ECLI:NL:RBROT:2021:11621

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
10/996629-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkoping en valsheid in geschrift door rechtspersoon in vastgoedonderhoud

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte rechtspersoon, die beschuldigd werd van niet-ambtelijke omkoping en valsheid in geschrift. De verdachte, een schoonmaakbedrijf, heeft jarenlang steekpenningen betaald aan een persoon die verantwoordelijk was voor het onderhoud van vastgoed van een Duits investeringsfonds. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte rechtspersoon in de periode van 2011 tot 2015 in totaal € 128.000,- aan kickbacks heeft betaald om onderhoudsopdrachten te verkrijgen. Deze betalingen werden verhuld door middel van valse facturen die in de bedrijfsadministratie van de verdachte rechtspersoon zijn opgenomen.

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte rechtspersoon wordt veroordeeld tot een geldboete van € 30.000,-. De verdediging heeft echter aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat er geen transactie is aangeboden. De rechtbank heeft dit verweer verworpen en geoordeeld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.

De rechtbank heeft de verdachte rechtspersoon schuldig verklaard, maar geen straf of maatregel opgelegd, onder andere omdat de verdachte rechtspersoon niet eerder is veroordeeld en de feiten zich 5 tot 10 jaar geleden hebben voorgedaan. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure. De benadeelde partij, het investeringsfonds, heeft een vordering ingediend voor schadevergoeding, die gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 125.250,- aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996629-17
Datum uitspraak: 24 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam verdachte rechtspersoon],
gevestigd aan de [vestigingsadres] [postcode] te [vestigingsplaats] ,
op de terechtzitting vertegenwoordigd door haar bestuurder [persoon A] ,
raadsman mr. J. Spigt, advocaat te Capelle aan den IJssel.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 2, 5, 9 en 10 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd (bijlage I).
De tenlastelegging behelst, kortgezegd, het volgende verwijt.
[naam medeverdachte 1] heeft voor zijn rekening [naam bedrijf 1] gedreven, terwijl [naam bedrijf 1] enig bestuurder en aandeelhouder was van de verdachte rechtspersoon. De verdachte rechtspersoon was een schoonmaakbedrijf. [naam medeverdachte 1] was een bekende van [naam medeverdachte 2] , die in de periode 2011 tot en met 2015 als partner, aandeelhouder en/of directeur opeenvolgend verbonden is geweest aan een drietal bedrijven. Dit zijn:
[naam medeverdachte rechtspersoon 1](hierna: [naam medeverdachte rechtspersoon 1] );
[naam bedrijf 2] .(hierna: [naam bedrijf 2] );
[naam bedrijf 3](hierna: [naam bedrijf 3] .
[naam medeverdachte 2] is belast geweest met het managen van het onderhoud van vastgoed in Nederland in eigendom van het Duitse investeringsfonds
[naam investeringsfonds](hierna: [naam investeringsfonds] ). De verdachte rechtspersoon heeft alleen of met anderen aan [naam medeverdachte 2] steekpenningen ter waarde van ruim € 128.000,- betaald om voor RMC onderhoudsopdrachten aan vastgoed van [naam investeringsfonds] in Nederland te krijgen (feit 2 op de tenlastelegging). Om te verhullen dat de betalingen die de verdachte rechtspersoon deed steekpenningen waren, heeft [naam medeverdachte 2] vanuit diens bedrijf,
[naam bedrijf 4]. (hierna: [naam bedrijf 4] ) valse facturen over projectmanagement en managementvergoedingen naar de verdachte rechtspersoon gestuurd. De verdachte rechtspersoon heeft die facturen verwerkt in de administratie, die daarmee valselijk is opgemaakt (feit 1 op de tenlastelegging).

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Kristic heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van € 30.000,- (dertigduizend euro).

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

De verdediging heeft een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Daartoe is aangevoerd dat in strijd met de Aanwijzing OM Strafbeschikking geen transactie aan de verdachte rechtspersoon is aangeboden dan wel een strafbeschikking is opgelegd.
Dit beroep op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wordt verworpen.
Anders dan de verdediging heeft gesteld geeft de genoemde Aanwijzing OM Strafbeschikking (2020A014) geen verplichting tot het aanbieden van een transactie of strafbeschikking. Andere aanwijzingen of richtlijnen op grond waarvan de verplichting bestaat tot het aanbieden van een transactie of uitvaardigen van een strafbeschikking zijn er niet. De verdediging heeft die richtlijnen ook niet genoemd.
Daar komt bij dat het Protocol aanmelding en afhandeling van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (Stcrt. 2015, 17271) bepaalt dat in geval van verdenking van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen met een fraudebedrag van meer dan € 100.000 dient te worden vervolgd. Hoewel het hier om commune delicten gaat, ondersteunt het protocol de beslissing van de officier van justitie om te dagvaarden omdat omkoping voor een bedrag van € 150.000 een te ernstig feit is om buiten geding af te doen.

