ECLI:NL:RBROT:2021:11747
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepverkoop
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie, mr. W.D. van den Berg, had een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 9.000,-, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De vordering was gebaseerd op de veronderstelling dat de veroordeelde een aanzienlijke hoeveelheid hennep had verkocht aan een onbekende man, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze claim te ondersteunen.
Tijdens de zitting op 12 november 2021 werd vastgesteld dat de politie op 19 mei 2016 108 kilogram henneptoppen had aangetroffen in een pand in Vlaardingen. Camerabeelden toonden aan dat er dozen vanuit het pand in een bedrijfsauto werden geplaatst door een onbekende man. De officier van justitie stelde dat deze dozen hennep bevatten en dat de veroordeelde daaruit voordeel had verkregen. Echter, de rechtbank concludeerde dat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat er hennep in de dozen zat, en dat er dus geen sprake was van verkoop aan de onbekende man.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen. Dit vonnis benadrukt het belang van voldoende bewijs in ontnemingszaken en de noodzaak om de claims van de officier van justitie te onderbouwen met concrete en verifieerbare feiten.