ECLI:NL:RBROT:2021:11734

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
9387693 \ VZ VERZ 21-13981
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontslag op staande voet en toewijzing van salaris en vergoedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werknemer, [verzoeker], die zijn ontslag op staande voet door zijn werkgever, [verweerster], aanvecht. De werknemer was op 7 augustus 2020 in dienst getreden als jeugdzorgwerker en werd op 6 juli 2021 op staande voet ontslagen. De werkgever voerde aan dat het ontslag gerechtvaardigd was vanwege ongewenste intimiteiten en andere gedragingen van de werknemer. De werknemer betwistte de redenen voor het ontslag en verzocht om vernietiging van het ontslag, betaling van achterstallig salaris, vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en transitievergoeding.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd voor de gestelde dringende redenen. De kantonrechter vernietigde het ontslag en oordeelde dat de arbeidsovereenkomst doorliep tot de afgesproken einddatum van 6 augustus 2021. De rechter kende de werknemer verschillende vergoedingen toe, waaronder het achterstallige salaris, vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en transitievergoeding, en veroordeelde de werkgever in de proceskosten. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij ontslag op staande voet en de noodzaak voor werkgevers om hun claims te onderbouwen met bewijs.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9387693 \ VZ VERZ 21-13981
uitspraak: 9 november 2021
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker],
verzoeker in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 223 Rv,
gemachtigde: mr. G.L. Gijsberts te Honselersdijk, gemeente Westland,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats verweerster], zaakdoende te [plaatsnaam],
verweerster in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 223 Rv,
in het geding verschenen bij: [naam 1] (directeur).
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[verzoeker]’ respectievelijk ‘[verweerster]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennisgenomen:
  • het verzoekschrift ex artikel 7:681 BW en nevenverzoeken tevens houdende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding ex artikel 223 Rv, met producties, ontvangen op 10 augustus 2021;
  • de brief van 5 oktober 2021 van [naam 1] namens [verweerster], met één productie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2021. Daarbij is [verzoeker] in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens [verweerster] is [naam 1] (directeur) verschenen. Partijen hebben de respectieve standpunten mondeling toegelicht. [verzoeker] heeft mondeling een deel van zijn verzoeken ingetrokken. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is besproken.
1.3.
[naam 1] heeft desgevraagd na de mondelinge behandeling een recent KvK-uittreksel toegezonden, waaruit zijn bevoegdheid om de vennootschap te vertegenwoordigen blijkt. De kantonrechter heeft het KvK-uittreksel aan het procesdossier toegevoegd.
1.4.
De kantonrechter heeft de beschikking bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In deze procedure kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1.
[verzoeker] is op 7 augustus 2020 in dienst getreden bij [verweerster] in de functie van jeugdzorgwerker op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van één jaar. De arbeidsomvang bedraagt 32 uur per week. Het salaris bedraagt laatstelijk € 1.960,61 per maand bruto, exclusief 8% vakantiegeld en overige emolumenten. De cao Jeugdzorg is van toepassing op de arbeidsovereenkomst.
2.2.
[verweerster] heeft [verzoeker] op 6 juli 2021 op staande voet ontslagen. In de bevestigingsbrief van diezelfde datum heeft [verweerster] aan [verzoeker] – voor zover nu van belang – het volgende medegedeeld:
“(…)
Hierbij bevestigen wij dat wij u op 6 juli 2021 op staande voet hebben ontslagen.
De redenen voor dit ontslag zijn, ongewenste intimiteiten onder andere door het aanmaken onder druk van een Tindr profiel voor cliënt [naam 2] terwijl hij duidelijk heeft aangegeven dat hij dit niet wil. Verder zijn er bedreigingen, opmerkingen naar [naam 2] gemaakt zoals
‘ik kan er zo achter komen waar je moeder woont’.Verder heb je alcohol ‘whisky cola’ aangeboden aan [naam 2] wat ten strengste verboden is. Ook ben je de grootste tijd bezig met privézaken onder werktijd. Verder is er ook onder werktijd telefonisch contact geweest met [naam 2].
(…)
Deze redenen vormen elk afzonderlijk maar ook in samenhang een dringende reden voor dit ontslag op staande voet.
(…)”