5..Bewijs en bewezenverklaring

5.1.
Bewijswaardering
Het ten laste gelegde is door de toenmalige (middellijk) bestuurder en feitelijke leidinggever [naam medeverdachte 1] namens de verdachte rechtspersoon bekend.
De rechtbank beschouwt het verzenden van de facturen door [naam medeverdachte 2] als het vragen om giften aan de verdachte rechtspersoon en het betalen van de facturen als het doen van die giften. De betalingen die de verdachte rechtspersoon heeft gedaan, zijn inclusief omzetbelasting. Uit het onderzoek op de terechtzitting blijkt niet dat [naam medeverdachte 2] de omzetbelasting niet heeft afgedragen of heeft laten afdragen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [naam medeverdachte 2] de omzetbelasting op de facturen heeft afgedragen en beschouwt de omzetbelasting niet als (een verzoek om) gift. Dat betekent dat alleen de betalingen zonder omzetbelasting zijn aan te merken als giften.
De verdachte rechtspersoon heeft in de periode tot 1 januari 2015 giften ter waarde van € 107.250, zonder omzetbelasting, aan [naam bedrijf 4] en daarmee uiteindelijk aan [naam medeverdachte 2] gedaan. Twee facturen zijn uitbetaald in 2015, toen het huidige artikel 328ter Sr in werking is getreden. Dat betreft het doen van giften ter waarde van € 18.000.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte rechtspersoon het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 10 januari 2011 tot en met 31 januari 2015 te Bergschenhoek en/of elders in Nederland, meermalen, een geschrift (bedrijfsadministratie) dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen opzettelijk valselijk heeft opgemaakt hebbende hij toen en daar telkens opzettelijk in zijn bedrijfsadministratie, zijnde een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, (een) valse fact(u)ur(en) ten name van [naam bedrijf 4] ( [naam bedrijf 4] . gericht aan:
- [naam verdachte rechtspersoon]
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgenomen of doen opnemen bestaande die valsheid (telkens hierin -zakelijk weergegeven- dat telkens valselijk in strijd met de waarheid op die facturen werd voorgedaan dat [naam bedrijf 4] projectmanagement en/of advieswerkzaamheden heeft verricht terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden en/of sprake was van
steekpenningen/kickbacks), zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 oktober 2014 te Bergschenhoek en Rotterdam en Bleiswijk, meermalen, aan [naam medeverdachte 2] , die anders dan als ambtenaar, namelijk
  • van 1 januari 2011 tot 29 november 2011 als partner en directeur verbonden aan [naam medeverdachte rechtspersoon 1] en van 29 november 2011 tot 17 mei 2013 als partner en directeur verbonden aan [naam bedrijf 2] . en
  • van 17 mei 2013 tot 1 juli 2015 als partner en directeur verbonden aan [naam bedrijf 3]
in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het technisch vastgoedbeheer van de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] , naar aanleiding van hetgeen die [naam medeverdachte 2] bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan dan wel zou doen , giften , te weten
- een totaalbedrag van 107.250,- (vermelding in AMB-021, 2.2),
heeft gedaan, van die aard en/of onder zodanige omstandigheden dat hij
,redelijkerwijs moest aannemen dat die [naam medeverdachte 2] deze giften in strijd met de goede trouw heeft verzwegen en zou verzwijgen tegenover zijn lastgever;
en (wetgeving na 1 januari 2015)
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 januari 2015 te Bergschenhoek en/Rotterdam en/ Bleiswijk meermalen, aan [naam medeverdachte 2] , die anders dan als ambtenaar, namelijk van 1 januari 2015 tot 1 juli 2015 als partner en directeur verbonden aan [naam bedrijf 3]
in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het technisch vastgoedbeheer van de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] , naar aanleiding van hetgeen die [naam medeverdachte 2] bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan dan wel zou doen, een gift , te weten
een totaalbedrag van 18.000,- euro (vermelding in AMB-021, 2.2)
heeft gedaan, van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moest aannemen dat die [naam medeverdachte 2] die giften in strijd met de goede trouw heeft verzwegen en/zou verzwijgen tegenover zijn lastgever.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte rechtspersoon moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
2.
aan iemand die, anders dan als ambtenaar, optreedt als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen deze bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan dan wel zal doen, een gift doen van dien aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze de gift in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegenover zijn lastgever, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
en
aan iemand die, anders dan als ambtenaar, optreedt als lasthebber, naar aanleiding van hetgeen hij bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan dan wel zal doen, een gift doen van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze handelt in strijd met zijn plicht, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte rechtspersoon

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit. De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.

