ECLI:NL:RBROT:2021:11706

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
C/10/603246 / HA ZA 20-826
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor verwijdering grafsteen en urn

In deze zaak vordert eiseres, de dochter van de overledenen, dat de gemeente Ridderkerk aansprakelijk wordt gesteld voor het verwijderen van de grafsteen en de urn met de as van haar vader van het graf van haar moeder. Eiseres stelt dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door zonder haar toestemming de grafbedekking te verwijderen, terwijl de grafrechten door haar vader voor 20 jaar waren afgekocht. De rechtbank oordeelt dat eiseres zich niet heeft geregistreerd als rechthebbende op de grafrechten, zoals vereist door de Verordening Algemene Begraafplaatsen Ridderkerk. Hierdoor is het grafrecht vervallen aan de gemeente, die bevoegd was om de grafbedekking te verwijderen. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres af, omdat er geen onrechtmatig handelen door de gemeente is vastgesteld. Eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/603246 / HA ZA 20-826
Vonnis van 24 november 2021
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. E.P.M.J. Prop te Bergen op Zoom,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE RIDDERKERK,
gevestigd te Ridderkerk,
gedaagde,
advocaat mr. J.F. Bienfait te Capelle aan den IJssel.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en Gemeente Ridderkerk genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 augustus 2020, met producties;
  • het herstelexploot van 21 augustus 2020;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 10 juni 2021;
  • de brief van de rechtbank van 18 augustus 2021 met een zittingsagenda;
  • de behandeling van de zaak tijdens de zitting van 22 september 2021;
  • de pleitaantekeningen van mr. Prop;
  • de brief van mr. Prop van 5 oktober 2021, waarin de rechtbank wordt verzocht vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Gemeente Ridderkerk is eigenaar van de begraafplaats Vredehof in Ridderkerk (hierna: de begraafplaats). Op algemene begraafplaatsen in Ridderkerk is de Verordening Algemene Begraafplaatsen Ridderkerk (hierna: de Verordening) van toepassing.
2.2.
In artikel 18 van de Verordening (versies 2011, 2013 en 2016) is het volgende bepaald:
Artikel 18 Overschrijving van verleende rechten
(…)
Na het overlijden van de rechthebbende kan het eigen graf worden overgeschreven op naam van de meerderjarige echtgenoot of levenspartner dan wel een bloed- of aanverwant tot en met de derde graad van zowel de rechthebbende als een der in het graf begraven overledenen, mits de aanvraag hiertoe wordt gedaan binnen zes maanden na het overlijden van de rechthebbende. Overschrijving ten name van een ander dan de in de vorige zin bedoelde personen is slechts mogelijk, indien daarvoor gewichtige redenen bestaan.
Indien na het overlijden van de rechthebbende de aanvraag tot overschrijving aan burgemeester en wethouders niet wordt gedaan binnen de in het tweede lid van dit artikel gestelde termijn, zijn burgemeester en wethouders bevoegd het recht op het eigen graf te doen vervallen en daarmee ook het recht tot het hebben van een grafbedekking.
De nabestaanden, als bedoeld in lid 1 en lid 2, worden zonodig en zover mogelijk voor het verlopen van de in lid twee gestelde termijn aan deze bepaling herinnerd.
(…).
2.3.
In artikel 23 van de Verordening (versies 2011, 2013 en 2016) is het volgende bepaald:
Artikel 23 Verwijdering grafbedekking bij einde grafrecht
1. Het grafrecht, en daarmee ook het recht op het hebben van een grafbedekking, vervalt aan de gemeente indien:
(…)
er volgens artikel 18 lid 3 zes maanden na overlijden van de rechthebbende nog geen nieuwe rechthebbende is aangewezen of
(…).
2. Burgemeester en wethouders kunnen na het vervallen van het grafrecht het gedenkteken en eventueel aanwezige voorwerpen doen verwijderen.
3. Het verwijderde gedenkteken en eventueel aanwezige voorwerpen blijven gedurende twaalf weken ter beschikking van de rechthebbende en vervallen aan de gemeente zonder dat deze tot enige vergoeding verplicht is, als het verwijderde binnen deze tijd niet is afgehaald.