3..De verzoeken en de grondslag daarvan

3.1.
[verzoeker] heeft – na wijziging – verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
  • bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van het salaris van 7 juli tot en met 6 augustus, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het achterstallig salaris over de periode 1 juni tot en met 6 augustus;
  • het ontslag op staande voet te vernietigen;
  • [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van het salaris van 7 juli tot en met 6 augustus, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het achterstallig salaris over de periode 1 juni tot en met 6 augustus;
  • [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de van 1 juni tot en met 6 augustus opgebouwde vakantietoeslag ad € 353,24 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
  • [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de tot en met 6 augustus opgebouwde eindejaarsuitkering zijnde een bedrag van € 1.271,20 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
  • [verweerster] te veroordelen tot het betalen aan [verzoeker] van een bedrag van € 1.712,11 bruto aan opgebouwde doch niet opgenomen vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
  • aan [verzoeker] een transitievergoeding toe te kennen, primair een bedrag van € 765,03 bruto, subsidiair een bedrag van € 701,28 bruto;
  • [verweerster] te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van de opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot de dag van algehele voldoening;
  • [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Aan die gewijzigde verzoeken heeft [verzoeker] – verkort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1.
[verzoeker] heeft al geruime tijd geen inkomsten en kan geen aanspraak maken op een WW-uitkering. Hij heeft daarom spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voor de duur van het geding in de vorm van het betalen van het salaris.
3.2.2.
Het ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig en moet daarom worden vernietigd. [verzoeker] betwist de door [verweerster] aangevoerde redenen voor het ontslag op staande voet.
[verzoeker] heeft het voor de grap met cliënt [naam 2] (hierna: [naam 2]) gehad over een Tinder-account, maar een dergelijk account is niet aangemaakt en [verzoeker] heeft [naam 2] evenmin onder druk gezet om een dergelijk account aan te maken. [verzoeker] betwist dat er sprake is geweest van bedreigingen. Het is bovendien onduidelijk waaruit die bedreigingen zouden hebben bestaan en wanneer deze bedreigingen zijn geuit. In een gesprek is eenvoudigweg aan de orde gekomen dat [verzoeker] weet waar de moeder van [naam 2] woont, maar dat is niet op een dreigende toon gezegd of met de intentie om [naam 2] angst aan te jagen. [verzoeker] betwist dat hij [naam 2] alcohol heeft aangeboden. Hij heeft een keer iets gezegd in de trant van: “Nu wil je er zeker ook een whisky cola erbij?”. Dit betrof logischerwijze geen aanbod. [verzoeker] beschikt op de woongroep niet eens over sterke drank. [verzoeker] kan het verwijt over privézaken onder werktijd niet plaatsen. Dat verwijt wordt ook niet nader toegelicht door [verweerster]. Dat er onder werktijd telefonisch contact was met [naam 2] is niet meer dan logisch, omdat [verzoeker] betrokken was bij de begeleiding van [naam 2].
3.2.3.
[verzoeker] heeft na vernietiging van het onterecht gegeven ontslag op staande voet aanspraak op het (achterstallig) salaris, opgebouwde vakantietoeslag en eindejaarsuitkering en opgebouwde maar niet-opgenomen vakantiedagen tot en met het einde van de arbeidsovereenkomst op 6 augustus 2021, te vermeerderen met de wettelijke verhoging. Daarnaast maakt [verzoeker] aanspraak op de wettelijke transitievergoeding wegens het van rechtswege eindigen van de arbeidsovereenkomst.

4..Het verweer

4.1.
[verweerster] heeft – verkort weergegeven – het volgende verweer gevoerd.
4.1.1.
[verweerster] blijft bij haar besluit tot ontslag op staande voet van [verzoeker]. Op 9 juli 2021 heeft [verzoeker] nog contact gezocht met [naam 2]. Dat is belastend en onacceptabel en kan de kwetsbare gezondheid van [naam 2] in gevaar brengen. [verzoeker] zou hiervan op de hoogte moeten zijn als professional. [verweerster] beschikt over een ondertekende verklaring van intimidatie/bedreiging van [naam 2].
4.1.2.
[verweerster] heeft de eindafrekening ter zake de eindejaarsuitkering, de onregelmatigheidstoeslag, de reiskostenvergoeding en de vakantietoeslag aan [verzoeker] verstuurd en het totaalbedrag ter hoogte van € 4.184,75 op 6 oktober 2021 aan hem betaald.