8..Motivering schuldigverklaring zonder oplegging straf of maatregel

De verdachte rechtspersoon heeft een persoon ( [naam medeverdachte 2] ) die werkzaam was bij de beheerder van de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] omgekocht voor een totaalbedrag van minimaal € 107.250,-. Verder heeft hij zijn bedrijfsadministratie valselijk opgemaakt door daarin valse facturen op te nemen.
Deze feiten hingen samen met een omvangrijk fraudecomplex: de omgekochte persoon was medebeheerder van voornoemde vastgoedportefeuille en uit dien hoofde verantwoordelijk voor de begroting voor het onderhoud van de panden in de portefeuille. Hij zorgde ervoor dat aannemers hun offertes op het desbetreffende budget afstemden door hun offertes te verhogen tot het bedrag van het budget, maar ook dat de offertes onderling werden afgestemd zodat van tevoren duidelijk was welke aannemer de opdracht kreeg. De (aanvullende) winst die daardoor werd gegenereerd werd verdeeld tussen de aannemers en de omgekochte persoon, doordat hij via zijn vennootschap zogenaamde kickbacks factureerde aan onder meer de verdachte rechtspersoon. Op die facturen vermeldde hij dat zijn vennootschap ‘projectmanagement’ zou hebben verricht, terwijl er feitelijk geen werkzaamheden waren gedaan. Die facturen zijn dus vals, en zo ook de bedrijfsadministratie waarin ze door de verdachte rechtspersoon werden opgenomen.
De handelingen die aan de verdachte rechtspersoon zijn toe te rekenen hebben erin geresulteerd dat het vastgoedbedrijf waar de medeverdachte voor werkte voor in ieder geval een bedrag van € 125.250,- is benadeeld. Dit betreft echter slechts het bewezen verklaarde bedrag. Het totale benadelingsbedrag voor dit bedrijf ligt vermoedelijk nog hoger, omdat de verdachte rechtspersoon of zijn toenmalig feitelijke leidinggevende ook een winstdeel kreeg uit de opgehoogde facturen. Daarnaast verstoorde de fraude de marktwerking: in plaats van dat het onderhoud aan de panden werd gegund aan de beste en/of de goedkoopste aannemer, gingen de opdrachten nu steeds naar hetzelfde groepje aannemers dat daarvoor een veel te hoge prijs ontving. Ook het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie van de vennootschappen is een kwalijk feit. Voor een werkbare samenleving is het immers van essentieel belang dat men in het maatschappelijk verkeer vertrouwen kan stellen in de juistheid van dit soort geschriften.
Eerdergenoemd benadelingsbedrag is een belangrijk uitgangspunt bij het bepalen van de strafmaat: naarmate het benadelingsbedrag hoger is, wordt in de regel de straf die wordt opgelegd ook hoger. In beginsel zou een (forse) geldboete een passende en geboden bestraffing zijn. In dit geval houdt de rechtbank echter in doorslaggevende mate rekening met het volgende.
Allereerst weegt mee dat de verdachte rechtspersoon blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 oktober 2021 niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Ook relevant is dat de bewezenverklaarde delicten 10 tot 5 jaar geleden plaatsvonden en de aandelen in de verdachte rechtspersoon thans niet meer worden gehouden door persoon die de delicten feitelijk heeft gepleegd, maar door derde partijen die door de voormalig feitelijke leidinggevende van de verdachte rechtspersoon onwetend zijn gehouden over de fraude en de mogelijke strafvervolging van de verdachte rechtspersoon.
In de laatste plaats weegt de rechtbank mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Deze termijn vangt aan op het moment dat door de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door de officier van justitie een strafvervolging zal worden ingesteld. Gelet op de gang van zaken is dat in deze zaak 23 augustus 2017, zijnde de datum waarop de feitelijke leidinggevende van de verdachte rechtspersoon voor het eerst als verdachte is gehoord in deze zaak. Tussen 23 augustus 2017 en de datum van dit vonnis ligt een periode van ruim vier jaar, terwijl bij de berechting van een zaak als de onderhavige als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is dus in aanzienlijke mate overschreden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Gelet op het deze omstandigheden wordt oplegging van een sanctie niet op zijn plaats geacht. De rechtbank zal de verdachte rechtspersoon daarom schuldig verklaren maar geen straf of maatregel opleggen.

