ECLI:NL:RBROT:2021:11712

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
614692
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging testament en wilsbekwaamheid in erfrechtelijke geschil

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 1 december 2021, staat de wilsbekwaamheid van de overledene centraal in het kader van de vernietiging van haar testament van 19 april 2018. De eisers, vertegenwoordigd door bewindvoerders, vorderen de nietigheid van het testament op grond van de stelling dat de overledene ten tijde van het opstellen daarvan niet wilsbekwaam was. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de opstelling van het testament zorgvuldig onderzocht, inclusief de medische rapporten die de wilsbekwaamheid van de overledene in twijfel trokken. De rechtbank concludeert dat de overledene op het moment van het opstellen van het testament wilsbekwaam was, en dat er geen aanleiding is om het testament te vernietigen. De vorderingen van de eisers worden afgewezen, en de rechtbank oordeelt dat de eisers het beslag op de woning van de gedaagde moeten opheffen. De kosten van de procedure worden door beide partijen gedragen, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
Zittingsplaats Dordrecht
zaaknummer / rolnummer: C/10/614692 / HA ZA 21-216
Vonnis van 1 december 2021
in de zaak van
1.[persoon A] ,
als bewindvoerder over de goederen van
[persoon B],
wonende te [woonplaats A] (gemeente [gemeente A] ),
2.[persoon C],
als bewindvoerder over de goederen van
[persoon B],
wonende te [woonplaats C] (gemeente [gemeente C] ),
3.
[persoon D],
wonende te [woonplaats D] (gemeente [gemeente D] ),
4.
[persoon E],
wonende op [woonplaats E] ( [land E] ),
eisers in conventie, verweerders in reconventie,
advocaat mr. P.M. Boiten te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
[persoon F],
wonende te [woonplaats F] (gemeente [gemeente F] ),
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat mr. L.A. Jansen te Oud-Beijerland.
Hoewel niet gebruikelijk in een vonnis maar omdat de achternaam niet onderscheidend werkt, worden partijen hierna bij hun (eerste) voornaam ‘ [persoon A] ’, ‘ [persoon C] ’, ‘ [persoon B] ’, ‘ [persoon D] ’, ‘ [persoon E] ’ (dan wel gezamenlijk ‘eisers’) en ‘ [persoon F] ’ genoemd.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van 19 februari 2021;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie,
met producties, van 21 april 2021;
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens wijziging van eis in conventie,
met producties, van 16 september 2021;
- het voor de mondelinge behandeling nog overgelegde testament van 19 april 2018 en het levenstestament van 25 juni 2018;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak op 16
september 2021, waarbij behoren de door mr. P.M. Boiten overgelegde spreekaantekeningen;
- de akte met producties van [persoon F] van 13 oktober 2021.
1.2. De uitspraak van het vonnis is bepaald op vandaag.

2. De feiten

2.1. Op 31 augustus 2019 overleed [overledene] , hierna: ‘ [overledene] ’, geboren in [geboorteplaats] op 12 mei 1927. [overledene] was tot aan zijn dood in 1991 getrouwd met [persoon G] . Zij had geen kinderen.
2.2. [overledene] heeft in haar (laatste) testament van 19 april 2018 beschikt over haar nalatenschap. [overledene] heeft in haar testament aan [persoon F] (haar broer, gedaagde in deze zaak) haar woning op [adres] in Numansdorp gelegateerd. Onder last van dit legaat, zijn in het testament door [overledene] tot haar erfgenamen benoemd:
1. [persoon H] , haar zus, maar omdat zij inmiddels overleden is treden haar dochters [persoon D] en [persoon E] (eisers 3 en 4) in haar plaats;
2. [persoon B] , haar broer. [persoon A] en [persoon C] (eisers 1 en 2) zijn zonen van [persoon B] . Omdat de goederen van [persoon B] onder bewind staan, treden zijn bewindvoerders ( [persoon A] en [persoon C] ) namens [persoon B] op in deze procedure.
3. [persoon F] , haar broer (gedaagde in deze procedure)
2.3. [persoon F] is in het testament van erflaatster tot executeur van de nalatenschap benoemd en heeft deze benoeming aanvaard.
