ECLI:NL:RBROT:2021:11781

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
10-134391-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met fietser en doorrijden na ongeval

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 18 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 31 augustus 2019 te Capelle aan den IJssel. De verdachte, die zonder rijbewijs reed, heeft een fietser aangereden en is na de aanrijding doorgereden. De fietser liep zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een gebroken been en twee gebroken ribben. De officier van justitie eiste een taakstraf van 150 uur en een onvoorwaardelijke rijontzegging van 12 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten een zwaardere straf rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen in het verkeer, wat leidde tot het ongeval. De verdachte heeft verklaard dat hij niet doorhad dat hij iemand had aangereden, maar de rechtbank oordeelde dat hij dit had moeten beseffen. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uur, een onvoorwaardelijke rijontzegging van 12 maanden en een geldboete van 350 euro. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, die nog steeds onder behandeling is voor de gevolgen van het ongeval.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-134391-20
Datum uitspraak: 18 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte]
,
raadsvrouw mr. J.M. Veldman, advocaat te Breda.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • ten aanzien van de feiten 1 primair en 2, veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 150 uur, subsidiair 75 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
  • ten aanzien van feit 3, veroordeling tot betaling van een geldboete van 250 euro, subsidiair 5 dagen hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring feit 3
Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feiten 1 en 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van feit 1 is aangevoerd dat de verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Er was maar één moment van onoplettendheid, waardoor deze verkeersfout niet gekwalificeerd kan worden als een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde (artikel 5) heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde (doorrijden na ongeval) heeft de verdediging zich eveneens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdachte heeft verklaard dat hij niet door had dat hij betrokken was bij een ongeluk en al helemaal niet dat hij daarbij iemand had aangereden.
4.2.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen, gelet op de aanwezige bewijsmiddelen, zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) is vereist dat vast komt te staan dat een verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval plaatsvindt. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Ook een beperkte, tijdelijke, onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren. Concreet betekent dit, dat hoe erg de gevolgen van een ongeluk ook zijn, daaruit niet automatisch volgt dat de bestuurder strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Vast staat dat op 31 augustus 2019 omstreeks 00.37 uur te Capelle aan den IJssel op de IJsseldijk een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij de door verdachte bestuurde auto en een fietser, hierna: het slachtoffer, betrokken waren. De verdachte is na het ongeval doorgereden, waarbij het slachtoffer met zwaar lichamelijk letsel in de berm naast de weg bleef liggen. De verdachte heeft zich – na een oproep van de politie op social media – op 2 september 2019 gemeld bij het politiebureau. De verdachte was ten tijde van het ongeval niet in het bezit van een rijbewijs B.
Uit de verklaring van het slachtoffer en een getuige blijkt dat de verdachte ten tijde van het ongeval op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer heeft gereden. Uit de bevindingen van de politie in de verkeersongevallenanalyse blijkt verder dat de linker voorzijde van de auto beschadigd is geraakt door de aanrijding en dat deze schade past bij de schade aan de fiets van het slachtoffer.
De verdachte is over de (onderbroken) (midden)streep op de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer terecht gekomen en heeft niet (tijdig) teruggestuurd op het moment dat er een tegenligger aan kwam.
Het slachtoffer heeft verklaard dat de verdachte heel hard reed. De verbalisanten ter plaatse hebben geen rem- of uitwijksporen op het wegdek aangetroffen, maar wel diverse auto-onderdelen waarvan bij technisch onderzoek gebleken is dat deze van de door verdachte bestuurde auto afkomstig waren.
Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt verder dat de auto in rij-technisch opzicht in voldoende staat verkeerde, dat er geen infrastructurele oorzaak kon worden aangetoond voor het ongeval, dat de weg goed verlicht was en dat zich ten tijde van het ongeval geen bijzondere weersomstandigheden hebben voorgedaan en/of obstakels aanwezig waren die van invloed kunnen zijn geweest op het ontstaan en/of het verloop van het ongeval.
De verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij daar reed wel een klap had gehoord, maar verder helemaal niets had gezien en er ook niet aan had gedacht dat hij misschien wel iemand had aangereden.
Uit de hiervoor genoemde omstandigheden en uit de conclusie van voornoemde verkeersongevallenanalyse blijkt dat verdachte de aanrijding met de fietser moet hebben bemerkt.
