ECLI:NL:RBROT:2021:11748

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
10/810336-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor vuurwapenbezit en veroordeling voor hennepbezit en imitatievuurwapen

Op 26 november 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van vuurwapenbezit en het bezit van 108 kilogram hennep. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het vuurwapenbezit, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat hij wetenschap had van het wapen dat in een pand was aangetroffen. De verdachte had een alibi voor de dag van de ontdekking van het wapen, wat zijn vrijspraak ondersteunt. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij het bezit van de hennep. Tijdens een politieonderzoek op 19 mei 2016 werden in een pand in Vlaardingen 108 kilogram hennep aangetroffen, en camerabeelden toonden de verdachte samen met medeverdachten die dozen verplaatsten die overeenkwamen met de dozen waarin de hennep was aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over de hennep, wat leidde tot een veroordeling als medepleger.

De rechtbank legde een geldboete op van € 9.000,- en een werkstraf van 160 uur, subsidiair 80 dagen hechtenis, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, maar de rechtbank vond de aanwezigheid van de hennep en het imitatievuurwapen onaanvaardbaar in de maatschappij. De beslissing werd genomen na afweging van de redelijke termijn bij de afdoening van de zaak en eerdere transactievoorstellen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/810336-17
Datum uitspraak: 26 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres,
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. R.P.A. Kint, advocaat te Zoetermeer.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.D. van den Berg heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 9.000,00 en een werkstraf van 160 uur subsidiair 80 dagen hechtenis alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 2
Standpunt officier van justitie
Het in de tenlastelegging genoemde wapen is aangetroffen in pand 11E in een nachtkastje bij een bed. Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte ’s nachts in dat pand verbleef. Dit maakt dat kan worden bewezen dat hij wetenschap had van en beschikkingsmacht had over dat wapen.
Beoordeling
Vaststaat dat in die periode meerdere personen de toegang hadden tot het pand 11E. Op 19 mei 2016 is de deur van het pand van binnen geopend door [naam persoon] . Omdat de verdachte verder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 19 mei 2016 in Spanje was, kan niet met de vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte wist of had moeten weten dat het wapen aanwezig was en evenmin dat hij heeft kunnen beschikken over het wapen. Van deze beschuldiging zal hij dan ook worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is – kort samengevat – aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van en geen beschikkingsmacht had over de hennep. Ook heeft de verdachte een alibi voor 19 mei 2016. Hij bevond zich op dat moment in Spanje.
Beoordeling
Op 19 mei 2016 heeft de politie bij een onderzoek in de panden 11A, 11C en 11E aan de [straatnaam] te Vlaardingen in pand 11C, in dozen, 108 kilogram henneptoppen aangetroffen. Dit pand was gedeeltelijk geschikt gemaakt om als hennepdrogerij te dienen. Ook zijn in het pand spullen aangetroffen die gebruikt kunnen worden voor en bij de hennepkweek. Op een droogrek zijn onder andere een peuk en een waterfles gevonden en bemonsterd. Onderzoek heeft vervolgens uitgewezen dat op die twee voorwerpen een DNA-profiel is aangetroffen dat overeenkomt met dat van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: [naam medeverdachte 1] ).
Het binnenterrein van de panden was voorzien van een camerasysteem. In de panden 11A en 11E stonden televisieschermen waarop de beelden van het binnenterrein te zien waren. Op de camerabeelden van 14 mei 2016 is de verdachte op verschillende momenten te zien samen met zijn medeverdachten [naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2] ) en [naam medeverdachte 1] . Op deze beelden is te zien dat de verdachte, [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] dozen tillen en verplaatsen uit en naar pand 11C, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten afwisselend de panden 11A, 11C en 11E ingaan. De dozen die door de verdachte samen met de medeverdachten worden getild, vertonen een grote gelijkenis met de dozen waarin de hennep is aangetroffen.
Gelet op deze bewijsmiddelen, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wetenschap moet hebben gehad van en ook de beschikkingsmacht moet hebben gehad over de hennep. De nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten blijkt voldoende uit de hiervoor beschreven handelingen die zijn te zien op de camerabeelden. Dat de verdachte zich op 19 mei 2016 in Spanje bevond, waarvan de rechtbank wil uitgaan, maakt dat niet anders. De camerabeelden waarop de verdachte is te zien, zijn namelijk van enkele dagen daarvoor. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit. De situatie die onder andere wordt afgeleid uit die beelden is die van een volwaardig medeplegen, waardoor het er niet toe doet dat verdachte ten tijde van de ontdekking van de hennep niet ter plaatse aanwezig was. Dat laatste geldt immers ook voor de medeverdachten.
4.3.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 3 en 4
Het onder 3 en 4 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 19 mei 2016 te Vlaardingen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 108 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op 19 mei 2016 te Vlaardingen een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie I, onder 7˚ van de Wet wapens en munitie gelet op art. 3 onder a van de Regeling wapen en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt
is, namelijk een: nabootsing van een pistool, welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen van het merk Browning, model MK III,
voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 19 mei 2016 te Vlaardingen munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van categorie III, te weten zes, scherpe kogelpatronen van
kaliber .30 en/of vier, scherpe kogelpatronen van het kaliber .30 en
drie, scherpe kogelpatronen van kaliber 9,3 x 74R voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;

