ECLI:NL:RBROT:2021:11681

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
10/259274-19 & 10/277901-20 (gevoegd) vordering TUL VV: 96/096328-19 & 96/031174-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk ongeval door aanrijding met 5-jarige kleuter, vrijspraak voor artikel 6 WVW maar veroordeling voor overtredingen van artikelen 5 en 163 lid 6 WVW

Op 24 oktober 2019 vond in Rotterdam een dodelijk ongeval plaats waarbij de verdachte, als bestuurder van een bestelauto, in botsing kwam met een 5-jarige kleuter. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onder invloed van THC was, maar dat er onvoldoende bewijs was voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). De verdachte had eerder die dag cannabis gebruikt, maar er waren geen aanwijzingen voor verminderde rijvaardigheid op het moment van het ongeval. De rechtbank sprak de verdachte vrij van artikel 6 WVW, maar veroordeelde hem wel voor overtredingen van artikel 5 en artikel 163 lid 6 WVW, omdat hij gevaar op de weg had veroorzaakt door onder invloed van THC te rijden. De verdachte had ook geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek na het ongeval. Vier maanden later bestuurde hij opnieuw een auto terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd en weigerde opnieuw een bloedproef. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 28 dagen en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/259274-19 & 10/277901-20 (gevoegd)
Parketnummers vordering TUL VV: 96/096328-19 & 96/031174-18
Datum uitspraak: 29 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd in de
penitentiaire inrichting te Lelystad,
raadsman mr. P.C. Verloop, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 20 mei 2021 en 16 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de gevoegde dagvaardingen.
De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. M.L.M. Kuiper en B. van Heemst hebben gevorderd:
onder parketnummer 10/259274-19
- bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en onder feit 2 ten laste gelegde;
onder parketnummer 10/277901-20
- bewezenverklaring van de ten gelaste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van voorarrest;
  • veroordeling van de verdachte tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren;
  • verbeurdverklaring van de personenauto van de auto met kenteken [kentekennummer];
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaken met parketnummers 96/0196328-19 en 96/031174-18, te weten gevangenisstraf voor de duur van drie weken respectievelijk ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vier maanden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder parketnummer 10/259274-19 onder feit 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Er is door de raadsman voor dit feit geen vrijspraak bepleit. Dit feit zal daarom zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering
Standpunt officier van justitie
Parketnummer 10/259274-19
Verdachte heeft op 24 oktober 2019 in de [straatnaam] te [plaatsnaam] een dodelijk ongeval veroorzaakt door een optelsom van omstandigheden en handelingen. Deze optelsom bestaat uit het volgende:
  • Verdachte reed in een smalle straat met enkel woonhuizen, waar een maximum snelheid van 30 kilometer per uur gold;
  • In die straat kan men op het tijdstip van het ongeval, op vrijdagmiddag rond 16:10 uur, spelende kinderen verwachten;
  • Het gaat om een straat met aan weerszijden geparkeerd staande auto’s;
  • Verdachte verkeerde onder invloed van THC, hetgeen zijn rijvaardigheid nadelig heeft beïnvloed;
  • En in zijn bestelbus lagen diverse voorwerpen op het dashboard, waaronder een sweater, die het zicht nadelig beïnvloedden.
Deze optelsom van handelingen heeft ertoe geleid dat verdachte in botsing is gekomen met
de 5-jarige [naam slachtoffer] (verder: het slachtoffer of [naam slachtoffer]). Door het
aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen van verdachte is het ongeval
ontstaan waardoor het slachtoffer overleden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet
1994 (hierna: WVW).
Daarnaast heeft verdachte niet meegewerkt aan een hem gegeven bevel van een
hulpofficier van justitie zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen. Verdachte heeft
daarmee ook artikelen 8 en 163 lid 6 WVW overtreden.
Parketnummer 10/277901-20
Verdachte heeft op 19 februari 2020 een auto bestuurd, terwijl zijn rijbewijs voor een
periode van negen maanden was ingevorderd in verband met het ongeval van 24 oktober
2019. Daarnaast heeft hij wederom geweigerd mee te werken aan bloedafname, nadat
opnieuw een speekseltest was afgenomen die tot de verdenking leidde dat hij onder invloed
was van THC.