4. De verwijderde grafbeplanting wordt direct vernietigd, zonder dat aanspraak kan worden gemaakt op een schadevergoeding.
5. De rechthebbende wordt over de inhoud van lid 2, 3 en 4 van dit artikel op de hoogte gesteld tijdens de kennisgeving als bedoeld in artikel 17 lid 6, artikel 18 lid 4 en artikel 19 lid 2.
2.4.
Op 15 maart 2012 is [naam 1], de moeder van [naam eiseres], overleden. Na het overlijden heeft [naam 2], de vader van [naam eiseres], voor 20 jaar grafrechten voor een graf op de begraafplaats afgekocht. De moeder is in het betreffende graf begraven.
2.5.
Op 9 oktober 2012 is de vader van [naam eiseres] overleden. De vader is gecremeerd. De urn met de as van de vader is niet bij de begraafplaats geregistreerd.
2.6.
[naam eiseres] is de enige nabestaande in directe lijn van haar ouders.
2.7.
[naam eiseres] heeft zich na het overlijden van haar vader niet laten registreren als rechthebbende van de grafrechten als bedoeld in artikel 18 lid 2 van de Verordening.
2.8.
[naam eiseres] heeft in 2013 een grafbedekking laten plaatsen op het graf van haar moeder. Op de grafbedekking is tevens de urn van haar vader geplaatst. De steenhouwerij heeft op 11 maart 2013 voor het plaatsen van de grafbedekking op naam van [naam eiseres] een vergunning aangevraagd. Gemeente Ridderkerk heeft de vergunning aan [naam eiseres] verleend. In de vergunningaanvraag wordt met zoveel woorden alleen gerefereerd aan de moeder, niet ook aan (de urn van) de vader. Op de bij de aanvraag gevoegde tekening is wel een urn zichtbaar.
2.9.
Op 8 januari 2020 bezocht [naam eiseres] de begraafplaats. Tijdens het bezoek is zij tot de ontdekking gekomen dat de grafsteen en de daarop geplaatste urn op het graf waren verdwenen.
2.10.
Na de ontdekking is [naam eiseres] direct naar het op de begraafplaats aanwezige gebouw gelopen en heeft een aanwezige medewerker aangesproken. Een teamleider is er vervolgens bijgekomen en heeft aan [naam eiseres] meegedeeld dat Gemeente Ridderkerk de kosten voor een vervangende grafbedekking zal vergoeden. Diezelfde avond heeft de burgemeester van Gemeente Ridderkerk telefonisch contact opgenomen met [naam eiseres] en excuses aangeboden.
2.11.
Op 13 januari 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam eiseres] en de burgemeester van Gemeente Ridderkerk. Tijdens het gesprek heeft de burgemeester bevestigd dat Gemeente Ridderkerk de kosten voor een vervangende grafbedekking zal vergoeden. [naam eiseres] heeft hiervan (nog) geen gebruik gemaakt.
2.12.
[naam eiseres] heeft op 28 januari 2020 aangifte gedaan tegen Gemeente Ridderkerk wegens grafschennis als bedoeld in artikel 149 van het Wetboek van Strafrecht.
2.13.
In 2020 is de Verordening op enkele punten gewijzigd ten opzichte van de daarvoor geldende versie uit 2016. Onder meer artikel 18 lid 4 van de Verordening is gewijzigd, in die zin dat nabestaanden voortaan door middel van een aangetekende brief worden herinnerd aan de overschrijving van de grafrechten.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat Gemeente Ridderkerk onrechtmatig heeft gehandeld, Gemeente Ridderkerk veroordeelt tot betaling van de hierdoor door haar geleden en nog te lijden schade, Gemeente Ridderkerk veroordeelt om een onderzoek te laten starten om te kunnen vaststellen of de moeder van [naam eiseres] nog in het graf ligt begraven en of de urn met as van de vader van [naam eiseres] daarbij ligt begraven en de as daadwerkelijk van de vader van [naam eiseres] is, met veroordeling van Gemeente Ridderkerk in de buitengerechtelijke kosten alsmede de kosten van dit geding, een bedrag aan salaris voor de advocaat en een bedrag aan nakosten daaronder begrepen.
3.2.
