ECLI:NL:RBROT:2021:1175

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
8795516 \ AZ VERZ 20-169
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontheffing van verplichtingen uit hoofde van een vordering op de nalatenschap

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Dordrecht, hebben verzoeksters, de kinderen van de overleden erflaatster, een verzoek ingediend op basis van artikel 4:194a lid 2 BW. Dit artikel biedt erfgenamen de mogelijkheid om ontheffing te vragen van hun verplichtingen om een schuld te voldoen, indien zij na de verdeling van de nalatenschap bekend worden met een schuld die zij niet kenden en ook niet behoorden te kennen. De erflaatster, die op 19 januari 2018 overleed, had geen testament en was ongehuwd. De verzoeksters hebben de nalatenschap zuiver aanvaard en zijn de enige erfgenamen. De belanghebbende, die een affectieve relatie met de erflaatster had, heeft een vordering op de nalatenschap ingediend, die door de verzoeksters wordt betwist.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoeksters niet bekend waren met de vordering van de belanghebbende op het moment van aanvaarding van de nalatenschap. De kantonrechter oordeelt dat de kosten van levensonderhoud die de belanghebbende voor de erflaatster heeft gemaakt, een onverwachte schuld vormen, en dat de verzoeksters daarom ontheven kunnen worden van hun verplichting om deze schuld uit hun eigen vermogen te voldoen. Echter, de kantonrechter oordeelt ook dat de verzoeksters wel bekend hadden moeten zijn met de kosten verbonden aan de boot die in het bezit is van de belanghebbende, en dat deze kosten geen onverwachte schuld zijn. Het subsidiaire verzoek om beneficiaire aanvaarding wordt afgewezen, omdat de nalatenschap al is verdeeld. De proceskosten worden niet toegewezen aan de belanghebbende, omdat hij te lang heeft gewacht met het indienen van zijn vordering.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de verzoeksters worden ontheven van hun verplichting om de schuld van de belanghebbende voor de kosten van levensonderhoud te voldoen, maar dat het verzoek met betrekking tot de boot wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8795516 \ AZ VERZ 20-169
uitspraak: 12 februari 2021
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van

1..[verzoekster 1],

2. [verzoekster 2],
beide wonende te [woonplaats verzoeksters],
verzoeksters,
gemachtigde: mr. F.C. Frederiks,
belanghebbende:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats belanghebbende],
gemachtigde: mr. A-J. van der Duijn Schouten.
Verzoeksters worden hierna “[verzoeksters]” genoemd en belanghebbende wordt hierna “[belanghebbende]” genoemd.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 5 oktober 2020, met producties;
  • het verweerschrift, met producties;
  • de akte overlegging producties van [verzoeksters]
1.2.
Op 15 januari 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. [verzoeksters] zijn beiden verschenen, bijgestaan door mr. F.C. Frederiks. [belanghebbende] is verschenen, bijgestaan door mr. A-J. van der Duijn Schouten.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Op 19 januari 2018 is te Dordrecht overleden [erflaatster], geboren op [geboortedatum erflaatster] te Dordrecht (hierna: erflaatster).
2.2.
Erflaatster heeft geen testament opgemaakt en was ten tijde van haar overlijden ongehuwd en niet geregistreerd als partner. [verzoeksters] zijn de kinderen van erflaatster en haar enige erfgenamen. [verzoeksters] hebben de nalatenschap van erflaatster zuiver aanvaard.
2.3.
Erflaatster en [belanghebbende] hebben van het jaar 2000 tot aan het overlijden van erflaatster een affectieve relatie gehad.
2.4.
[verzoeksters] hebben bij brief van 20 juli 2020 ieder aanspraak gemaakt op één vierde deel van de boot die in het bezit is van [belanghebbende] en zij hebben [belanghebbende] verzocht om mee te werken aan de verdeling van de boot.
2.5.
In reactie hierop heeft [belanghebbende] zich in het e-mailbericht van zijn gemachtigde van 29 juli 2020 op het standpunt gesteld dat hij de enige eigenaar is van de boot en dat dit ook blijkt uit het feit dat hij sinds de aankoop van de boot in 2003 alle verzekeringskosten, het liggeld en de onderhouds- en reparatiekosten (minimaal € 50.000,-) heeft voldaan. Daarnaast heeft [belanghebbende] zich op het standpunt gesteld dat hij nog een vordering op erflaatster heeft, omdat hij ongeveer vijftien jaar alle kosten voor erflaatster heeft voldaan. Dit gaat om kosten van levensonderhoud, maar ook om de premies van de zorgverzekering, haar reiskosten en alle kosten met betrekking tot vakanties. Deze kosten heeft [belanghebbende] begroot op minimaal € 5.000,- per jaar.

