam] van 18 maart 2019 en het advies van de bezwaarschriftencommissie van 29 mei 2019, ten grondslag gelegd dat in eisers behoefte aan ondersteuning bij het toedienen van medicatie kan worden voorzien door de inschakeling van wijkverpleging op grond van de Zorgverzekeringswet en dat voor de overige leefgebieden (financiën, dagbesteding, huisvesting) geen beroep op begeleiding wordt gedaan.
3. Eiser voert aan, kort samengevat, dat het bestreden besluit niet op een zorgvuldig en volledig onderzoek berust en ondeugdelijk is gemotiveerd. In het geval van een herbeoordeling dienen de onderwerpen te worden onderzocht die ook in het kader van het onderzoek na de melding zijn onderzocht. Het onderzoek door [naam] betreft echter alleen de gezondheid van eiser, er is geen onderzoek gedaan naar de andere onderwerpen van de indicatie. Bovendien kunnen de conclusies van het onderzoek niet door de bevindingen worden gedragen.
4. Bij brief van 15 september 2021 heeft eiser gemeld dat verweerder bij besluit van 23 augustus 2021 een indicatie voor individuele begeleiding op het gebied van financiën, huisvesting, geestelijke gezondheid en lichamelijke gezondheid heeft toegekend voor de periode vanaf 17 augustus 2021 tot en met 16 november 2021, met na ontvangst van het ondersteuningsplan een automatische verlenging met 9 maanden. Uit het onderzoeksverslag van 17 augustus 2021 blijkt dat de situatie van eiser niet is verbeterd ten opzichte van het moment van het primaire besluit. Eiser ziet hierin steun voor zijn stelling dat de indicatie ten onrechte is ingetrokken.
5. Verweerder stelt in zijn reactie van 12 oktober 2021 dat de begeleiding bij huisvesting door het Leger des Heils wordt geboden en niet is gebaseerd op een Wmo-indicatie. Verder is verweerder het niet eens met eisers standpunt dat de toekenning van de Wmo-indicatie van 23 augustus 2021 bevestigt dat eiser onverminderd is aangewezen op individuele begeleiding ter compensatie van de beperkingen die eiser in zijn zelfredzaamheid ondervindt. De nieuwe indicatie ziet op een kortdurende periode en is toegekend omdat eiser als gevolg van de geldende beperkingen vanwege Covid-19 minder goed in staat was om de zorg door bijvoorbeeld de diabetesverpleegkundige van de huisartspraktijk in te schakelen. Het gaat om een korte periode ter overbrugging, vooralsnog één jaar.
6. Op grond van artikel 2.3.9, eerste lid, van de Wmo 2015 onderzoekt het college periodiek of er aanleiding is een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 te heroverwegen. Op grond van het tweede lid van dit artikel zijn artikel 2.3.2, tweede tot en met zesde lid, en artikel 2.3.5, zesde lid, van overeenkomstige toepassing.
Op grond van artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wmo 2015 kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat de cliënt de maatwerkvoorziening niet of voor een ander doel gebruikt.
7.1
Een besluit tot herziening of intrekking van een indicatie voor een maatwerkvoorziening is een voor de betrokkene belastend besluit. Dit brengt met zich mee dat het aan verweerder is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren en dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening of intrekking is voldaan, op verweerder rust.
7.2
Uit artikel 2.3.9 van de Wmo 2015 volgt dat bij een periodieke heroverweging van een toegekende maatwerkvoorziening het stappenplan voor een zorgvuldig onderzoek dat de Centrale Raad van Beroep (de Raad) in de uitspraak van 21 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:819) uiteen heeft gezet, moet worden gevolgd. Uit de Memorie van Toelichting bij dit artikel volgt dat verweerder bij de periodieke evaluatie de onderwerpen moet onderzoeken die ook in het kader van het onderzoek na de melding zijn onderzocht (Kamerstukken II 2013/14, 33841, 3, p. 155).
8.1.
Met de op 23 augustus 2021 aan eiser toegekende indicatie is verweerder aan het bezwaar van eiser tegemoet gekomen wat betreft individuele begeleiding op het gebied van financiën, huisvesting, geestelijke gezondheid en lichamelijke gezondheid. Voor dagbesteding is geen indicatie afgegeven, maar het is de rechtbank ook niet gebleken dat eiser hiervoor in aanmerking wenst te komen. Niettemin neemt de rechtbank aan dat eiser nog belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit, aangezien hij in zijn aanvullend bezwaarschrift om een vergoeding van de proceskosten in bezwaar heeft verzocht.
8.2.
Uit het onderzoeksverslag van 17 augustus 2021 blijkt dat eiser nog steeds zorg nodig heeft en dat zijn situatie niet is verbeterd. De stelling van verweerder dat de indicatie slechts is afgegeven vanwege de geldende beperkingen in verband met Covid-19, vindt geen enkele steun het in onderzoeksverslag. Niets uit het verslag wijst erop dat het advies slechts als compensatie voor de huidige beperkingen in verband met Covid-19 is bedoeld. Verder blijkt uit het onderzoeksverslag van 18 maart 2019 door [naam] dat verweerder voor het nemen van het bestreden besluit heeft verzuimd de totale hulpvraag en ondersteuningsbehoefte van eiser vast te stellen, nu het onderzoek zich heeft beperkt tot de gezondheid van eiser. Verweerder heeft de indicatie van eiser dan ook ten onrechte ingetrokken.
9. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.870,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van de nadere reacties, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.870,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 29 november 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.