5..De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek in het incident ex artikel 223 Rv
5.1.
Aangezien in deze beschikking een eindbeslissing zal worden gegeven op de verzoeken van [verzoeker] in de hoofdzaak en de procedure daarmee tot een einde zal komen, bestaat geen aanleiding om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een dergelijke voorlopige voorziening kan immers alleen worden getroffen voor de duur van de procedure. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.
5.2.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verzoeker] in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Aangezien door [verweerster] geen afzonderlijke proceshandelingen zijn verricht, worden de proceskosten vastgesteld op nihil.
Ten aanzien van de verzoeken in de hoofdzaak
Ontslag op staande voet
5.3.
Beoordeeld dient te worden of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
Vooropgesteld wordt dat ieder der partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij (artikel 7:677 lid 1 BW). Voor de werkgever worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:678 lid 1 BW). Een ontslag op staande voet is een uiterste middel. Daarom kan, natuurlijk afhankelijk van de omstandigheden van het geval, in beginsel eerst van een werkgever worden verlangd dat deze de werknemer waarschuwt.
5.4.
[verweerster] heeft in de brief van 6 juli 2021 (zie 2.2) aan [verzoeker] de redenen voor het ontslag op staande voet bevestigd. De redenen die in de brief worden genoemd, fixeren de ontslaggrond. Op basis van die gestelde redenen dient te worden beoordeeld of sprake is van een dringende reden. De in de brief genoemde redenen zijn voor een deel gemotiveerd betwist door [verzoeker]. Het gaat om het onder druk zetten van [naam 2], het aanmaken van een Tinder-account, het aanbieden van alcohol en bedreigingen. Het lag op de weg van [verweerster] om de door haar gestelde redenen te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen. Voornoemde door [verweerster] gestelde redenen staan aldus niet in rechte vast. De andere in de brief genoemde redenen (privézaken onder werktijd en telefonisch contact met [naam 2]) zijn naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende specifiek geformuleerd door [verweerster]. Het is onduidelijk waarop die genoemde redenen precies betrekking hebben. Bovendien geldt dat, voor zover in de brief van 6 juli 2021 verwijten worden gemaakt aan [verzoeker], vaststaat dat [verweerster] [verzoeker] niet heeft gewaarschuwd dat hij zich volgens haar schuldig maakte aan onwenselijk of onacceptabel gedrag.
5.5.
In rechte staat dan ook niet vast dat sprake is van (een) dringende reden(en), die ten gevolge heeft of hebben dat van [verweerster] redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het gegeven ontslag op staande voet voldoet niet aan de wettelijke regels en is daarom niet rechtsgeldig. De kantonrechter zal het gegeven ontslag op staande voet dan ook vernietigen op de voet van artikel 7:681 lid 1 BW.
5.6.
De vernietiging van het ontslag op staande voet impliceert dat de arbeidsovereenkomst is blijven doorlopen tot het moment dat de arbeidsovereenkomst zou zijn geëindigd. Partijen zijn het erover eens dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege zou eindigen op 6 augustus 2021. De kantonrechter zal daarom uitgaan van die einddatum voor het beoordelen van de nevenverzoeken van [verzoeker].
Salaris en overige emolumenten
5.7.
Ter zitting heeft [verzoeker] erkend dat [verweerster] inmiddels een bedrag ter hoogte van € 4.184,75 aan hem heeft betaald. Volgens [verzoeker] is dat bedrag deels bruto en deels netto. Dat is niet betwist door [verweerster], zodat daarvan in rechte wordt uitgegaan. [verzoeker] heeft vervolgens ter zitting mondeling een deel van zijn verzoeken ingetrokken naar aanleiding van die betaling. Hierna zullen de resterende verzoeken worden beoordeeld.
5.8.
[verzoeker] heeft aanspraak gemaakt op betaling van zijn salaris over de periode 7 juli 2021 tot en met 6 augustus 2021. [verweerster] heeft niet betwist dat zij over voornoemde periode nog salaris is verschuldigd aan [verzoeker]. Het gevorderde salaris zal dan ook worden toegewezen op de wijze zoals onder de beslissing vermeld.
