ECLI:NL:RBROT:2021:11720

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
C/10/627042 / KG ZA 21-890
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan verkoop van de echtelijke woning in kort geding

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een vordering ingesteld tegen de man, gedaagde, met betrekking tot de verkoop van de echtelijke woning. De partijen zijn op 2 november 2011 getrouwd en zijn gezamenlijk eigenaar van de woning. De rechtbank had eerder op 15 januari 2021 de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de man de woning gedurende zes maanden na inschrijving van de beschikking mocht bewonen. De vrouw heeft inmiddels andere woonruimte gevonden en heeft geen belang meer bij het voortgezet gebruik van de woning. De man heeft echter een belang bij het verzoek, omdat hij hoopt de vrouw te kunnen uitkopen. De vrouw vordert nu vervangende toestemming om de woning te verkopen, mocht de man niet binnen twee weken na het vonnis meewerken aan de verkoop. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is, aangezien de woning op 19 januari 2022 geveild zal worden als de schuld niet wordt voldaan. De vrouw heeft haar vorderingen gebaseerd op artikel 3:185 jo. 3:300 BW, en de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er gewichtige redenen zijn om de gevraagde machtiging te verlenen. De vorderingen van de vrouw zijn toegewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/627042 / KG ZA 21-890
Vonnis in kort geding van 26 november 2021
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. A.C. van 't Hek te Dordrecht,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 oktober 2021, met 5 producties;
  • de mondelinge behandeling op 29 oktober 2021.
1.2.
Aan het einde van de zitting is de zaak pro forma aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te beproeven. Bij e-mail van 12 november 2021 heeft mr. Van ’t Hek aan de voorzieningenrechter (met een cc aan de man) de stand van zaken uiteengezet en aanvullende mededelingen gedaan, waaronder een grondslagwijziging. Uit dat bericht begrijpt de voorzieningenrechter dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen en dat de vrouw vonnis wenst. Daarop heeft de griffie namens de voorzieningenrechter aan partijen medegedeeld dat er vonnis zal worden gewezen. Daarbij is eveneens doorgegeven dat de voorzieningenrechter geen acht zal slaan op de aanvullende mededelingen van de advocaat van de vrouw. De achterliggende reden is dat de zaak enkel was aangehouden om een regeling te beproeven en zich op dat punt uit te laten. Het was uitdrukkelijk niet de bedoeling dat partijen zich nog inhoudelijk zouden uitlaten over andere punten.
1.3.
Op 23 november 2021 heeft Spapé via e-mail een bericht verzonden aan de griffie van de rechtbank. De griffie heeft namens de voorzieningenrechter aan partijen doorgegeven dat de voorzieningenrechter op de voet van artikel 13.3 van het procesreglement kort geding geen kennis zal nemen van dat bericht, nu er inmiddels uitspraak is bepaald en niet is gebleken dat mr. Van ’t Hek ermee heeft ingestemd dat het bericht van Spapé ter kennis van de voorzieningenrechter wordt gebracht.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn op 2 november 2011 getrouwd. Zij zijn gezamenlijk eigenaar van de woning gelegen aan het [adres] (hierna: de woning).
2.2.
Bij beschikking van 15 januari 2021 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en onder meer bepaald dat de man bevoegd is de bewoning van de woning voort te zetten gedurende zes maanden na inschrijving van de beschikking. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“2.8.1. Partijen verzoeken beiden om het voortgezet gebruik van de woning.
2.8.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw inmiddels over andere woonruimte beschikt. Zij heeft daardoor niet langer een belang bij het voortgezet gebruik van de woning, zodat haar verzoek daartoe zal worden afgewezen.
2.8.3.
De man heeft (nog) wel een belang bij zijn verzoek. Hij hoopt de vrouw te kunnen uitkopen en de woning alleen te kunnen financieren. Het staat vast dat in het afgelopen jaar een achterstand in de hypotheekbetalingen is ontstaan. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling afgesproken dat de man deze betalingsachterstand zal inlopen en daarnaast de hypotheeklasten zal (blijven) voldoen. De rechtbank acht het tegen die achtergrond redelijk het verzoek van de man toe te wijzen.”
2.3.
Op 20 april 2021 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de openbare registers van de burgerlijke stand.
2.4.
Bij brief van 7 oktober 2021 heeft notariskantoor [naam notariskantoor] aan de vrouw medegedeeld dat de woning in opdracht van de hypotheekhouder zal worden geveild wegens het niet nakomen van de betalingsverplichtingen uit de hypothecaire geldlening.
De veiling is aangezegd tegen 19 januari 2022.