Standpunt verdediging
Parketnummer 10/259274-19
De verdediging verzoekt om vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde (artikel 6 WVW) en ontslag van alle rechtsvervolging van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde (artikel 5 WVW).
De verdediging voert aan dat het zicht voor verdachte op de stoepen inderdaad werd belemmerd door de aan beide zijden van de [straatnaam] geparkeerde auto’s.
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij het slachtoffer wel heeft gezien, maar dat het kind tussen de auto’s zo snel de weg op kwam dat verdachte niets meer kon doen om het ongeval te voorkomen.
Het feit dat verdachte uren eerder op die dag van het ongeval een joint heeft gerookt, doet daar niets aan af. Er valt op geen enkele wijze vast te stellen dat verdachte het ongeval zou hebben kunnen voorkomen als hij geen joint zou hebben gerookt.
Daarbij werd het zicht van verdachte niet belemmerd door op het dashboard gelegen voorwerpen. Verdachte heeft al vroeg in het onderzoek ontkend dat die sweater daar lag ten tijde van het ongeval. Er zijn geen bewijsmiddelen waaruit het tegendeel kan volgen. Het staat dus niet vast dat er een sweater op het dashboard lag ten tijde van het ongeval.
Verder heeft niemand de botsing gezien. Wel blijkt uit de verklaringen van verdachte en getuige [naam getuige 1] dat de bus van verdachte kort voor het ongeval heeft stilgestaan, dat hij daarna rustig is weggereden en ook ten tijde van het ongeval niet hard of anderszins opvallend reed.
Parketnummer 10/277901-20
De verdediging verzoekt om vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten.
Daartoe voert de verdediging aan dat op geen enkele wijze uit het proces-verbaal op te maken is dat het rijbewijs van verdachte ongeldig was verklaard.
Ook voert de verdediging aan dat uit de uitslag van de speekseltest niet duidelijk is op te maken dat er sprake was van een positieve uitslag op de aanwezigheid van THC. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste vermoeden van een strafbaar feit op grond waarvan verdachte kon worden bevolen zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek.
Beoordeling
Parketnummer 10/259274-19
Hierna zal de rechtbank eerst feit 1 bespreken (artikel 6 WVW (primair) respectievelijk artikel 5 WVW (subsidiair). Daarna zal de rechtbank kort ingaan op feit 2.
Vast staat dat verdachte op 24 oktober 2019 in de [straatnaam] te [plaatsnaam] in een bestelbus reed. Ook staat vast dat verdachte eerder die dag hennep/THC heeft gebruikt, naar eigen zeggen kort voordat hij met zijn werkzaamheden begon die dag.
Vervolgens is verdachte later op de middag met zijn bestelbus in botsing met het slachtoffer gekomen. Als gevolg daarvan is het slachtoffer kort daarna overleden.
Feit 1
Is er sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW?
Bij de vraag of sprake is van 'schuld' aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde – strafrechtelijke - zin.
Het ongeval heeft plaatsgevonden op een vrijdagmiddag in een smalle straat in de binnenstad van Rotterdam. In deze straat stonden aan beide zijden van de weg auto’s geparkeerd. De rechtbank stelt op basis van de verkeersongevallenanalyse vast dat verdachte beperkt zicht had links en rechts van de rijbaan vanwege de aldaar geparkeerd staande auto’s.
De officier van justitie acht bewezen dat het zicht van verdachte ten tijde van het ongeval ook werd belemmerd door voorwerpen, waaronder een sweater, op het dashboard. Op grond van de bewijsmiddelen kan de rechtbank echter niet vaststellen dat er een sweater op het dashboard lag ten tijde van het ongeval. De verdachte heeft deze omstandigheid duidelijk en gemotiveerd weersproken en er is ter zake geen nader onderzoek gedaan, bijvoorbeeld door het (nader) horen van de aldaar aanwezige verbalisanten. Het staat dus, anders dan de officier van justitie stelt, niet vast dat de situatie die is weergegeven op de foto’s de situatie is geweest ten tijde van het ongeval. Er is naar aanleiding van de ontkennende verklaring van verdachte op dit punt geen nader onderzoek gedaan.