9..Benadeelde partij

9.1.
Vordering
[naam investeringsfonds] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd, raadslieden mrs. W.A. Vader en J.S. Viellevoije, beiden advocaat te Amsterdam.
De vordering van [naam investeringsfonds] , zoals deze na eiswijziging luidt, strekt er, kortgezegd, toe dat
primair:
de verdachte rechtspersoon en andere (rechts)personen ( [naam medeverdachte 2] , [naam bedrijf 4] , [naam medeverdachte rechtspersoon 2] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte rechtspersoon 3] , [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte rechtspersoon 4] , [naam medeverdachte rechtspersoon 5] en [naam medeverdachte rechtspersoon 6] ) hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van € 2.708.618,68
dan wel
de subgroepen [naam medeverdachte 2] c.s. ( [naam bedrijf 4] en [naam medeverdachte rechtspersoon 2] ), [naam medeverdachte 1] c.s. (de verdachte rechtspersoon , [naam medeverdachte 3] c.s. ( [naam medeverdachte rechtspersoon 3] ) en [naam medeverdachte 4] c.s. ( [naam medeverdachte rechtspersoon 4] , [naam medeverdachte rechtspersoon 5] en [naam medeverdachte rechtspersoon 6] ) ieder als afzonderlijke subgroep hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van het bedrag dat aan ieder van die subgroepen kan worden toegerekend
subsidiair:
de verdachte rechtspersoon en de andere hiervoor genoemde (rechts)personen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van € 2.017.615,-
dan wel
de subgroepen [naam medeverdachte 2] c.s., [naam medeverdachte 1] c.s., [naam medeverdachte 3] c.s. en [naam medeverdachte 4] c.s. ieder als afzonderlijke subgroep hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van het bedrag dat aan ieder van die subgroepen kan worden toegerekend
meer subsidiair:
de verdachte rechtspersoon en de andere hiervoor genoemde (rechts)personen worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van een in goede justitie te bepalen bedrag,
steeds vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van de verdachte rechtspersoon en de andere hiervoor genoemde (rechts)personen in de proceskosten, die worden begroot op € 11.997,-.
[naam investeringsfonds] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat de verdachte rechtspersoon en de andere (rechts)personen dan wel de bedoelde subgroepen, telkens als groep of subgroep dan wel als afzonderlijk handelend (rechts)persoon onrechtmatig jegens [naam investeringsfonds] hebben gehandeld en uit dien hoofde aansprakelijk zijn voor de door [naam investeringsfonds] geleden schade. Het subsidiaire standpunt is dat schadeplichtigheid bestaat op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de tegen de verdachte rechtspersoon ingestelde vordering van [naam investeringsfonds] tot een bedrag van € 299.964,-. De verdachte rechtspersoon is volgens de officier van justitie voor de betaling van dit bedrag hoofdelijk aansprakelijk met [naam medeverdachte 1] , [naam bedrijf 4] en [naam medeverdachte 2] .
Het bedrag van € 299.964,- betreft de in de tenlastelegging bedoelde kickbackbetalingen aan [naam medeverdachte 2] ( [naam bedrijf 4] ) groot € 149.982,-, vermenigvuldigd met twee omdat ten minste een gelijk deel bestemd was voor de aannemer.
Tot dit bedrag van € 299.964,- kan de door [naam investeringsfonds] geleden schade eenvoudig worden vastgesteld en is de vordering in zoverre in dit strafgeding toewijsbaar, vermeerderd met rente en proceskosten.
De rest van de gevorderde schadevergoeding heeft betrekking op strafbare feiten waarbij de verdachte rechtspersoon niet als medepleger betrokken is geweest. Hij is daarvoor dus niet hoofdelijk aansprakelijk.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat [naam investeringsfonds] niet-ontvankelijk is in de vordering dan wel deze moet worden afgewezen. Op hetgeen daartoe is aangevoerd zal hieronder, zo nodig, worden ingegaan.
9.4.
Beoordeling
9.4.1.
Kickbackbetalingen