3..Het verzoek

3.1.
[verzoeksters] hebben primair verzocht hen op grond van artikel 4:194a lid 2 BW te ontheffen van hun verplichtingen de schuld uit hoofde van de vordering van [belanghebbende] op erflaatster – voor zover deze in rechte komt vast te staan – uit hun vermogen te voldoen voor zover deze niet uit hetgeen zij krachtens erfrecht uit de nalatenschap van erflaatster hebben verkregen, kan worden voldaan.
Subsidiair, voor zover ervan uit moet worden gegaan dat de nalatenschap van erflaatster nog niet is vereffend of verdeeld, hebben [verzoeksters] verzocht hen te machtigen de nalatenschap van erflaatster alsnog beneficiair te aanvaarden.
3.2.
[verzoeksters] hebben aan hun verzoek het volgende ten grondslag gelegd. Zij zijn eerst op 29 juli 2020 bekend zijn geworden met de vordering van [belanghebbende] op erflaatster en dat hij deze (mogelijk) op hen wenst verhalen. De schuld wordt betwist door [verzoeksters], maar de schuld is – als de schuld wel komt vast te staan – naar hun mening wel een schuld als bedoeld in artikel 4:194a lid 2 BW. De schuld is pas na de verdeling bekend geworden en zij behoorden deze niet te kennen.

4..Het verweer

4.1.
[belanghebbende] heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. [verzoeksters] kunnen niet als te goeder trouw worden aangemerkt. Zij hadden onder de gegeven omstandigheden behoren te weten of moeten twijfelen van/aan de aanwezigheid van een schuld. Zij hebben nagelaten hier onderzoek naar te doen. Nu zij ten tijde van de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster meenden recht te hebben op (minimaal) de onverdeelde helft van de boot, hadden zij tevens behoren te weten dat aan deze boot kosten verbonden zijn. Bovendien hadden zij eenvoudig kunnen nagaan of erflaatster schulden had aan [belanghebbende]. Zij wisten immers wel van de relatie tussen erflaatster en [belanghebbende] en hadden [belanghebbende] naar (eventuele) schulden kunnen vragen.