2.4. [overledene] heeft op 25 juni 2018 een levenstestament opgesteld. In dit levenstestament staat, voor zover nu van belang:
I. VERLENING ALGEMENE VOLMACHT
Ik wijs aan tot mijn algemeen gevolmachtigde: mijn broer de heer [persoon F] , (…)

II.ALGEMENE BEPALINGEN

(…)
Rekening en verantwoording
De gevolmachtigde is verplicht jaarlijks rekening en verantwoording aan mij af te leggen over de voorafgaande periode. Na goedkeuring van de rekening en verantwoording zal ik de gevolmachtigde décharge verlenen. (…) Mijn erfgenamen kunnen verlangen dat de gevolmachtigde aan hen rekening en verantwoording aflegt over de periode waarover tijdens mijn leven geen rekening en verantwoording is afgelegd en in ieder geval over het laatste jaar voorafgaand aan mijn overlijden.
2.5.
Mr. R.V. van der Kuijp, de notaris voor wie het testament op 19 april 2018 verleden is, schrijft in een brief aan de gemachtigde van eisers van 2 april 2020, voor zover nu van belang:
Testament mevrouw [overledene]
Het testament van mevrouw [overledene] is door mij verleden op 19 april 2018. uw cliënt is een van de erfgenamen volgens het testament en hij heeft aldus belang bij dat testament. Dat geeft mij aanleiding om, met inachtneming van mijn ambtsgeheim jegens mevrouw [overledene] , op uw vragen te reageren.
(…)
Bij de voorbereiding van het opstellen en het verlijden van het testament van mevrouw [overledene] (“mevrouw”) is het ‘Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid ten behoeve van de notariële dienstverlening’ gehanteerd. Mevrouw had op dat moment een hoge leeftijd, zij woonde echter wel nog steeds zelfstandig. Ik heb diverse malen besprekingen met haar gevoerd, die steeds bij haar thuis plaatsvonden. Zij was steeds goed in staat mij te ontvangen.
Een mantelzorger heeft de eerste afspraak ten behoeve van mevrouw gemaakt. Die heb ik onmiddellijk na kennismaking uit het huis gestuurd, opdat ik mevrouw onder vier ogen kon spreken.
Ik heb mevrouw in de aanloop naar het verlijden van dit testament steeds onder vier ogen gesproken. Ik heb haar namelijk diverse malen gesproken, in ieder geval op 26 februari 2018 en 19 april 2018. Onze gesprekken waren uitgebreid: zij duurden steeds zo’n drie kwartier tot een uur. Zodoende is alle tijd genomen om haar wensen met haar te bespreken. Tijdens onze gesprekken kon zij zelf uitstekend aangeven wat zij wilde en ook waarom zij dit wilde. Zij was helder van geest en kon haar wensen duidelijk naar voren brengen.
Ter controle heb ik haar vele vragen gesteld; dit waren steeds open vragen die ik herhaaldelijk heb gesteld. In antwoord daarop kon zij steeds zelf de door haar gewenste gevolgen beschrijven en kon ze ook de reden noemen voor haar wensen. Zij had hierover geen twijfel. Zij had duidelijk het vermogen zich uit te drukken, de informatie te begrijpen, de betekenis van de informatie te beseffen en te waarderen voor de eigen situatie, logisch te redeneren en de informatie te betrekken in het overwegen van de opties.
Enige mogelijke beïnvloeding van derden is mij niet gebleken; ik heb zelf beïnvloeding voorkomen door haar steeds alléén te spreken, elke keer opnieuw.
Tijdens mijn gesprekken met haar is mij niet gebleken van enige aandoening die van invloed kunnen zijn op haar verstandelijke vermogen. Van ziekte of ziektebeeld was mij niets bekend.
Mijn indruk van haar in alle gesprekken in de aanloop naar het verlijden van het testament strookten met mijn bestaande beeld van haar, op basis van mijn eerdere en latere gesprekken met haar in andere dossiers die ik voor mevrouw [overledene] heb behandeld.
Mevrouw [overledene] had geen haast in de aanloop naar het verlijden van het testament en heeft de concepten en andere correspondentie van mij steeds per post rechtstreeks (dus zonder tussenkomst van derden) van mij ontvangen. Nogmaals: van beïnvloeding door wie dan ook was geen sprake, zoals ik heb geconstateerd in de gesprekken die ik heb gevoerd met mevrouw [overledene] .