3..Het geschil

3.1.
De vrouw vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
* de vrouw door de voorzieningenrechter ten behoeve van de man, vervangende toestemming wordt verleend om, wanneer de man binnen 2 weken na datum vonnis niet overgaat tot algehele vrijwillige medewerking aan de verkoop van de echtelijke woning, in samenwerking met een nader te benoemen makelaar tot verkoop – in de ruimste zin van dat woord, inclusief prijsbepaling, onderhandeling en het daadwerkelijk aangaan van de/een verkoopovereenkomst – over te gaan van de onroerende zaak gelegen aan het adres [adres];
* de vrouw vervolgens door de voorzieningenrechter tevens vervangende toestemming wordt verleend om namens de man bij de notaris voor de levering van de onroerende zaak gelegen aan het adres [adres] zorg te dragen, althans te bepalen dat ex artikel 3:300 lid 2 BW dit vonnis in de plaats treedt van / voor de medewerking zijdens de man ten behoeve van de notariële akte van levering van deze onroerende zaak, althans te bepalen dat de vrouw vervangende toestemming wordt verleend ten behoeve van de levering en dat dit vonnis dezelfde kracht heeft en in de plaats treedt van de vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van de man ter zake van de door de notaris op te stellen akte van levering met betrekking tot de voormalig echtelijke woning;
* althans een zodanige beslissing, althans voorziening te treffen, zoals de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren, althans een dusdanige voorziening te treffen waardoor de vrouw in staat kan worden gesteld de echtelijke woning aan een derde te verkopen en notarieel te leveren;
in alle gevallen:
de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten dient te dragen nu partijen ex-echtgenoten van elkaar zijn.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de stelling van de vrouw dat de woning op 19 januari 2022 geveild zal worden indien de schuld niet wordt voldaan. De man heeft dit spoedeisend belang niet betwist.
4.2.
De vrouw heeft aan haar vorderingen artikel 3:185 jo. 3:300 BW ten grondslag gelegd. Op grond van artikel 3:185 BW kan de rechter op vordering van de meest gerede partij een wijze van verdeling vaststellen of zelf de verdeling vaststellen. Het is echter niet aan de voorzieningenrechter om in het kader van een ordemaatregel een definitief einde aan de verdeling te maken. Partijen zijn het echter eens over de verdeling in die zin dat de man de woning toebedeeld kan krijgen indien hij de vrouw kan uitkopen. Kan dat niet, dan dient de woning te worden verkocht waarbij de overwaarde bij helfte wordt verdeeld over de man en de vrouw. In dat geval hebben beide partijen belang bij een zo hoog mogelijke opbrengst. Uit de formulering van de vorderingen maakt de voorzieningenrechter op dat de vrouw heeft bedoeld een beroep te doen op artikel 3:174 lid 1 jo. 3:300 BW. De eerste vordering komt er immers op neer dat wordt gevraagd de vrouw te machtigen om de woning te gelde te maken, wat past bij de strekking van artikel 3:174 lid 1 BW. De voorzieningenrechter vult daarom op de voet van artikel 25 Rv ambtshalve de rechtsgrond aan.
4.3.
Uit artikel 3:174 lid 1 BW volgt dat de daarin bedoelde machtiging kan worden gegeven ten behoeve van de voldoening van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld of om andere gewichtige redenen.
4.4.
In de beschikking van 15 januari 2021 is bepaald dat de man de bewoning in de woning mag voortzetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking. Bij die beslissing heeft, blijkens r.o. 2.8.3. van die beschikking, meegespeeld dat partijen de bedoeling hadden dat de man de aan de vrouw toebehorende onverdeelde helft van de woning zou overnemen. De termijn van de bewoning is, nu de beschikking op 20 april 2021 is ingeschreven in de openbare registers, inmiddels verlopen. De man heeft tot op heden de financiering voor de overname van de woning niet kunnen bewerkstelligen. Daar komt bij dat hij de betalingsverplichtingen uit de hypothecaire geldlening niet is nagekomen, als gevolg waarvan de hypotheekhouder de executieveiling van de woning heeft aangezegd.
Ter zitting heeft de man verklaard dat hij in staat is om de achterstand in hypotheekbetalingen op een termijn van een week af te lossen en dat daarmee de veiling kan worden afgewend. Naar aanleiding daarvan is de zaak aangehouden. Uit het bericht van de advocaat van de vrouw begrijpt de voorzieningenrechter echter dat partijen geen minnelijke regeling hebben bereikt en dat de executieverkoop niet van de baan is.
4.5.
Onder de omstandigheden dat de door de rechtbank gegeven termijn van bewoning inmiddels is afgelopen, dat de man er geen blijk van heeft gegeven in staat te zijn de vrouw uit te kopen onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en dat de man een hypotheekschuld heeft laten ontstaan waardoor de woning nu via een executieveiling dreigt te worden verkocht, is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van gewichtige redenen om de gevraagde machtiging te verlenen en de daarmee samenhangende vordering op basis van 3:300 lid 2 BW toe te wijzen.
4.6.
De vorderingen van de vrouw zullen op de hierna te melden wijze worden toegewezen.
4.7.
De proceskosten worden, zoals gevorderd, gecompenseerd tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verleent de vrouw, in het geval de man binnen 2 weken na de betekening van dit vonnis, niet overgaat tot algehele vrijwillige medewerking aan de verkoop van de woning, vervangende toestemming om namens de man, in samenwerking met een nader te benoemen makelaar tot verkoop – in de ruimste zin van dat woord, inclusief prijsbepaling, onderhandeling en het daadwerkelijk aangaan van de/een verkoopovereenkomst – over te gaan van de woning gelegen aan het [adres];
5.2.
bepaalt dat dit vonnis ex artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de wilsverklaring, medewerking en handtekening van de man ten behoeve van de notariële akte van levering met betrekking tot de woning gelegen aan het [adres];
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2021.
2091 / 1573