5..De beoordeling

5.1.
[verzoeksters] hebben artikel 4:194a lid 2 BW aan hun primaire verzoek ten grondslag gelegd. In dit artikel is bepaald dat wanneer een erfgenaam na vereffening of verdeling van de nalatenschap bekend wordt met een schuld, die hij niet kende en ook niet behoorde te kennen, de erfgenaam de kantonrechter kan verzoeken, binnen drie maanden na de ontdekking van de schuld, om te worden ontheven van zijn verplichting de schuld uit zijn vermogen te voldoen voor zover deze niet uit hetgeen hij krachtens erfrecht uit de nalatenschap heeft verkregen, kan worden voldaan.
5.2.
Nu [verzoeksters] zich op het standpunt hebben gesteld dat de nalatenschap van erflaatster al verdeeld is in april 2020 en dit door [belanghebbende] niet is bestreden, hebben [verzoeksters] terecht artikel 4:194a lid 2 BW aan hun verzoek ten grondslag gelegd. Partijen zijn het er ook over eens dat het verzoek tijdig is gedaan, namelijk binnen drie maanden nadat [verzoeksters] bekend werden met de schuld.
5.3.
Voor een geslaagd beroep op artikel 4:194a lid 2 BW moet beoordeeld worden of [verzoeksters] bekend waren of bekend behoorden te zijn met de schuld van erflaatster op het moment dat zij zuiver aanvaardden. De bescherming van dit artikel kan namelijk alleen worden ingeroepen voor een onverwachte schuld. Uit het debat tussen partijen is de kantonrechter gebleken dat de schuld waarvan [verzoeksters] willen worden ontheven niet alleen ziet op de kosten van het levensonderhoud die [belanghebbende] voor erflaatster betaald heeft, maar ook op de kosten die [belanghebbende] aan de boot betaald heeft. Deze twee schulden zullen hieronder apart worden beoordeeld.
Levensonderhoud
5.4.
[belanghebbende] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ongeveer vijftien jaar alle kosten van levensonderhoud van erflaatster op zich heeft genomen en dat dit een schuld is van de nalatenschap van erflaatster. De kosten bedroegen volgens [belanghebbende] minimaal € 5.000,- per jaar.
5.5.
[belanghebbende] heeft deze schuld niet eerder bij [verzoeksters] ingediend, zodat zij hier nog niet mee bekend waren. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeksters] ook niet bekend hoorden te zijn met deze schuld. [belanghebbende] en erflaatster hadden een affectieve relatie en leefden samen. Uit niets blijkt echter dat na het overlijden van erflaatster zou worden afgerekend en [verzoeksters] hier rekening mee hadden moeten houden. Daarbij weegt de kantonrechter ook mee dat uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat partijen goed met elkaar omgingen voor het overlijden van erflaatster en zij samen bij het overlijden van erflaatster zijn geweest. [belanghebbende] heeft destijds niet kenbaar gemaakt dat hij nog een vordering op de nalatenschap van erflaatster had, terwijl dat wel in de lijn der verwachting had gelegen. Doordat [belanghebbende] destijds geen aanspraak heeft gemaakt op zijn gestelde vordering hoefden, [verzoeksters] er ook niet mee bekend te zijn dat dit nog een schuld van de nalatenschap was. De kantonrechter is derhalve van oordeel dat de kosten van levensonderhoud die [belanghebbende] vordert van de nalatenschap van erflaatster een onverwachte schuld is.
5.6.
Nu sprake is van een onverwachte schuld en gesteld noch gebleken is dat [verzoeksters] zich zodanig hebben gedragen dat [belanghebbende] erop mocht vertrouwen dat zij de schuld uit hun eigen vermogen zouden voldoen (tweede volzin van artikel 4:194a lid 2 BW), zal de kantonrechter het primaire verzoek van [verzoeksters] wat betreft de schuld voor de kosten van levensonderhoud van erflaatster (indien deze in rechte vast komt te staan) toewijzen.
Boot
5.7.
[belanghebbende] heeft een boot in zijn bezit waarvan [verzoeksters] stellen dat die voor de helft van erflaatster is. Dit wordt door [belanghebbende] betwist, want hij is van mening dat hij alleen eigenaar is van de boot. De vraag wie eigenaar is van de boot wordt in deze procedure echter niet beantwoord. De kantonrechter begrijpt uit wat [belanghebbende] heeft aangevoerd dat hij van mening is dat hij een vordering heeft op erflaatster voor de kosten van de boot als (in een andere procedure) vast zou komen te staan dat hij en erflaatster gezamenlijk eigenaar waren van de boot en de boot voor de helft in de nalatenschap van erflaatster valt. Deze kosten bedragen volgens [belanghebbende] € 71.044,54.
