ECLI:NL:RBROT:2021:11745
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepverkoop
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie, mr. W.D. van den Berg, had een vordering ingediend tot ontneming van een geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van € 9.000,-, gebaseerd op de veronderstelling dat de veroordeelde een aanzienlijke hoeveelheid hennep had verkocht aan een onbekende man. Tijdens de zitting op 12 november 2021 werd echter duidelijk dat er onvoldoende bewijs was om deze claim te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat er geen overtuigend bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de verkoop van hennep. De politie had op 19 mei 2016 108 kilogram henneptoppen aangetroffen in een pand, maar het bewijs dat deze hennep aan de onbekende man was verkocht, was niet overtuigend. De rechtbank wees de vordering van de officier van justitie af, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de veroordeelde voordeel had verkregen uit de vermeende verkoop van hennep. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter mr. W.A.F. Damen en de rechters mrs. V.F. Milders en B. Vaz, in aanwezigheid van griffier mr. I.V. Wagener.