De getuige die achter de fietser reed, heeft verklaard dat hij de fietser voor zich uit zag rijden en ook zag dat de auto van verdachte aan kwam rijden. Die auto kwam op de rijstrook van de getuige terecht, dus op de rijstrook van de fietser. De getuige schrok en remde hard, waarbij hij gelijk hierna zag dat de fietser door de lucht vloog en in de berm terecht kwam. Dit maakt, in combinatie met het feit dat de verdachte de fietser aan de linker voorkant van zijn auto dus in feite nagenoeg frontaal heeft aangereden, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte die fietser voorafgaand aan de aanrijding heeft gezien. Omdat de verdachte zelf zegt dat hij de fietser in het geheel niet te hebben gezien, is bij zijn rijgedrag onder deze omstandigheden sprake van veel meer dan een enkel (kort) moment van onoplettendheid. Dit alles maakt dat aanmerkelijke schuld heeft aan het ongeval.
Uit het voorgaande volgt verder, in combinatie met het geluid dat de verdachte zegt te hebben gehoord en de schade aan de door hem bestuurde auto, waaronder de schade aan zijn linker buitenspiegel door de aanrijding, dat de verdachte wist en in elk geval redelijkerwijs moest vermoeden dat hij iets of iemand had geraakt. Volstrekt onaannemelijk en ongeloofwaardig is de verklaring van verdachte op zitting dat hij dacht dat het ‘niks’ was of ‘iets, bijvoorbeeld een paaltje’. Verdachte heeft daarbij verklaard niet meer achteruit in zijn spiegel te hebben gekeken kort nadat hij een klap had gehoord en zich verwijderde van de plaats zonder te stoppen of zich er anderszins van te verzekeren dat er geen ongeval was gebeurd.
Als de verdachte al niet heeft geweten of moest vermoeden dat hij iemand had geraakt en daardoor letsel was ontstaan, dan moet hij zich in elk geval hebben gerealiseerd dat aan een ander schade was toegebracht. Ook feit 2 kan dus bewezen worden verklaard.
De gevolgtrekking is dat het primair ten laste gelegde, de overtreding van artikel 6 van de WVW, en het onder 2 ten laste gelegde, art. 7 van de WVW wettig en overtuigend bewezen zullen worden verklaard.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op 31 augustus 2019 te Capelle aan den IJssel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de IJsseldijk,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar zonder noodzaak op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden en/of is terechtgekomen en aldaar in botsing of aanrijding is gekomen met een hem tegemoetkomende fietser,
waarbij die fietser ten val is gekomen,
waardoor die fietser (genaamd [naam slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken been en twee gebroken ribben) werd toegebracht;
2
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Capelle aan den IJssel op de IJsseldijk,
op 31 augustus 2019 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een
ander (te weten [naam slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht;
3
hij op 31 augustus 2019 te Capelle aan den IJssel als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de IJsseldijk, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1 primair overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;

2..overtreding van artikel 7, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994;

3..overtreding van artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt door zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te gedragen in het verkeer. De verdachte heeft op de verkeerde weghelft gereden en is daar in aanrijding gekomen met een tegemoet komende fietser. De verdachte heeft niet tijdig de hem tegemoetkomende fietser opgemerkt en heeft niet teruggestuurd om een aanrijding te voorkomen. Het niet opmerken van de fietser en daarmee het ongeval, is alleen verklaarbaar als de verdachte gedurende langere tijd in het geheel niet op de weg heeft gelet.
De fietser heeft door deze aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Hij is meermalen geopereerd aan zijn been, laatst nog in maart 2021 en ondervindt, zo bleek uit zijn verklaring op de zitting, tot op de dag van vandaag lichamelijk en psychisch nog de gevolgen van het ongeval. Hij zal naar verwachting nog geruime tijd behandeling en revalidatie moeten ondergaan.
Ernstig is ook dat de verdachte na de aanrijding is doorgereden, terwijl hij heeft moeten bemerken dat hij een persoon/fietser had aangereden en hij aldus in feite de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder zich om de zwaar gewonde fietser te bekommeren.