5.8.
Partijen zijn het erover eens dat [belanghebbende] deze schuld niet eerder bij [verzoeksters] heeft ingediend, zodat zij hier nog niet mee bekend waren. De kantonrechter is echter van oordeel dat [verzoeksters] deze schuld wel behoorden te kennen. [verzoeksters] wisten immers toen zij de nalatenschap zuiver aanvaardden van het bestaan van de boot af, want zij waren op de hoogte van het bestaan van de boot en over de boot is volgens hen ook op het sterfbed van erflaatster gesproken. De boot behoorde volgens [verzoeksters] ook tot de nalatenschap van erflaatster. Het is een feit van algemene bekendheid dat met het eigendom van een boot kosten gemoeid gaan, zoals onderhouds- en reparatiekosten, liggelden en verzekeringsgelden. Gelet hierop hadden [verzoeksters] op de hoogte kunnen zijn van de kosten als zij daar onderzoek naar gedaan hadden. Omdat zij dat niet gedaan hebben, komt dit voor hun rekening en risico. Er is derhalve geen sprake van een onverwachte schuld. Wat de schuld van de boot betreft wordt het verzoek dus afgewezen.
5.9.
Overigens betekent wat hiervoor is overwogen niet dat de kantonrechter van oordeel is dat de gehele door [belanghebbende] gestelde schuld voor de boot ten bedrage van € 71.044,54 een schuld van de nalatenschap is. Over de hoogte van de schuld gaat deze procedure ook niet. De kantonrechter is nu alleen van oordeel dat als in rechte vast komt te staan dat [belanghebbende] en erflaatster beiden eigenaar waren van de boot en dat [belanghebbende] een schuld heeft op erflaatster voor de kosten van de boot, [belanghebbende] deze kosten op [verzoeksters] in privé kan verhalen als deze schuld meer bedraagt dan uit de nalatenschap voldaan kan worden.
Subsidiaire verzoek
5.10.
[verzoeksters] hebben subsidiair verzocht hen te machtigden om de nalatenschap van erflaatster alsnog beneficiair te aanvaarden. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn partijen het er echter over eens dat de nalatenschap van erflaatster verdeeld is door [verzoeksters], zodat zij niet op grond van artikel 4:194a lid 1 BW alsnog om beneficiaire aanvaarding kunnen verzoeken. Het subsidiaire verzoek wordt derhalve afgewezen.
Proceskosten
5.11.
[belanghebbende] heeft verzocht [verzoeksters] in de proceskosten te veroordelen, waaronder begrepen het salaris van zijn gemachtigde. Op grond van artikel 289 Rv kan de kantonrechter in een verzoekschriftenprocedure een proceskostenveroordeling uit spreken, maar is de kantonrechter daartoe niet verplicht. Dit kan ook ten gunste van een belanghebbende zoals [belanghebbende].
5.12.
De kantonrechter zal het verzoek van [belanghebbende] om [verzoeksters] in de proceskosten te veroordelen afwijzen. Het staat [belanghebbende] weliswaar vrij om zich als schuldeiser van de nalatenschap van erflaatster tot [verzoeksters] te wenden om zijn vordering te verhalen, maar het staat [verzoeksters] vervolgens ook vrij om zich tot de kantonrechter te wenden om verhaal op hun privévermogen te voorkomen. Als [belanghebbende] eerder met zijn vorderingen was gekomen, wat hij had kunnen doen omdat hij goed contact had met [verzoeksters], in ieder geval tot het overlijden van erflaatster, dan waren de vorderingen bij [verzoeksters] bekend en hadden zij deze mee kunnen nemen in hun keuze om de nalatenschap zuiver te aanvaarden. [belanghebbende] heeft echter ervoor gekozen om 2,5 jaar te wachten met het opwerpen van zijn vordering, zodat de kantonrechter in dit geval van oordeel is dat hij zijn eigen proceskosten moet dragen en wordt zijn verzoek afgewezen. [verzoeksters] hebben niet om een proceskostenveroordeling verzocht, zodat zij ook hun eigen kosten moeten dragen.

6..De beslissing

De kantonrechter:
ontheft [verzoeksters] van hun verplichting om de schuld uit hoofde van de vordering van [belanghebbende] op de nalatenschap van erflaatster wat betreft de kosten van levensonderhoud van erflaatster – voor zover deze in rechte komt vast te staan – uit hun eigen vermogen te voldoen voor zover deze niet uit hetgeen zij krachtens erfrecht uit de nalatenschap van erflaatster hebben verkregen, voldaan kan worden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. van Steenderen-Koornneef en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688