Op basis van mijn gesprekken met mevrouw ben ik tot het oordeel gekomen dat mevrouw wilsbekwaam was om het door haar gewenste testament te laten opstellen en verlijden. Het testament is dan ook zonder getuigen tot stand gekomen.
2.6.
[naam arts] , arts, heeft van de huisarts van [overledene] inzage gekregen in haar medisch dossier. [naam arts] heeft een rapport opgesteld. In dit rapport van 24 december 2020 staat, voor zover nu van belang:
Op uw verzoek d.d. 5 augustus 2020 heb ik bovengenoemd dossier beoordeeld over de wilsbekwaamheid van mevrouw C. [overledene] ten tijde van het opmaken van haar testament, op 19 april 2018.
(…)
Testament en wilsbekwaamheid
Wilsbekwaamheid moet altijd worden beoordeeld in relatie tot de aard en ernst en reikwijdte van een te nemen beslissing. In dit geval over een testament.
Het is bij medisch adviseurs in dit verband gebruikelijk en het wordt zelfs noodzakelijk geacht kennis te nemen van de reikwijdte van de te nemen beslissing. In dit geval is de aard en de strekking van de genoemde akte geheel duidelijk. Mevrouw [overledene] benoemde haar broer [persoon F] als executeur (opvolgend haar schoonzus, zijn vrouw [persoon I] ), legateerde aan hem haar woning aan de [adres] te Numansdorp en benoemde onder de last van dit legaat verder haar zus [persoon H] , broer [persoon B] en broer [persoon F] als erfgenamen.
(…)
Concluderend:
Over het algemeen is het medisch dossier van een overledene op zichzelf vaak ontoereikend om achteraf een antwoord te kunnen geven op de vraag of iemand ten tijde van een bepaalde beslissing in zijn leven dienaangaande wilsbekwaam was of niet. Het medische dossier van mevrouw [overledene] maakt duidelijk dat er evident sinds april 2016 een stoornis van de geestelijke vermogens bestond onder invloed waarvan zij beslissingen nam en geeft wél aanwijzingen voor wilsonbekwaamheid in elk geval in 2018 en waarschijnlijk al sinds 2016, dus met name ook inzake haar testament in 2018.
Voor de goede orde zij vermeld dat de diagnose ‘dementie’ (wel of niet) op zichzelf niet betekent dat iemand (in elk opzicht) wilsonbekwaam is. Het gaat om de cognitieve functies: die zijn gedocumenteerd niet in orde en al in april 2016 was de diagnose dementie gesteld, bestonden geheugendefecten en een desoriëntatie in tijd. Mevrouw verloor het overzicht en was onterecht zorgmijdend, toenemend afhankelijk van mantelzorg. Volgens onder andere eigen opgave van broer [persoon F] was mevrouw niet meer in staat haar bankzaken naar behoren te behartigen, zij kon ook niet meer pinnen. Mevrouw was verder (al langer) wantrouwend en soms onrustig, maar wél vriendelijk, lichamelijk behoorlijk vitaal en keurig verzorgd. Zij vertoonde van meet af aan façadegedrag, waardoor zij – zeker door een leek of onbekende – makkelijk kon worden overschat. Zij had geen ziekteinzicht.
Wilsbekwaamheid moet worden beoordeeld naar de aard en reikwijdte en mogelijke gevolgen van een te nemen beslissing.
Het betreffende testament kan objectief medisch gezien niet worden beschouwd als een zeer eenvoudige beslissing (zoals eventueel bijvoorbeeld louter een logische executeursbenoeming), gelet op een drietal erfgenamen onder last van een verstrekkend legaat, met enkele overige genuanceerde bepalingen.
Overigens verkeerde mevrouw evident in een kwetsbare en afhankelijke situatie, was zij in elk geval sinds april 2016 toenemend afhankelijk van mantelzorg van broer [persoon F] . Hij was op de hoogte van de diagnose dementie, de betrokkenheid van zorgverleners en de zorgen over de financiën van mevrouw.
Gegeven het ziektebeeld (in de situatie van mevrouw [overledene] ): dementie met façadegedrag en ontbrekend ziekteinzicht) was zij objectief medisch gezien naar mijn mening bovenmatig beïnvloedbaar.