Gemeente Ridderkerk voert verweer strekkende tot het niet-ontvankelijk verklaren van [naam eiseres] in haar vorderingen, althans tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van [naam eiseres] in de kosten van het geding, uitvoerbaar bij voorraad, te vermeerderen met de nakosten en wettelijke rente over de (na)kosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
[naam eiseres] heeft haar vorderingen gebaseerd op een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW. Volgens [naam eiseres] heeft Gemeente Ridderkerk jegens haar onrechtmatig gehandeld door zonder haar toestemming de grafsteen en de daarop geplaatste urn van het graf te verwijderen, terwijl de grafrechten door de vader van [naam eiseres] voor 20 jaar zijn afgekocht. [naam eiseres] is sinds het overlijden van haar vader als enig kind de enige rechthebbende van het graf en was bovendien sindsdien de enige bekende contactpersoon voor de gemeente. [naam eiseres] heeft op geen enkele wijze bewust afstand gedaan van de grafrechten en bovendien heeft zij nooit een brief van Gemeente Ridderkerk ontvangen waarin zij is verzocht om zich als rechthebben te laten registeren. Gemeente Ridderkerk kan de verzending c.q. ontvangst van de vermeende brieven bovendien niet aantonen. De handelswijze en de opstelling van Gemeente Ridderkerk maakt dat het volstrekt onduidelijk is geworden wat er nu precies is gebeurd met het graf van haar moeder en de urn van haar vader, aldus [naam eiseres].
4.2.
Gemeente Ridderkerk betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld en voert daartoe het volgende aan. Gemeente Ridderkerk heeft in 2019 enkel de grafbedekking van het graf van de ouders van [naam eiseres] verwijderd omdat niemand zich als rechthebbende van de grafrechten heeft laten registreren. Op grond van artikel 18 van de Verordening had [naam eiseres] zich na het overlijden van haar vader als grafgerechtigde kunnen en moeten registreren om formeel aangemerkt te worden als opvolgende rechthebbende. [naam eiseres] was daartoe als dochter gerechtigd, maar moest van dat recht wel eerst actief gebruik maken door een aanvraag te doen en de leges te betalen. Gemeente Ridderkerk heeft in 2013, 2018 en 2019 een brief aan [naam eiseres] verzonden waarin zij hiertoe is uitgenodigd en bovendien stond gedurende een aantal maanden een bordje bij het graf waarop stond vermeld dat de grafsteen zou worden verwijderd. [naam eiseres] heeft zich echter nooit tot Gemeente Ridderkerk gewend met een verzoek om zich als opvolgend rechthebbende te laten registreren. Op grond van de artikelen 18 en 23 van de Verordening was Gemeente Ridderkerk dan ook bevoegd om over de grafbedekking te beschikken en daarmee ook om het te vernietigen. Het graf zelf is ongemoeid gelaten, omdat de wettelijke grafrust nog niet is verstreken. De urn, die bij de begraafplaats niet bekend was, is in de laag grond boven het graf begraven.
4.3.
Voor de vraag of Gemeente Ridderkerk onrechtmatig jegens [naam eiseres] heeft gehandeld, komt betekenis toe aan hetgeen is bepaald in de Verordening. In artikel 18 lid 2 van de Verordening is bepaald dat na het overlijden van een rechthebbende het graf kan worden overgeschreven, mits de aanvraag hiertoe wordt gedaan binnen zes maanden na het overlijden van de rechthebbende. In lid 3 van hetzelfde artikel is bepaald dat indien een dergelijke aanvraag niet binnen zes maanden wordt gedaan, de burgemeesters en wethouders bevoegd zijn het recht op het graf te laten vervallen en daarmee ook het recht tot het hebben van een grafbedekking. Als binnen deze termijn geen rechthebbende is aangewezen, vervalt op grond van artikel 23 lid 1 van de Verordening het grafrecht aan de gemeente. Op grond van artikel 23 lid 2 van de Verordening zijn de burgemeester en wethouders in een dergelijke situatie bevoegd om het gedenkteken en eventueel daarop aanwezige voorwerpen te doen verwijderen.
4.4.