5.9.
[verzoeker] heeft ter zitting zijn verzoek tot betaling van de wettelijke verhoging over het salaris over de periode 1 juni 2021 tot en met 6 augustus 2021 uitdrukkelijk gehandhaafd. Vaststaat dat [verweerster] het salaris over de periode 1 juni 2021 tot en met 6 juli 2021 inmiddels wel, maar te laat heeft betaald en dat het salaris over de periode 7 juli 2021 tot en met 6 augustus 2021 nog niet is betaald. De wettelijke verhoging is bedoeld als prikkel voor de werkgever om het loon tijdig uit te betalen om te voorkomen dat de werknemer in financiële problemen raakt. Het verzoek van [verzoeker] komt als op de wet gegrond voor toewijzing in aanmerking en zal worden toegewezen op de wijze zoals onder de beslissing vermeld.
5.10.
Volgens [verzoeker] is [verweerster] ook nog de volgende bedragen aan hem verschuldigd:
  • € 353,24 bruto aan opgebouwde vakantietoeslag over de periode 1 juni 2021 tot en met 6 augustus 2021;
  • € 1.271,20 bruto aan opgebouwde eindejaarsuitkering tot en met 6 augustus 2021;
  • € 1.712,11 bruto aan opgebouwde maar niet opgenomen vakantiedagen.
[verweerster] heeft dat niet betwist. Die bedragen zullen dan ook worden toegewezen.
5.11.
Het verzoek ter zake de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en vakantiedagen is als op de wet gegrond toewijsbaar en zal worden toegewezen op de wijze als hierna vermeld.
5.12.
[verzoeker] heeft aanspraak gemaakt op de wettelijke transitievergoeding. Hij heeft die vergoeding berekend op € 765,03 bruto. [verzoeker] heeft toegelicht dat hij bij de berekening is uitgegaan van € 1.960,61 bruto per maand aan salaris, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en te vermeerderen met 8,3% eindejaarsuitkering. Volgens [verzoeker] bedraagt de maandelijkse opbouw van de vakantietoeslag € 158,60 bruto en de maandelijkse opbouw van de eindejaarsuitkering € 175,89 bruto. [verweerster] heeft die uitgangspunten niet betwist en geen verweer gevoerd tegen de hoogte en verschuldigdheid van de transitievergoeding. Het verzoek van [verzoeker] zal dan ook worden toegewezen.
5.13.
De wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen wordt toegewezen op de wijze als hierna onder de beslissing vermeld.
5.14.
Gelet op de uitkomst van de procedure, wordt [verweerster] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
5.15.
Indien [verweerster] na de mondelinge behandeling op 19 oktober 2021 betalingen heeft verricht aan [verzoeker] strekken die betalingen uiteraard in mindering van hetgeen zij uit hoofde van deze beschikking aan [verzoeker] is verschuldigd, indien en zodra die betalingen door hem zijn ontvangen.

6..De beslissing

De kantonrechter:
in het incident ex artikel 223 Rv
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv af;
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten in het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op nihil;
in de hoofdzaak
vernietigt het op 6 juli 2021 door [verweerster] aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet;
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van:
a. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het salaris ter hoogte van € 1.960,61 bruto per maand over de periode 1 juni tot en met 6 juli 2021;
het salaris ter hoogte van € 1.960,61 bruto per maand over de periode 7 juli 2021 tot en met 6 augustus 2021, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
€ 353,24 bruto aan opgebouwde vakantietoeslag over de periode 1 juni 2021 tot en met 6 augustus 2021, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
€ 1.271,20 bruto aan opgebouwde eindejaarsuitkering tot en met 6 augustus 2021, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
€ 1.712,11 bruto aan opgebouwde maar niet opgenomen vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7625 BW;
€ 765,03 bruto aan transitievergoeding;
de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hiervoor genoemde bedragen vanaf het tijdstip van de opeisbaarheid van de respectieve bedragen tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 85,00 aan griffierecht en € 498,00 aan gemachtigdensalaris;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34286