De maximum snelheid in de straat is 30 kilometer per uur. De snelheid van verdachte was naar eigen zeggen 20 kilometer per uur. Uit de verkeersongevallenanalyse is gebleken dat verdachte de maximumsnelheid ter plaatse niet heeft overtreden; weliswaar heeft getuige [naam getuige 2] verklaard dat zij verdachte ‘vrij hard over de verkeersdrempel zag rijden’, getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat verdachte kort voor het ongeval rustig reed. In samenhang met het feit dat geen remsporen zijn aangetroffen stelt de rechtbank op grond van die bewijsmiddelen vast dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte harder heeft gereden dan toegestaan en ook anderszins geen feiten en omstandigheden maken dat zijn snelheid, gelet op alle feiten en omstandigheden, in enigerlei mate onverantwoord – en dus ‘aanmerkelijk onvoorzichtig’ in strafrechtelijke zin, kan worden genoemd.
Verdachte was ter plaatse bekend. Ook was verdachte bekend met het feit dat er mogelijk spelende kinderen aanwezig zouden zijn. Verdachte was in de straat aan het werk als pakketbezorger, maar heeft daarbij rondom het ongeval geen opvallend of ander (mogelijk) gevaarzettend (verkeers)gedrag vertoond.
Verdachte heeft voordat hij aan het werk ging een joint gerookt. Ook heeft hij verklaard dat hij elke dag drie à vier joints rookte. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verdachte ook ten tijde van het ongeval in zekere mate onder invloed van THC moet zijn geweest. De algemene werking is, zoals de officier van justitie beschreef, zodanig dat de reactiesnelheid van een geregelde gebruiker als verdachte negatief beïnvloed zal zijn. De politie heeft echter tijdens of na de aanhouding van verdachte geen opvallende verschijnselen waargenomen die wijzen op een duidelijk verminderde rijvaardigheid.
Er is geen bewijs dat verdachte kort voorafgaand aan het ongeval met een snelheid heeft gereden die, gelet op alle omstandigheden, verkeers-gevaarlijk was en evenmin is gebleken dat zijn zicht werd belemmerd door een sweater of andere voorwerpen op het dashboard van zijn bestelbus. De enkele omstandigheid dat verdachte (beperkt) onder invloed verkeerde van THC kan niet tot de conclusie leiden dat hij (tenminste) aanmerkelijke schuld heeft gehad aan het ongeval.
Dit alles maakt de gevolgen van het ongeval, de dood van de 5-jarige [naam slachtoffer], uiteraard niet minder onherstelbaar en verdrietig. Hieruit kan echter niet de wettelijk vereiste mate van schuld volgen.
Gelet op het bovenstaande dient vrijspraak ter zake artikel 6 WVW te volgen.
Is er sprake van het veroorzaken van hinder en/of gevaar op de weg in de zin van artikel 5 WVW?
Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Het gebruik van THC is in zijn algemeenheid gevaarzettend in het verkeer. Daarbij is het een feit van algemene bekendheid dat THC een negatieve invloed heeft op het reactievermogen. Het is daardoor reëel om er van uit te gaan dat het geregelde gebruik van THC, zoals dat door verdachte is erkend, in elk geval een beperkt negatief effect moet hebben gehad op het rijgedrag van verdachte. Er is dus geen sprake van afwezigheid van alle schuld, maar er zijn juist aanwijzingen dat verdachte in elk geval in beperkte mate verkeerde onder invloed van THC, een toestand die elke weggebruiker dient te vermijden.
Gelet op de feiten die hiervoor reeds zijn vastgesteld, is de rechtbank van oordeel de toestand van verdachte zodanig van invloed is geweest dat hij daardoor hinder en gevaar op de weg heeft veroorzaakt. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW.
Verdachte is twee dagen in verzekering gesteld geweest voor, kort gezegd, artikel 6 WVW. Deze twee dagen zal de rechtbank betrekken bij de straftoemeting voor de overtreding. In plaats van 30 dagen hechtenis (1 maand), zal aan verdachte 28 dagen hechtenis (4 weken) worden opgelegd.