Niet in geschil is dat [naam eiseres] zich niet als rechthebbende van de grafrechten bij Gemeente Ridderkerk heeft laten registeren. Om als zodanig te worden aangemerkt, was zij hiertoe op grond van de Verordening wel verplicht. Het is evenmin in geschil dat zich niemand anders als rechthebbende van de grafrechten heeft laten registeren. Gemeente Ridderkerk heeft onbetwist aangevoerd dat het belang van een dergelijke registratie is gelegen in het feit dat een gemeente er niet zonder meer van kan uitgaan dat een nabestaande rechthebbende op de grafrechten wil worden en, zo ja, welke nabestaande: soms ontstaan hierover conflicten tussen betrokkenen, soms ook wordt het grafrecht overgenomen door een stichting. Op grond van de Verordening is het grafrecht daarom zes maanden na het overlijden van de vader van [naam eiseres] vervallen aan Gemeente Ridderkerk en was zij bevoegd om in 2019 het gedenkteken en de urn op het graf te verwijderen. Hieraan doet niet af dat de vader van [naam eiseres] de grafrechten voor 20 jaar had afgekocht. Een dergelijke afkoop laat immers onverlet dat een potentiële nieuwe rechthebbende zich overeenkomstig het bepaalde in de Verordening moet laten registreren in het geval (ook) de oorspronkelijke rechthebbende komt te overlijden. Gemeente Ridderkerk heeft dan ook niet in strijd met de op dat moment geldende Verordening gehandeld door de grafsteen te verwijderen. Van onrechtmatig handelen is in zoverre geen sprake.
4.5.
[naam eiseres] heeft nog aangevoerd dat Gemeente Ridderkerk zich actiever had moeten opstellen om [naam eiseres] te bereiken, bijvoorbeeld door brieven aangetekend te versturen of door te bellen. Zij stelt ook dat zij de beweerdelijk door Gemeente Ridderkerk verzonden brieven in verband met de registratie als rechthebbende niet heeft ontvangen. De rechtbank verwerpt dit betoog. In artikel 18 lid 4 van de Verordening (versie 2011, 2013 en 2016) is bepaald dat Gemeente Ridderkerk de desbetreffende nabestaande zo nodig aan het verlopen van de termijn van zes maanden moet herinneren. Niet voorgeschreven is dat deze herinnering bij aangetekende post moet plaatsvinden. Gemeente Ridderkerk had er uiteraard voor kunnen kiezen de desbetreffende brieven aangetekend te versturen, maar nu een dergelijke verplichting niet volgt uit de Verordening (zoals die destijds gold) kan het achterwege blijven daarvan niet als onrechtmatig worden beschouwd. Het enkele feit dat de huidige Verordening wel een dergelijke verplichting kent is daarvoor onvoldoende. Gemeente Ridderkerk kon dus volstaan met het per gewone post informeren van [naam eiseres]. Zij stelt in 2013, 2018 en 2019 een brief naar het huisadres van [naam eiseres] te hebben verzonden, welke stelling zij heeft onderbouwd door overlegging van de drie brieven. [naam eiseres] heeft de verzending en de ontvangst betwist, maar deze betwisting is onvoldoende onderbouwd, mede gelet op het feit dat de vergunning voor het plaatsen van de grafsteen – geadresseerd aan hetzelfde adres – kennelijk wel door haar is ontvangen. Gemeente Ridderkerk heeft ook op dit punt dus voldaan aan haar verplichtingen op grond van de (toenmalige) Verordening. Hierbij komt dat [naam eiseres] niet heeft betwist dat lange tijd een bordje bij het graf heeft gestaan waarop de verwijdering van de steen werd aangekondigd. Gemeente Ridderkerk heeft dus extra zorgvuldigheid betracht om te bereiken dat eventuele nabestaanden zoals [naam eiseres] op de hoogte zouden geraken van het voornemen om de grafsteen te verwijderen. Tot meer was Gemeente Ridderkerk niet verplicht. Overigens heeft Gemeente Ridderkerk er in dit verband terecht op gewezen dat [naam eiseres] zich ook nu nog altijd niet heeft laten registreren als rechthebbende, hoewel Gemeente Ridderkerk te kennen heeft gegeven dat een aanmelding ondanks het verstrijken van de termijn van artikel 18 lid 2 van de Verordening zal worden gehonoreerd. Gelet hierop kan op goede grond worden betwijfeld of verder gaande actie van Gemeente Ridderkerk ertoe zou hebben geleid dat [naam eiseres] zich (wel) had laten registreren.