3..handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

4.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen een flinke hoeveelheid hennep, namelijk 108 kilogram, voorhanden gehad. Daarbij is een grootschalige en professionele aanpak gehanteerd en heeft hij samengewerkt met zijn medeverdachten. De verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan de handel in en het gebruik van verdovende middelen, hetgeen ook andere vormen van criminaliteit bevordert. De verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit eigen belang. Daarnaast heeft de verdachte in het pand waar hij verbleef een imitatievuurwapen die op het eerste gezicht niet van een echt vuurwapen te onderscheiden is in zijn bezit gehad. Ook heeft hij munitie, namelijk dertien scherpe kogelpatronen, in zijn bezit gehad. De aanwezigheid van dit soort voorwerpen is in de maatschappij onaanvaardbaar. Een en ander wordt de verdachte aangerekend.
De rechtbank heeft een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 oktober 2021 gezien waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de concrete ernst en omvang van de bewezen verklaarde feiten dient in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te worden opgelegd. De rechtbank zal echter in dit geval anders beslissen. Allereerst wordt in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn bij de afdoening van deze strafzaak. Daarnaast blijkt dat de officier van justitie de verdachten een transactievoorstel aangeboden heeft dat neerkomt op betaling van een geldbedrag.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen geldboete passend en geboden. Deze straf valt lager uit dan de eis van de officier van justitie omdat de verdachte wordt vrijgesproken van het vuurwapenbezit.

8..In beslag genomen voorwerpen

Uit het dossier komt naar voren dat uitsluitend sprake is van conservatoir beslag. Indien en voor zover er boven het bedrag van de geldboete nog geld en of goederen (of indien deze inmiddels verkocht zijn, de opbrengst hiervan) onder beslag liggen, gaat de rechtbank ervan uit dat dat meerdere wordt teruggegeven.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 23, 24c en 47 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 26 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 9.000, 00 (negenduizend euro),bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
80 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en B. Vaz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.V. Wagener, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 mei 2016 te Vlaardingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 108 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 19 mei 2016 te Vlaardingen
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens
en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm
van een revolver van het merk Smith & Wesson, type 36-7, kaliber .38 special
en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet Wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet van de Categorie III, te weten
5, althans een of meer kogelpatronen, kaliber .38 special,
voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij op of omstreeks 19 mei 2016 te Vlaardingen
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie I, onder 7˚ de Wet wapens
en munitie gelet op art. 3 onder a van de Regeling wapen en munitie,
te weten
een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat
zodanig op een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt
is, namelijk een:
nabootsing van een pistool,
welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met
een vuurwapen van het merk Browning, model MK III,
voorhanden heeft gehad;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie
4.
hij op of omstreeks 19 mei 2016 te Vlaardingen
munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van categorie III,
te weten
zes, althans een of meer scherpe kogelpatronen van het merk Winchester van het
kaliber .30 en/of
vier, althans een of meer scherpe kogelpatronen van het merk Sellier & Bellot
van het kaliber .30 en/of
drie, althans een of meer scherpe kogelpatronen van het merk RWS van het
kaliber 9,3 x 74R voorhanden heeft gehad.