ECLI:NL:RBROT:2021:11653

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
FT RK 21-377
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring van een besloten vennootschap op verzoek van een werknemer met betrekking tot loongarantieregeling en tegenvorderingen

Op 23 november 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementszaak waarbij een werknemer, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. van der Chijs, verzocht om de faillietverklaring van de besloten vennootschap DELWARE COMPANY B.V. De werknemer stelde dat hij een opeisbare vordering had van € 8.432,-- op de vennootschap, bestaande uit onbetaald brutoloon over de maanden augustus, september en oktober 2021. De vennootschap, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.P.J. Krijgsman, betwistte de vordering en voerde aan dat de werknemer ongeoorloofd afwezig was en zich ziek had gemeld. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was van de opeisbare vordering van de werknemer en dat de vennootschap in de toestand verkeerde dat zij had opgehouden te betalen. De rechtbank concludeerde dat het belang van de werknemer bij de faillietverklaring aannemelijk was, vooral gezien de loongarantieregeling van het UWV.

De rechtbank heeft de faillietverklaring van DELWARE COMPANY B.V. toegewezen en benoemde mr. W.J. Roos-van Toor tot rechter-commissaris en mr. M.H.J.A. Wesselink tot curator. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 november 2021 om 10:00 uur. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door de partijen die daartoe recht hebben volgens de Faillissementswet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Insolventienummer: [Nummer]
Uitspraak: 23 november 2021
VONNIS op het op 28 oktober 2021 ingekomen verzoekschrift, met bijlage(n), van:
[naam 1]
wonende te [adres]
[woonplaats]
te dezer zake domicilie kiezende te Houtsingel 19,
2719 EA te Zoetermeer,
verzoeker,
advocaat: mr. M. van der Chijs,
strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DELWARE COMPANY B.V.
gevestigd te Wilgehout 13,
3371 KE te Hardinxveld-Giessendam,
statutair gevestigd te Hardinxveld-Giessendam,
tevens handelend onder de namen:
Heerensferen,
Visto,
Visto World,
Visto Europe,
Visto Nederland,
Visto Search,
Visto Social,
Visto television,
Visto radio,
Visto Internet,
Visto News,
Visto development,
Pegman cap 001,
Pegman vision 001,
verweerster,
advocaat: mr. L.P.J. Krijgsman,

1.De procedure

De rechtbank heeft met toepassing van de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Corona-crisis (hierna: TARIC), verzoeker en verweerster schriftelijk geïnformeerd over de behandeling van onderhavig verzoekschrift ter zitting van 16 november 2021 onder toezending van een formulier waarop verzoeker en verweerster hun standpunt naar voren konden brengen, met de mededeling dat dit formulier uiterlijk voor 14:00 uur op de dag voorafgaande aan de behandeling door de griffie dient te zijn ontvangen.
Van de advocaat van verzoeker is het hiervoor genoemde formulier met bijlage op 2 november 2021 ontvangen ter griffie van deze rechtbank. Van de advocaat van verweerster is het hiervoor genoemde formulier met bijlage op 15 november 2021 ontvangen ter griffie van deze rechtbank.
Voorafgaand aan de zitting heeft verzoeker op 15 november 2021 nadere stukken ter griffie van deze rechtbank overgelegd, inhoudende een aan verweerster op 9 november 2021 uitgebracht betekeningsexploot.
Conform TARIC zijn op 16 november 2021 ter telefonische zitting gehoord:
- mr. M. van der Chijs, advocaat van verzoeker,
- mr. L.P.J. Krijgsman, advocaat van verweerster,
- de heer [naam 2] , bestuurder van verweerster.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Standpunten van partijen