Voor alle duidelijkheid: ter objectief medische toelichting in de gegeven situatie van mevrouw [overledene] en dit testament: het is gezien het medisch dossier niet onmogelijk dat mevrouw haar wil desgevraagd uitte, maar ik acht haar ten aanzien van dit testament
wilsonbekwaamop grond van haar niveau van functioneren, vanwege haar dementie en gedragskenmerken. Temeer omdat het niet een heel eenvoudig testament betreft (met verschillende genuanceerde bepalingen), zij in een kwetsbare en afhankelijke positie verkeerde en onder directe invloed stond van broer [persoon F] .
Mevrouw verkeerde al langer in een kwetsbare en afhankelijke positie. Mevrouw moet in 2018 (zoals al gedocumenteerd vanaf april 2016) geheugendefecten hebben gehad en zij was wantrouwend over geldzaken. Ik acht haar naar mijn stellige overtuiging op grond van het sinds 2016 gevorderde ziektebeeld in 2018 niet in staat zelfstandig een afspraak met de notaris te maken, zij moet zijn begeleid. Zij kon de reikwijdte en mogelijke gevolgen niet overzien.
Het was voor de notaris destijds en zéker in het aanzien raadzaam en heel zinnig geweest, op dit punt – mede met het oog op eventuele discussie achteraf – een objectief oordeel van een VIA-arts te vragen. De notaris en derden kúnnen op een verkeerd been zijn gezet, vanwege het façadegedrag van mevrouw en haar ontbrekende ziekteinzicht, terwijl onbekend is of [persoon F] heeft aangegeven dat zijn zus aan dementie leed.
3. Het geschil
3.1.
Eisers vorderen in conventie, na een wijziging van hun eis:
1. het testament van [overledene] van 19 april 2018 nietig te verklaren dan wel
voor recht te verklaren dat dit testament nietig is;
2. [persoon F] te veroordelen alle bankafschriften van alle bankrekeningen van
[overledene] over de vijf jaar voorafgaand aan het overlijden van [overledene] aan hen te verstrekken, onder het opleggen van een dwangsom voor het geval [persoon F] dit niet doet;
3. [persoon F] te veroordelen rekening en verantwoording af te leggen over het
door hem gevoerde financieel beleid, vanaf 1 januari 2014 dan wel 1 januari 2016 tot heden, ook onder het opleggen van een dwangsom voor het geval [persoon F] dit niet doet, en voor het geval [persoon F] geen volledige rekening en verantwoording af kan leggen hem te veroordelen tot terugbetaling van de door hem tussen 1 januari 2016 en 1 oktober 2019 van de rekening van [overledene] afgehaalde bedragen, voor zover deze niet aantoonbaar ten goede zijn gekomen aan [overledene] ;
4. de wijze van verdeling van de nalatenschap van [overledene] vast te stellen door alle bezittingen en schulden van de nalatenschap van [overledene] aan [persoon F] toe te delen tegen vergoeding van de overwaarde aan de overige erfgenamen;
5. [persoon F] te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder de
beslagkosten van € 3.133,57.
3.2.
[persoon F] vordert in reconventie primair voor recht te verklaren dat het door eisers op zijn huis gelegde beslag van rechtswege is vervallen, subsidiair eisers te veroordelen dit beslag op te heffen, onder het opleggen van een dwangsom voor het geval eisers dit niet doen.
3.3.
Eisers en [persoon F] voeren verweer tegen elkaars vorderingen. Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee partijen de vorderingen en het verweer daartegen onderbouwen.
4. De beoordeling
vernietiging testament
4.1.
Eisers willen dat het testament van [overledene] van 19 april 2018 vernietigd wordt omdat, kort gezegd, haar geestvermogens bij het opstellen van dat testament gestoord waren en haar wil daarom geacht wordt niet overeen te komen met haar verklaring.
4.2.
[overledene] heeft op zichzelf beschouwd niets opzienbarends in haar testament gezet. Zij heeft haar zus [persoon H] en haar broers [persoon B] en [persoon F] tot erfgenaam benoemd en zij heeft [persoon F] daarnaast, naast hem tot executeur te benoemen, haar huis nagelaten. [persoon F] krijgt door dit testament weliswaar meer dan zijn zus [persoon H] en zijn broer [persoon B] , dat is waar, maar het stond [overledene] vrij om dit te bepalen. [overledene] hoeft haar broers en haar zus immers niet gelijk te behandelen. De inhoud van het testament is niet ingrijpend en niet complex. Het enkele feit dat de ene erfgenaam (veel) meer krijgt dan de andere erfgenaam, is onvoldoende om te oordelen dat een testament wel ingrijpend en complex is.
