In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. N. Talhaoui, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door S. Peterse. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een kindgebonden budget over het jaar 2019 en de terugvordering van eerder verstrekte bedragen. Eiser had in 2019 een voorschot kindgebonden budget van € 757,- ontvangen, maar de Belastingdienst stelde vast dat hij geen recht had op dit budget omdat zijn recht op kinderbijslag per 14 februari 2019 was gestopt. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Belastingdienst, maar zijn bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar tijdig was ingediend en dat de Belastingdienst het bezwaar inhoudelijk had moeten beoordelen. De rechtbank volgde de Belastingdienst in het standpunt dat eiser geen recht had op het kindgebonden budget, omdat hij geen kinderbijslag ontving. De rechtbank oordeelde dat de terugvordering van € 1.892,- correct was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de terugvordering af te zien. De rechtbank heeft de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.030,- en heeft bepaald dat het betaalde griffierecht van € 49,- vergoed moet worden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Raad van State.