ECLI:NL:RBROT:2021:11750

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
FT EA 21-1266, FT EA 21-1267, FT EA 21-1268 en FT EA 21-1269
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot dwangakkoord in faillissementsprocedure met betrekking tot schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door verzoekers, die negentien schuldeisers hebben. Verzoekers hebben een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, waarbij zij 80,66% aan de preferente schuldeisers en 40,33% aan de concurrente schuldeisers hebben aangeboden. De schuldeiser die weigerde in te stemmen met deze regeling, heeft een vordering van € 950,--, wat 3,2% van de totale schuldenlast bedraagt. De rechtbank heeft vastgesteld dat achttien van de negentien schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling, en dat de aangeboden regeling is getoetst door de Kredietbank Rotterdam. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van verzoekers en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan die van de weigerende schuldeiser. De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en de weigerende schuldeiser veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Tevens is het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de aangeboden regeling een gunstiger resultaat zal opleveren voor de schuldeisers. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 26 november 2021
in de zaak van:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2],
wonende te [adres]
[woonplaats],
Verzoekers.

1..De procedure

Verzoekers hebben op 13 oktober 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser] (hierna: [schuldeiser]),
die weigert mee te werken aan een door verzoekers aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 12 november 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • de heer R.A. Ramdharie, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Op 19 november 2021 heeft schuldhulpverlening nadere stukken aan de rechtbank doen toekomen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekers hebben volgens het ingediende verzoekschrift negentien schuldeisers, met drie preferente en eenentwintig concurrente vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 29.412,29 van verzoekers te vorderen. Verzoekers hebben bij brief van 15 juli 2021 een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, inhoudende een betaling van 80,66% aan de preferente schuldeisers en 40,33% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekers hebben op basis van hun dienstbetrekkingen. Verzoeker werkt fulltime en heeft een arbeidscontract voor bepaalde tijd.
Verzoekster werkt parttime voor circa 11 uur per week en heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij niet in staat is om meer dan 11 uur per week arbeid te verrichten gezien haar medische en psychische gesteldheid. Uit de op 19 november 2021 nagezonden stukken blijkt dat verzoekster een longembolie en een bipolaire stoornis heeft.
Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke hebben gedaan om het aangeboden percentage aan hun schuldeisers aan te bieden. Verzoekers hebben sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en hun vaste lasten worden inmiddels door hun budgetbeheerder voldaan.
Achttien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 950,-- op verzoekers, welke 3,2% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser] geen toelichting op haar weigering gegeven. Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser] eveneens geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekers of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 3,2%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk achttien van de negentien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekers in staat moeten worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker beschikt over een fulltime baan, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dat betekent dat verzoeker reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Voorts is gebleken dat verzoekster beschikt over een parttime dienstbetrekking van 11 uur per week. De rechtbank acht het gezien haar medische en psychische gesteldheid voldoende aannemelijk dat verzoekster zich maximaal inspant.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekers van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekers zouden kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekers die vanuit een stabiele situatie hun schuldenproblematiek willen oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekers niet zijn bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekers zullen kunnen voortgaan met het betalen van hun schulden en dat zij niet verkeren in de toestand dat zij hebben opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekers begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. E.P.J. van de Luitgaarden, griffier, in het openbaar uitgesproken op 26 november 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.