4.3.
[naam arts] heeft op grond van het medisch dossier van [overledene] een oordeel gegeven over haar wilsbekwaamheid rond het opstellen van het testament op 19 april 2018. [naam arts] concludeert dat [overledene] wat
dittestament betreft wilsonbekwaam was bij het opstellen daarvan. [naam arts] komt tot deze conclusie omdat wat hem betreft ‘het betreffende testament objectief medisch gezien niet beschouwd kan worden als een zeer eenvoudige beslissing’. De rechtbank denkt daar zoals hierover onder 4.2. overwogen dus echter anders over.
4.4.
Eisers nemen met als uitgangspunt de conclusie van [naam arts] dat [overledene] wat het testament van 19 april 2018 betreft wilsonbekwaam was, stellingen in waarin alles wat [persoon F] voor [overledene] heeft gedaan, (zo) negatief (mogelijk) uitgelegd wordt: [overledene] stond onder invloed van [persoon F] en zij was afhankelijk van hem. Door dit te stellen suggereren eisers dat [persoon F] [overledene] er welbewust toe bewogen heeft haar testament in een voor hem gunstige zin op te stellen, aan te passen, zonder dat [overledene] dat zelf eigenlijk wilde. Deze gedachte is kennelijk ingegeven door het idee van [persoon B] , op de mondelinge behandeling verwoord door [persoon A] , dat [persoon F] een paar weken voor de dood van een andere zus, [persoon J] , in 2010 door haar, blijkbaar onder dwang van [persoon F] , tot haar enig erfgenaam is benoemd en dat deze geschiedenis zich bij het testament van [overledene] heeft herhaald. Dat [persoon F] door zus [persoon J] , onder dwang van [persoon F] , tot erfgenaam is benoemd, blijkt echter nergens uit. Dat [persoon F] wat [overledene] betreft iets onoorbaars heeft gedaan – de hele sfeer van wat eisers naar voren brengen, gaat uit van die gedachte – is dus ingegeven door een idee over het testament van [persoon J] dat nergens op gebaseerd is.
4.5.
[overledene] was oud en had geen kinderen. [persoon F] en zijn vrouw hebben zich over haar ontfermd en hielpen haar waar nodig, zoals familieleden nu eenmaal voor elkaar doen. Van slechte bedoelingen of handelingen van [persoon F] is op geen enkele manier gebleken. [overledene] was in ieder geval bij tijden in de war de laatste jaren, zoveel is duidelijk, maar wat [naam arts] ook zegt: de diagnose dementie betekent op zichzelf niet dat iemand in elk opzicht wilsonbekwaam is. Dat [overledene] wilsonbekwaam was, dat zij niet wist waarover zij het had, is ook de notaris, die een aantal keer langere tijd alleen met haar gesproken heeft, niet gebleken. En het zij herhaald: het testament van [overledene] is niet ingrijpend en niet complex.
4.6.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat [overledene] op het moment van het opstellen van haar testament op 19 april 2018 wilsbekwaam was. Voor vernietiging van dat testament is daarom geen aanleiding.
bankafschriften
4.7.
Eisers vorderen [persoon F] ertoe te veroordelen alle bankafschriften van [overledene] van de vijf jaar voor haar overlijden aan hen te verstrekken. [persoon F] is bereid, zo zei hij op de mondelinge behandeling van de zaak, de bankafschriften vanaf 25 juni 2018 tot vandaag aan eisers te verstrekken. De rechtbank gaat ervan uit dat [persoon F] dit doet, onder het motto van ‘een man een man, een woord een woord’. Hij hoeft er niet toe veroordeeld te worden dit te doen.
4.8.