Op basis van de stukken staat voldoende vast dat aan [naam investeringsfonds] schade is toegebracht door de onder 2 bewezen verklaarde omkoping door middel van kickbackbetalingen door de verdachte rechtspersoon aan [naam medeverdachte 2] ( [naam bedrijf 4] ) van in totaal € 125.250,-. Met in ieder geval de bedragen van die kickbackbetalingen waarvoor door [naam medeverdachte 2] ( [naam bedrijf 4] ) geen werkzaamheden zijn verricht en waarvan [naam investeringsfonds] niet op de hoogte was, zijn de offertes voor werkzaamheden aan onroerend goed van [naam investeringsfonds] verhoogd en daardoor ook de (uiteindelijk) door [naam investeringsfonds] voor die werkzaamheden te betalen facturen hoger geworden. Die verhogingen betreffen daarom rechtstreekse schade voor [naam investeringsfonds] als bedoeld in artikel 361, tweede lid, Sv. De omstandigheid dat de verdachte rechtspersoon niet rechtstreeks bij [naam investeringsfonds] factureerde maar de facturen voor [naam investeringsfonds] verzond aan [naam medeverdachte rechtspersoon 1] , [naam bedrijf 2] of [naam bedrijf 3] , welke vennootschappen deze vervolgens doorbelastten aan [naam investeringsfonds] , doet hieraan niet af. Dat deze doorbelasting op welke wijze deze ook plaatsvond (via boekingen in rekeningcourant of via facturen) is voldoende aannemelijk.
De schade van [naam investeringsfonds] door dit onrechtmatig handelen van de verdachte rechtspersoon wordt vastgesteld op € 125.250,-, zijnde het bedrag van de genoemde kickbackbetalingen zonder omzetbelasting. De omzetbelasting is (evenals bij de bepaling van de omvang van deze giften) niet meegerekend, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat omzetbelasting door [naam medeverdachte rechtspersoon 1] , [naam bedrijf 2] of [naam bedrijf 3] aan [naam investeringsfonds] is doorberekend.
De stelling van de verdediging dat [naam investeringsfonds] mogelijk voor de schade verzekerd was en op grond van die verzekering een schade-uitkering heeft ontvangen, is weinig concreet en staat onvoldoende vast. [naam investeringsfonds] heeft ontkend dat de schade bij een verzekeraar is geclaimd en door deze is uitgekeerd. Daar komt bij dat [naam investeringsfonds] , indien zij al een verzekering zou hebben voor schade als de onderhavige, niet verplicht is om daarop aanspraak te maken. Zij kan er voor kiezen om, zoals in dit geval, de schade op de veroorzaker van de schade te verhalen.
Ook in de strafzaak tegen [naam medeverdachte 1] zal worden bewezen verklaard dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan omkoping van [naam medeverdachte 2] ( [naam bedrijf 4] ) door middel van de hiervoor genoemde en uiteindelijk ten laste van [naam investeringsfonds] gekomen kickbackbetalingen van in totaal € 125.250,-. Ook door [naam medeverdachte 1] is daarom wat die betalingen betreft onrechtmatig jegens [naam investeringsfonds] gehandeld. Hij is daarvoor schadeplichtig.
[naam medeverdachte 2] ( [naam bedrijf 4] ) heeft als ontvanger van de genoemde kickbackbetalingen ook strafbaar gehandeld, namelijk door middel van passieve omkoping. In de tegen hem aanhangige strafzaak zal dit worden bewezen verklaard. Ook [naam medeverdachte 2] heeft daarom wat die betalingen betreft onrechtmatig jegens [naam investeringsfonds] gehandeld en is schadeplichtig.
De verdachte rechtspersoon is daarom met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling aan [naam investeringsfonds] van het bedrag van € 125.250
,-. De vordering is in zoverre toewijsbaar.
9.4.2.
Rente
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van indiening van de
vordering, zijnde 15 oktober 2021. De vordering om de wettelijke rente toe te wijzen vanaf het moment dat de afzonderlijke schades zijn geleden is onvoldoende gespecificeerd.
9.4.3.
Rest vordering
Voor het overige is de tegen de verdachte rechtspersoon ingestelde vordering van [naam investeringsfonds] niet van eenvoudige aard en vormt daardoor een onevenredige belasting op van het strafgeding. [naam investeringsfonds] zal daarin in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. [naam investeringsfonds] kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.4.4.
Proceskosten
De verdachte rechtspersoon zal, als de voor een belangrijk deel in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, welke aan de zijde van [naam investeringsfonds] worden begroot op € 1.180,- aan salaris voor de raadslieden.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 51, 57, 225 en 328ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden toen de bewezenverklaarde feiten werden gepleegd.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte rechtspersoon de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte rechtspersoon ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
bepaalt dat aan de verdachte rechtspersoon ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd;
veroordeelt de verdachte rechtspersoon hoofdelijk met [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] , des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam investeringsfonds] voornoemd, te betalen een bedrag van
€ 125.250,-