Feit 2
Verdachte heeft geweigerd om zijn medewerking te verlenen aan een bloedproef. De positieve speekseltest levert een afdoende verdenking op om over te kunnen gaan tot een onderzoek naar het THC-gehalte in zijn bloed. Verdachte heeft zijn medewerking geweigerd. De omstandigheid dat hij geen voorafgaand overleg heeft kunnen hebben met zijn raadsman, maakt het gedrag niet minder strafbaar. Bovendien heeft de politie op verzoek van verdachte telefonisch contact opgenomen met het nummer van de raadsman, maar deze heeft niet tijdig gereageerd. Ook het weigeren van de bloedproef kan wettigen overtuigend worden bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 5 WVW. Het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde zal daarom bewezen worden verklaard.
Onder parketnummer 10/277901-20
Vanwege het ongeval op 24 oktober 2019 was het rijbewijs van verdachte ingevorderd. Vier maanden later, op 19 februari 2020, zagen verbalisanten verdachte een auto besturen. Uit de politiesystemen bleek dat het rijbewijs van verdachte op dat moment was ingevorderd voor de periode van 25 oktober 2019 tot en met 20 juli 2020.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de raadsman van verdachte op 18 februari 2020 een klaagschrift tegen de invordering van het rijbewijs heeft ingediend. Alleen al hieruit blijkt dat verdachte van de invordering van zijn rijbewijs op de hoogte was. Daarmee staat vast dat verdachte wist dat zijn rijbewijs ingevorderd was en dat hij niet mocht rijden.
Op 19 februari 2020 zagen verbalisanten op het politiebureau dat verdachte vergrootte pupillen had. Naar aanleiding hiervan werd hij onderworpen aan een speekseltest. Het speeksel van de verdachte testte positief op THC. Vanwege deze positieve uitslag werd verdachte bevolen mee te werken aan een bloedonderzoek. Verdachte weigerde zijn medewerking.
Door de raadsman is betoogd dat de uitslag van de THC-test op de foto onduidelijk was, zodat er niet voldaan was aan het vereiste redelijke vermoeden van schuld ter zake een WVW-overtreding. Dit zou er toe moeten leiden dat verdachte geen bevel kon worden gegeven tot het verrichten van bloedonderzoek.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit het proces-verbaal blijkt dat verbalisanten een ANPR-hit op de kentekenplaat van verdachte kregen, waaruit onder andere bleek dat verdachte eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie ter zake het rijden onder invloed van drugs (THC) en het rijden zonder geldig rijbewijs. Daarnaast beschrijft een van de verbalisanten dat hij toen en daar de verdenking ook afleidde uit uiterlijke kenmerken van verdachte. Hij zag verdachte met vergrootte pupillen en verdikte aders in zijn ogen, wat kan duiden op het gebruik van verdovende middelen. Op basis van het bovenstaande konden de verbalisanten in redelijkheid een verdenking aannemen ter zake, kort gezegd, overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet door verdachte. Om die reden mochten zij een bevel geven tot medewerking aan een bloedonderzoek. En aan dit bloedonderzoek heeft de verdachte vervolgens zijn medewerking geweigerd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het besturen van een personenauto terwijl zijn rijbewijs daarvoor was ingevorderd en aan het weigeren van bloedonderzoek. De onder parketnummer 10/277901-20 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zullen daarom bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 10/259274-19 onder feit 1 subsidiair en onder parketnummer 10/277901-20 onder feit 1 en onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/259274-19 onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
onder parketnummer 10/259274-19
hij op 24 oktober 2019 te [plaatsnaam] als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straatnaam], zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl
-aan beide zijden van die [straatnaam] auto's stonden geparkeerd, en
-hij, verdachte, onder invloed was van THC,
onder bovengenoemde omstandigheden met dat voertuig is gaan rijden en is blijven rijden en
niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een voetganger doende was de rijbaan van die [straatnaam] (van rechts naar links) over te steken en
zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kon brengen en
in botsing is gekomen met die voetganger, die daarbij werd overreden;
2
hij op 24 oktober 2019 te [plaatsnaam], als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een motorvoertuig (bestelauto) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde (te weten THC), nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de
Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
onder parketnummer 10/277901-20
1.
hij op 19 februari 2020 te Rotterdam als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs, was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Erasmusbrug, de Schiedamsedijk en de Karel Doormanweg, althans op één van deze wegen, een motorrijtuig, (een personenauto gekentekend [kentekennummer]), van de categorie of categorieën, waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd ;
2.
hij op 19 februari 2020 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een auto (voorzien van kenteken [kentekennummer]) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan
dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/259274-19
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Parketnummer 10/277901-20
overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Zoals de rechtbank hiervoor onder punt 4.2 reeds heeft overwogen is verdachte strafbaar.

