ECLI:NL:RBROT:2021:11747

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
30 november 2021
Zaaknummer
10/810335-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepverkoop

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie, mr. W.D. van den Berg, had een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 9.000,-, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De vordering was gebaseerd op de veronderstelling dat de veroordeelde een aanzienlijke hoeveelheid hennep had verkocht aan een onbekende man, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze claim te ondersteunen.

Tijdens de zitting op 12 november 2021 werd vastgesteld dat de politie op 19 mei 2016 108 kilogram henneptoppen had aangetroffen in een pand in Vlaardingen. Camerabeelden toonden aan dat er dozen vanuit het pand in een bedrijfsauto werden geplaatst door een onbekende man. De officier van justitie stelde dat deze dozen hennep bevatten en dat de veroordeelde daaruit voordeel had verkregen. Echter, de rechtbank concludeerde dat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat er hennep in de dozen zat, en dat er dus geen sprake was van verkoop aan de onbekende man.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen. Dit vonnis benadrukt het belang van voldoende bewijs in ontnemingszaken en de noodzaak om de claims van de officier van justitie te onderbouwen met concrete en verifieerbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/810335-17 (ontneming)
Datum uitspraak: 26 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[naam veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres,
[adres veroordeelde] , [postcode veroordeelde] [woonplaats veroordeelde] ,
raadsvrouw mr. S.G.H. van de Kamp, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2021.

2..Vordering

De vordering van de officier van justitie mr. W.D. van den Berg - zoals deze na wijziging ter terechtzitting is komen te luiden - strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat op € 9.000,- en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een bedrag van € 9.000,-
De vordering van de officier van justitie is uitsluitend gebaseerd op artikel 36e, eerste en tweede lid, Sr. Het betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van het strafbare feit waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.
De officier van justitie heeft haar vordering gebaseerd op de rapportage voordeelberekening van 26 september 2018 (hierna: de rapportage).

3..Strafbare feit waarop de voordeelsberekening is gebaseerd

Bij vonnis van deze rechtbank van 26 november 2021 is de veroordeelde veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd op 19 mei 2016.

4..Beoordeling

Vast staat dat op 19 mei 2016 de politie 108 kilogram henneptoppen in dozen heeft aangetroffen in pand 11C aan de [straatnaam] te Vlaardingen. Op camerabeelden van 14 mei 2016 is te zien dat er dozen vanuit genoemd pand in een bedrijfsauto worden geplaatst door een onbekende man, die later het terrein verlaat, en dat die dozen grote gelijkenis vertonen met de dozen waarin de hennep is aangetroffen.
In de rapportage wordt er van uitgegaan dat in de dozen hennep zat, dat deze hennep aan die onbekende man is verkocht en dat de veroordeelde daaruit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Op basis van het dossier en de beschikbare bewijsmiddelen is echter niet met de vereiste mate van zekerheid vast te stellen dat er hennep in de drie dozen zat. Niet aannemelijk is dan ook gemaakt dat sprake is geweest van verkoop van een aanzienlijke hoeveelheid hennep aan de onbekende man. Dit betekent dat evenmin aannemelijk is geworden dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De vordering zal daarom worden afgewezen.

5..Beslissing

De rechtbank:
wijst af de vordering van de officier van justitie strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en B. Vaz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.V. Wagener, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.