(zegge: honderdvijfentwintig duizend en tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 15 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte rechtspersoon in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 1.180,- aan salaris voor de raadslieden en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. M.K. Asscheman-Versluis en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2021.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[naam verdachte rechtspersoon] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 januari 2011 tot en met
31 januari 2015te Bleiswijk en/of Bergschenhoek en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, geschriften (bedrijfsadministratie) die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen (telkens) opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, althans valselijk heeft doen opmaken en/of heeft doen vervalsen, hebbende genoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) toen en daar (telkens) opzettelijk in de bedrijfsadministratie van [naam verdachte rechtspersoon] , zijnde een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, (een) valse en/of vervalste fact(u)ur(en) ten name van [naam bedrijf 4] . gericht aan:
- [naam verdachte rechtspersoon] (vermelding in AMB-021, 2.2)
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgenomen en/of geboekt en/of verwerkt en/of doen opnemen en/of doen boeken en/of doen verwerken, bestaande die valshe(i)d(en) en/of vervalsing(en) (telkens) hierin -zakelijk weergegeven- dat (telkens) valselijk in strijd met de waarheid op die facturen werd voorgedaan dat [naam bedrijf 4] projectmanagement en/of advieswerkzaamheden heeft verricht (terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden en/of sprake was van
steekpenningen/kickbacks), zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
2.
[naam verdachte rechtspersoon] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 oktober 2014 te Bergschenhoek en/of Rotterdam en/of Bleiswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) aan iemand, te weten [naam medeverdachte 2] , die anders dan als ambtenaar, namelijk
  • van 1 januari 2011 tot 29 november 2011 als partner en/of (al dan niet middellijk) (groot) aandeelhouder en/of directeur verbonden aan [naam medeverdachte rechtspersoon 1] en/of
  • van 29 november 2011 tot 17 mei 2013 als partner en/of (al dan niet middellijk) (groot) aandeelhouder en/of directeur verbonden aan [naam bedrijf 2] . en/of
  • van 17 mei 2013 tot 1 juli 2015 als partner en/of (al dan niet middellijk) (groot) aandeelhouder en/of directeur verbonden aan [naam bedrijf 3]
in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het technisch vastgoedbeheer van de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] , naar aanleiding van hetgeen die [naam medeverdachte 2] in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of
nalaten, (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en), te weten
- een totaalbedrag van (circa) 128.202,50 (vermelding in AMB-021, 2.2), in elk geval enig(e) geldbedrag(en)
heeft gedaan, verleend of aangeboden van die aard en/of onder zodanige omstandigheden dat verdachte rechtspersoon, en/of zijn mededader(s), redelijkerwijs moest(en) aannemen dat die [naam medeverdachte 2] deze/die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) in strijd met de goede trouw heeft verzwegen en/of zou verzwijgen tegenover zijn werkgever en/of lastgever;
en (wetgeving na 1 januari 2015)
[naam verdachte rechtspersoon] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 januari 2015 te Bergschenhoek en/of Rotterdam en/of Bleiswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) aan iemand, te weten [naam medeverdachte 2] , die anders dan als ambtenaar, namelijk van 1 januari 2015 tot 1 juli 2015 als partner en/of (al dan niet middellijk) (groot) aandeelhouder en/of directeur verbonden aan [naam bedrijf 3]
in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het technisch vastgoedbeheer van de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] , naar aanleiding van hetgeen die [naam medeverdachte 2] in strijd met zijn plicht in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en), te weten
- een totaalbedrag van (circa) 21.780,00 euro (vermelding in AMB-021, 2.2)
heeft gedaan, verleend of aangeboden van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat verdachte rechtspersoon redelijkerwijs moest aannemen dat die [naam medeverdachte 2] die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) in strijd met de goede trouw heeft verzwegen en/of zou verzwijgen tegenover zijn werkgever en/of lastgever.