7..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 24 oktober 2019 onder een zekere mate van invloed van THC een zeer ernstig ongeval veroorzaakt. Hij heeft aldus gevaar veroorzaakt op de weg. Als gevolg daarvan is een 5-jarig kind overleden. Dat een dergelijk verlies nauwelijks te begrijpen en te verwerken is, hebben de nabestaanden ter zitting op indringende wijze tot uitdrukking gebracht.
Verdachte werkte ten tijde van het ongeval als pakketbezorger. Juist van een beroepschauffeur mag verwacht worden dat hij zich extra oplettend en professioneel gedraagt in het verkeer. Daarbij komt dat verdachte na het ongeval niet heeft willen meewerken aan een bloedonderzoek naar zijn THC-gebruik.
Daarnaast heeft verdachte enkele maanden na dit ernstige ongeval nogmaals de verkeersregels overtreden. Verdachte bestuurde daarbij een personenauto, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs was ingevorderd. Ook ditmaal ontstond de verdenking dat verdachte onder invloed was van THC en opnieuw weigerde verdachte zijn medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek.
Dat alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Om die reden is uitsluitend een gevangenisstraf van nader te melden duur en een flinke ontzegging van de rijbevoegdheid motorrijtuigen te besturen een passend bestraffing. Voor de overtreding van artikel 5 WVW zal verdachte een afzonderlijke hechtenisstraf worden opgelegd van nader te noemen duur.
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 april 2021 gezien dat verdachte al verschillende keren eerder veroordeeld is voor verkeersmisdrijven. De rechtbank houdt verder in strafverzwarende zin rekening met het feit dat verdachte ook in het buitenland (België) heeft deelgenomen aan het verkeer onder invloed van drugs.
Reclassering Nederland heeft een tweetal rapporten over verdachte opgemaakt, gedateerd 7 januari 2021 en 26 april 2021. De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen personenauto, waarin verdachte op 19 februari 2020 reed, verbeurd te verklaren.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht de in beslag genomen personenauto terug te geven aan verdachte of zijn vader. Verdachte heeft ter zitting echter verklaard dat het zijn auto was, ondanks dat het kenteken van de auto op naam van zijn vader stond.
Beoordeling
De in beslag genomen personenauto zal worden verbeurd verklaard.
Het voorwerp behoort aan verdachte toe. De onder parketnummer 10/277901-20 bewezen feiten zijn met betrekking tot dit voorwerp begaan. Verdachte heeft zich niets aangetrokken van de invordering van zijn rijbewijs en heeft bovendien opnieuw geweigerd mee te werken aan een bloedproef. Omdat verdachte verder geen geldboeten krijgt opgelegd, wordt verdachte niet onevenredig getroffen als bedoeld in artikel 33c Sr.

9..Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd: parketnummer 96-031174-18
Bij vonnis van 1 maart 2019 van de kantonrechter te Dordrecht is verdachte ter zake van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 veroordeeld voor zover van belang tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 16 maart 2019.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd: parketnummer 96-096328-19
Bij vonnis van 9 augustus 2019 van de politierechter te Rotterdam is verdachte ter zake van het rijden zonder geldig rijbewijs ex artikel 9 lid 2 WVW veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 24 augustus 2019.
Standpunt officier van justitie/Standpunt verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd de voorwaardelijk opgelegde straffen ten uitvoer te leggen.