4.6.
[naam eiseres] heeft nog aangevoerd dat het vanwege de handelswijze van Gemeente Ridderkerk voor haar volstrekt onduidelijk is geworden wat er nu precies is gebeurd met het graf van haar moeder en de urn van haar vader. Volgens haar kan niet worden uitgesloten dat het graf en de urn zijn geruimd. Op deze twijfel is ook haar vordering tot het laten onderzoeken van de inhoud van het graf en de urn gegrond.
4.7.
De rechtbank begrijpt dit betoog zo dat volgens [naam eiseres] aanleiding bestaat voor de veronderstelling dat Gemeente Ridderkerk de grafrust heeft verstoord en de as uit de urn heeft verstrooid. Het lag op de weg van [naam eiseres] om dit nader te onderbouwen en te concretiseren. Volgens Gemeente Ridderkerk is de in de wet vastgelegde minimale grafrust van tien jaar gerespecteerd en is enkel de grafbedekking verwijderd. Gemeente Ridderkerk heeft dit onderbouwd met een concrete uiteenzetting van de gang van zaken die aan de verwijdering van de grafsteen is vooraf gegaan en met lijsten uit het softwaresysteem waarin de status van de graven wordt bijgehouden. Uit de lijsten volgt dat het betreffende graf conform de geldende regels nog niet mocht worden geruimd en dat slechts de grafbedekking mocht worden verwijderd. Gemeente Ridderkerk heeft daarnaast door middel van een foto onderbouwd dat na de verwijdering van de grafsteen de urn met de as van de vader van [naam eiseres] in de bovenste laag grond boven het graf is begraven. Tijdens de zitting heeft [naam eiseres] verklaard dat de op de foto zichtbare urn overeenkomt met de urn van haar vader. De rechtbank is van oordeel dat [naam eiseres] in het licht van het gemotiveerde betoog van Gemeente Ridderkerk haar stelling dat Gemeente Ridderkerk onrechtmatig heeft gehandeld door de grafrust te verstoren dan wel de as uit te strooien onvoldoende heeft onderbouwd en geconcretiseerd. Het enkele feit dat een medewerker van de begraafplaats in eerste instantie – onverwachts geconfronteerd met een kennelijk geëmotioneerde [naam eiseres] en zonder verder onderzoek – anders heeft verklaard is daarvoor onvoldoende. Het kennelijk bij [naam eiseres] aanwezige wantrouwen jegens de overheid maakt niet dat over het ontbreken van een voldoende onderbouwing en concretisering moet worden heengestapt. In het hier gegeven oordeel is meegewogen dat in het kader van de betwisting door Gemeente Ridderkerk van haar niet kan worden gevergd om de inhoud van het graf en de urn te openen en nader te onderzoeken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat als vaststaand moet worden aangenomen dat Gemeente Ridderkerk de grafrust niet heeft verstoord: aangenomen moet worden dat het graf van de moeder en de urn van de vader van [naam eiseres] ter plaatse nog altijd aanwezig zijn.
4.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat van onrechtmatig handelen door Gemeente Ridderkerk geen sprake is geweest. De grondslag voor de vorderingen ontbreekt. De vorderingen liggen dan ook voor afwijzing gereed. Dit betekent ook dat geen grond bestaat om Gemeente Ridderkerk te verplichten de inhoud van het graf en de urn te laten onderzoeken dan wel om aan [naam eiseres] een schadevergoeding te betalen. Dit laat onverlet het aanbod wat door Gemeente Ridderkerk aan [naam eiseres] is gedaan. Gemeente Ridderkerk heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat het aanbod nog steeds staat en dat [naam eiseres] zich bovendien nog als rechthebbende kan registeren.
4.9.
[naam eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Gemeente Ridderkerk worden begroot op:
- griffierecht € 2.042,00
- salaris advocaat
€ 1.126,00(2 punten × tarief II à € 563,00)
Totaal € 3.168,00
4.10.
De door Gemeente Ridderkerk gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen worden toegewezen, zoals in het dictum vermeld.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [naam eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente Ridderkerk tot op heden begroot op € 3.168,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening,
5.3.
veroordeelt [naam eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021.
[3070/1980]