Voor veroordeling van [persoon F] tot het verstrekken van bankafschriften voor 25 juni 2018 is geen aanleiding. Deze vordering van eisers is ingegeven door het idee dat er geld verdwenen is. [overledene] had het daar volgens hen over. Ook ‘verdwenen geld’ is door eisers echter gemaakt tot iets wat niet op feiten is gebaseerd. Als [overledene] al iets over verdwenen geld heeft gezegd, is niet duidelijk wat zij precies bedoelde. Ging het om iets van nu? Ging het om iets van vroeger? Het verhaal dat [overledene] in 2015 op de fiets met een tas met € 172.000,00 aan contant geld bij [persoon B] aankwam, geld dat door [persoon B] later weer naar [overledene] is gebracht, is te bizar om waar te zijn: iedere verklaring voor waar dat geld dan vandaan kwam en waar het vervolgens gebleven is, ontbreekt.
rekening en verantwoording
4.9.
Eisers vorderen dat [persoon F] rekening en verantwoording aflegt over het door hem vanaf 1 januari 2014 dan wel 1 januari 2016 gevoerde financiële beleid en als hij dit niet doet, hem te veroordelen tot terugbetaling van de door hem tussen 2016 en 2019 van de rekening van [overledene] gehaalde bedragen.
4.10.
[persoon F] verklaarde op de mondelinge behandeling dat hij bereid is naar beste weten en kunnen rekening en verantwoording af te leggen vanaf 25 juni 2018. De rechtbank gaat ervan uit dat [persoon F] ook dit zal doen. Hij hoeft er niet toe veroordeeld te worden dit te doen.
4.11.
Voor het afleggen van rekening en verantwoording over de periode voor 25 juni 2018 is geen aanleiding. De wens tot rekening en verantwoording voorafgaand aan het moment dat [overledene] [persoon F] tot haar gevolmachtigde benoemde (zie 2.4.) is (ook) ingegeven door het idee van eisers dat [persoon F] wat de financiën van [overledene] betreft iets gedaan heeft wat niet door de beugel kan. Dat dit zo is, blijkt echter slechts uit suggestieve opmerkingen in die richting van eisers. Het blijkt niet uit feiten.
verdeling
4.12.
Eisers vorderen de wijze van verdeling van de nalatenschap van [overledene] vast te stellen. Het is de rechtbank echter niet duidelijk wat er nog te verdelen valt. Het testament blijft in stand en conform dat testament moet, voor zover dat nog niet is gebeurd, worden verdeeld. Eisers hebben in dit opzicht niet aan hun stelplicht voldaan, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
opheffen beslag
4.13.
Of het beslag dat eisers op de woning van [persoon F] hebben laten leggen nu van rechtswege vervallen is of niet, feit is dat eisers geen vordering op [persoon F] hebben. Voor dat beslag was dus sowieso geen aanleiding. Eisers worden ertoe veroordeeld dit beslag op te heffen. [persoon F] vordert dat zij dit binnen een week na betekening van dit vonnis moeten doen en daartoe worden eisers veroordeeld. Eisers kunnen het beslag uiteraard ook opheffen zodra zij dit vonnis lezen. Dan hoeft het vonnis niet betekend te worden.
4.14.
De vordering een dwangsom op te leggen van ‘€ 500,00 per keer dat gedaagden in reconventie hiermee in strijd handelen’ begrijpt de rechtbank niet. Het is voorstelbaar een dwangsom op te leggen voor iedere dag dat eisers het beslag niet opheffen. De rechtbank zal dit aldus in het dictum opnemen en er een maximum aan verbinden.
kosten van de procedure
4.15.
Eisers zijn de in het ongelijk gestelde partij. [persoon F] schrijft zelf (nummer 122 van zijn conclusie van antwoord) dat het uitgangspunt bij een familieband is dat beide partijen de eigen kosten van de procedure dragen. Er is geen aanleiding om van deze regel af te wijken in deze zaak.
uitvoerbaar bij voorraad
4.16.
Dit vonnis wordt zoals beide partijen vorderen ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis, eisers in ieder geval wel alvast aan de veroordeling tot opheffen van het beslag moeten voldoen.
5. De beslissing
De rechtbank
- veroordeelt eisers om binnen één week na de betekening van dit vonnis het door hen op de woning van [persoon F] gelegde beslag op te heffen, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat zij nalaten om aan deze veroordeling te voldoen, dit tot een maximum van € 500.000,-;
- bepaalt dat partijen ieder de eigen kosten van deze procedure dragen;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders in conventie en in reconventie gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021.
414