De raadsman heeft verzocht van beide voorwaardelijk opgelegde straffen de proeftijd te verlengen.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het onherroepelijk worden van deze vonnissen en tijdens de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft verdachte de aan die vonnissen verbonden algemene voorwaarde niet nageleefd dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de voorwaardelijk gedeelten van de bij deze vonnissen aan verdachte opgelegde voorwaardelijke straffen.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is de artikelen 33, 33a, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 9, 162, 163, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat verdachte het onder parketnummer 10/259274-19 onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 ten laste gelegde, heeft begaan;
verklaart ook bewezen dat verdachte het onder parketnummer 10/277901-20 onder feit 1 en onder feit 2 ten laste gelegde, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte voor feit 1 subsidiair van parketnummer 10-259274-19 tot
hechtenis voor de duur van achtentwintig (28) dagen;
veroordeelt de verdachte voor de overige feiten tot een
gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden;
ontzegt de verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
twee (2) jaren;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
-
verklaart verbeurdals bijkomende straf voor het onder parketnummer 10/277901-20 onder feit 1 bewezen verklaarde:
een personenauto met goednummer 5938512.
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 9 augustus 2019 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke
gevangenisstraf voor de tijd van drie (3) weken;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 1 maart 2019 van de kantonrechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen voor de tijd van vier (4) maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.H. van der Wal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
onder parketnummer 10/259274-19
1
hij op of omstreeks 24 oktober 2019 te [plaatsnaam] als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), zich zodanig heeft gedragen dat
een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat
motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of
onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden
zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de
[straatnaam],
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl
-aan beide zijden van die [straatnaam] auto's stonden geparkeerd, en
-het zicht van verdachte vanuit het voertuig werd beperkt of belemmerd door een
op het dashboard liggende sweater en/of andere (onnodige) voorwerpen, en
-hij, verdachte, onder invloed was van THC,
onder bovengenoemde omstandigheden met dat voertuig is gaan rijden en/of is
blijven rijden en/of
niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een voetganger, genaamd [naam slachtoffer]
, doende was de rijbaan van die [straatnaam] (van rechts naar links) over te
steken en/of
zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kon brengen en/of
in botsing of aanrijding is gekomen met die [naam slachtoffer], die daarbij werd overreden,
waardoor die [naam slachtoffer] werd gedood;
zulks terwijl uit een bij verdachte uitgevoerde speekseltest is gebleken dat hij, op
enig moment vóór de aanrijding met [naam slachtoffer], THC (te weten in de vorm van één
of meer joints) had gebruikt;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 oktober 2019 te [plaatsnaam] als bestuurder van een
motorrijtuig (bestelauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de [straatnaam], zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op
die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die
weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl
-aan beide zijden van die [straatnaam] auto's stonden geparkeerd, en
-het zicht van verdachte vanuit het voertuig werd beperkt of belemmerd door een
op het dashboard liggende sweater en/of andere (onnodige) voorwerpen, en
-hij, verdachte, onder invloed was van THC,
onder bovengenoemde omstandigheden met dat voertuig is gaan rijden en/of is
blijven rijden en/of
niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een voetganger doende was de rijbaan van die
(van rechts naar links) over te steken en/of
zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kon brengen en/of
in botsing of aanrijding is gekomen met die voetganger, die daarbij werd overreden;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)
2
hij op of omstreeks 24 oktober 2019 te [plaatsnaam], als degene tegen wie verdenking
was gerezen als bestuurder van een motorvoertuig (bestelauto) te hebben
gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het
vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste
of vijfde lid van genoemde wet verkeerde (te weten THC), nadat hij de door een
opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een
bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van
genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem
gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de
Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat
bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
(art 163 lid 6 Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 2
ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994)
onder parketnummer 10/277901-20
1
hij op of omstreeks 19 februari 2020 te Rotterdam als degene van wie ingevolge
artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld
rijbewijs, een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven
rijbewijs of een internationaal rijbewijs was gevorderd en/of van wie zodanig bewijs
was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de voor het
openbaar verkeer openstaande wegen, de Erasmusbrug, de Schiedamsedijk en de
Karel Doormanweg, althans op één van deze wegen, een motorrijtuig, (een
personenauto gekentekend [kentekennummer]), van de categorie of categorieën, waarvoor dat
bewijs was afgegeven, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen;
( art 9 lid 7 Wegenverkeerswet 1994 )
2
hij op of omstreeks 19 februari 2020 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, als
degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een een auto
(voorzien van kenteken [kentekennummer]) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de
Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van
een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde,
nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot
het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef
en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan
een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij
regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan
dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft
verleend;
( art 163 lid 6 Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994, art 8 lid 2
ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994 )