Verzoeker heeft gesteld dat hij uit hoofde van een met verweerster op 15 april 2021 gesloten arbeidsovereenkomst een opeisbare vordering op verweerster heeft van € 8.432,--. Dit betreft het aan verzoeker verschuldigde brutoloon over de maanden augustus, september en oktober 2021, welk bedrag door verweerster onbetaald is gelaten. Verzoeker heeft verweerster op 12 oktober 2021 gesommeerd tot betaling van het achterstallige loon over de maanden augustus en september 2021, hetgeen niet tot betaling heeft geleid. Daarnaast is het achterstallige loon over de maand oktober 2021 niet door verweerster aan verzoeker betaald en inmiddels opeisbaar geworden. De steunvorderingen bestaan uit door verweerster onbetaald gelaten salaris en reiskostenvergoedingen aan vier werknemers, die met hun namen in het verzoekschrift onder punt 3 genoemd zijn. Aan het verzoekschrift zijn brieven en een e-mailbericht van deze werknemers als producties gehecht, waaruit het bestaan van deze steunvorderingen blijkt. Verweerster verkeert, aldus verzoeker, in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Verzoeker heeft aangegeven belang bij het faillissement van verweerster te hebben, nu hij in betalingsproblemen dreigt te komen en de achterstallige salarisbetalingen vanwege het verstrijken van de daarvoor geldende termijnen mogelijk niet geheel door het UWV zullen worden overgenomen. Verzoeker persisteert bij zijn verzoek tot faillietverklaring.
Verweerster heeft het volgende aangevoerd. Zij betwist de verschuldigdheid van de vordering van verzoeker, maar betwist niet dat er geen betalingen zijn gedaan over de maanden augustus, september en oktober. Verweerster voert aan dat verzoeker sinds 1 september 2021 niet meer op het werk is verschenen en zich op 28 september 2021 heeft ziekgemeld. Zij stelt dat derhalve sprake is van ongeoorloofde afwezigheid van verzoeker, nu hij onterecht vakantiedagen heeft opgenomen en verweerster twijfels heeft over de arbeidsongeschiktheid van verzoeker. Op grond van haar stelling dat geen recht op loon bestaat over de periode dat niet is gewerkt, acht verweerster zich niet gehouden tot salarisbetalingen aan verzoeker. Niet betwist verzoeker dat de arbeidsovereenkomst nog niet is afgewikkeld. Desgevraagd heeft verweerster aangegeven dat er geen bedrijfsarts is ingeschakeld. Verweerster stelt zich op het standpunt een tegenvordering van € 2.500.000,-- op verzoeker te hebben, nu verzoeker schade heeft berokkend aan de organisatie, omdat projecten niet konden worden afgerond en klanten wegblijven. Het ontstane arbeidsconflict - dat ook bestaat met de door verzoeker genoemde werknemers, waarop de steunvorderingen zien - dient niet via een faillissementsprocedure, maar bij de kantonrechter te worden beslecht. Als de kantonrechter zou vaststellen dat er nog een betalingsverplichting jegens verzoeker bestaat, zal verweerster die nakomen. Verweerster betwist dat zij in een toestand verkeert dat zij is opgehouden te betalen en verzoekt derhalve het verzoek tot faillietverklaring af te wijzen.

3.De beoordeling

De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.
Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen, indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers, terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Onbetwist is dat de arbeidsovereenkomst tussen verzoeker en verweerster niet is afgerond en dat verzoeker zich op 28 september 2021 heeft ziekgemeld en daarna geen betalingen door verweerster aan verzoeker zijn verricht. Niet aannemelijk is geworden dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid (daartoe is de niet onderbouwde twijfel van verweerster zonder inschakeling van een bedrijfsarts volstrekt ontoereikend). Daarmee is voldoende aannemelijk geworden dat in elk geval een opeisbare vordering van verzoeker op verweerster bestaat vanaf de datum van ziekmelding, te weten vanaf 28 september 2021, nu er een wettelijke verplichting voor verweerster bestaat tot doorbetaling van (een deel van) het salaris gedurende het eerste jaar van de arbeidsongeschiktheid van verzoeker. Daarnaast is de verschuldigdheid van het salaris over augustus 2021 aannemelijk. Door verweerster is uitsluitend niet onderbouwd aangevoerd dat verzoeker vanaf 1 september 2021 ongeoorloofd afwezig zou zijn geweest. Van het vorderingsrecht van verzoeker is derhalve summierlijk gebleken. Dat er sprake is van een verrekenbare tegenvordering is niet aannemelijk geworden, nu deze niet is onderbouwd en bovendien geldt dat verrekening met salaris beperkt wettelijk toegestaan is.
Voorts heeft verzoeker voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van steunvorderingen, bestaande uit door verweerster onbetaald gelaten salarisbetalingen aan werknemers. De eerste steunvordering - zoals vermeld onder punt 3 in het verzoekschrift - laat de rechtbank buiten beschouwing. De onder 3 genoemde steunvorderingen twee, drie en vier zijn voldoende aannemelijk geworden en door verweerster onvoldoende gemotiveerd betwist. Aldus is van het bestaan van deze steunvorderingen summierlijk gebleken.
De rechtbank oordeelt dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van verzoeker en van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
Het belang van verzoeker bij de faillietverklaring is voldoende aannemelijk gemaakt. Verzoeker kan immers bij een faillietverklaring van verweerster op grond van de loongarantieregeling via het UWV mogelijk (een deel van) zijn vordering betaald krijgen.
Een en ander leidt er toe dat de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring zal toewijzen.

3.De beslissing

De rechtbank,
- verklaart DELWARE COMPANY B.V. voornoemd in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. W.J. Roos-van Toor, lid van deze rechtbank;
- stelt aan tot curator mr. M.H.J.A. Wesselink, advocaat te Gorinchem;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. T. Mulder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021 te 10:00 uur. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.