Tenslotte is verdachte die dag zonder rijbewijs gaan autorijden, een handeling waarvan hij ter zitting heeft verklaard dat hij dat wel vaker deed. Dit alles rekent de rechtbank hem zwaar aan.
Bij het bepalen van de strafsoorten en de hoogte ervan heeft de rechtbank in het uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 oktober 2021, gezien dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Het strafblad vormt geen straf verhogende omstandigheid.
Bij het bepalen van strafsoort en strafmaat is gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting die voor dit soort zaken gelden. Voor overtreding van artikel 6 van de WVW is daarin vertrekpunt een taakstraf voor de duur van 120 uur en een onvoorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden. Voor het verlaten van de plaats van het ongeval, waarbij een slachtoffer met zwaar lichamelijk letsel wordt achtergelaten, is dat een gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke rijontzegging.
In deze zaak is sprake van zodanig strafverzwarende feiten en omstandigheden dat een strenge straf, dus een gevangenisstraf, in de rede ligt.
De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gezien het forse tijdversloop in deze zaak en de nog jonge leeftijd van de verdachte.
In plaats daarvan wordt een taakstraf opgelegd. Ook zal hem, als bijkomende straf, een ontzegging van de rijbevoegdheid worden opgelegd van een jaar. Ook deze bijkomende straf dient om de ernst van het bewezen verklaarde te benadrukken. Verdachte zal pas na die termijn (auto)rijlessen kunnen gaan nemen.
Omdat er geen reclasseringsrapport is uitgebracht heeft de rechtbank pas op de terechtzitting kennis genomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Deze zijn zorgelijk te noemen. De verdachte heeft gezegd op zich wel behoefte te hebben aan hulp, maar niet aan
verplichtehulp in het kader van toezicht en bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat op dit moment nog geen gedwongen kader noodzakelijk is, en zal in dit vonnis nog geen bijzondere voorwaarden opleggen die leiden tot hulp binnen een verplichtend kader. De rechtbank verwacht wel dat verdachte zelf hulp zal gaan zoeken, zoals hij ter zitting heeft verklaard.
De feiten onder 1 en 2 zijn zodanig ernstig dat de maximale taakstraf en een onvoorwaardelijke rijontzetting passend en geboden worden geacht. De rechtbank heeft hiervoor al aangegeven dat, en waarom een gevangenisstraf in beginsel aan de orde was. De door de officier van justitie geformuleerde eis acht de rechtbank niet in voldoende mate de ernst van de feiten tot uitdrukking brengen, en daarom zal de rechtbank strenger straffen dan de eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 3 zal de rechtbank de voor dit feit gebruikelijke geldboete opleggen. Op grond van de wet dient deze straf afzonderlijk te worden opgelegd omdat het hier gaat om een overtreding.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 23, 24a, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 6, 7, 107, 175, 176, 177, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
ten aanzien van de feiten 1 primair en 2:
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
12 (twaalf) maanden;
ten aanzien van feit 3:
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
7 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 31 augustus 2019 te Capelle aan den IJssel als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig
en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van
de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de IJsseldijk,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar
zonder noodzaak op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is
gaan rijden en/of is terechtgekomen en/of
(aldaar) in botsing of aanrijding is gekomen met een hem tegemoetkomende fietser,
waarbij die fietser ten val is gekomen,
waardoor die fietser (genaamd [naam slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel (te weten een
gebroken been en twee gebroken ribben) of zodanig lichamelijk letsel werd
toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de
normale bezigheden is ontstaan;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 augustus 2019 te Capelle aan den IJssel
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de IJsseldijk,
zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon
worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon
worden gehinderd,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar
zonder noodzaak op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer is
gaan rijden en/of is terechtgekomen en/of
(aldaar) in botsing of aanrijding is gekomen met een hem tegemoetkomende fietser,
waarbij die fietser ten val is gekomen;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)
2
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij
een verkeersongeval
dat had plaatsgevonden in Capelle aan den IJssel op/aan de IJsseldijk,
op of omstreeks 31 augustus 2019
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een
ander (te weten [naam slachtoffer])
letsel en/of schade was toegebracht;
(art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994)
3
hij op of omstreeks 31 augustus 2019 te Capelle aan den IJssel als bestuurder van
een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, de IJsseldijk, zonder dat
aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de
Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van
motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
(art 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994)