ECLI:NL:RBROT:2021:11620

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
10/996590-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift door een rechtspersoon met betrekking tot kickbacks en valse facturen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte rechtspersoon, die beschuldigd werd van valsheid in geschrift. De medeverdachte, die als middellijk bestuurder van de verdachte rechtspersoon fungeerde, ontving jarenlang kickbacks in ruil voor onderhoudsopdrachten aan vastgoed van een investeringsmaatschappij. Deze kickbacks werden geclaimd door het versturen van valse facturen die in de administratie van de verdachte rechtspersoon werden opgenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte rechtspersoon opzettelijk valse facturen had opgemaakt, die bestemd waren om als bewijs te dienen, terwijl de werkzaamheden die op de facturen stonden vermeld in werkelijkheid niet hadden plaatsgevonden. De rechtbank legde een geldboete op van € 100.000,- aan de verdachte rechtspersoon en verklaarde de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk. De rechtbank overwoog dat de verdachte rechtspersoon gedurende vier jaar zijn bedrijfsadministratie valselijk had opgemaakt, wat leidde tot een aanzienlijke schade voor het vastgoedbedrijf en een verstoring van de marktwerking. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure, wat leidde tot een vermindering van de op te leggen straf. De uitspraak benadrukt het belang van integriteit in het bedrijfsleven en de noodzaak om vertrouwen te hebben in de juistheid van administratieve documenten.

Uitspraak

REchtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996590-17
Datum uitspraak: 24 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam verdachte rechtspersoon] ,
gevestigd aan de [vestigingsadres] , [postcode] [vestigingsplaats] ,
op de terechtzitting vertegenwoordigd door haar middellijk bestuurder [naam medeverdachte 1] ,
raadsman mr. A.R.A.L. Norenburg, advocaat te Alphen aan den Rijn.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 2, 5, 9 en 10 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. (bijlage I).
Kortgezegd komt het verwijt op het volgende neer.
De verdachte rechtspersoon heeft als enig aandeelhouder en enig bestuurder
[naam medeverdachte rechtspersoon 1](hierna [naam medeverdachte rechtspersoon 1] ). [naam medeverdachte rechtspersoon 1] heeft als enig aandeelhouder en enig bestuurder [naam medeverdachte 1] .
[naam medeverdachte 1] was in de periode 2011 tot en met 2016 belast met het onderhoud van vastgoed in eigendom van het Duitse investeringsfonds
[naam investeringsfonds](hierna: [naam investeringsfonds] ). Hij heeft
steekpenningen aangenomen van aannemers om hen onderhoudsopdrachten te gunnen. Om te verhullen dat de betalingen die [naam medeverdachte 1] van die aannemers ontving steekpenningen waren, zou de verdachte rechtspersoon valse facturen over projectmanagement naar die aannemers hebben gestuurd. De verdachte rechtspersoon zou deze hebben opgenomen in zijn administratie, waardoor hij de administratie valselijk zou hebben opgemaakt.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Kristic heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van € 488.000,-.

4..Bewijs en bewezenverklaring

4.1.
Bewijswaardering
De in de tenlastelegging en onder 2 bedoelde valse facturen die door de verdachte rechtspersoon in de administratie zijn opgenomen, waren gestuurd aan:
  • [naam medeverdachte rechtspersoon 2] (hierna: [naam medeverdachte rechtspersoon 2] ), het bedrijf van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] ;
  • [naam medeverdachte rechtspersoon 3] (hierna: [naam medeverdachte rechtspersoon 3] ), het bedrijf van de medeverdachte [naam medeverdachte 3] ;
  • [naam medeverdachte rechtspersoon 4] (hierna: [naam medeverdachte rechtspersoon 4] , het bedrijf van de medeverdachte [naam medeverdachte 4] );
  • [naam medeverdachte rechtspersoon 5] , (hierna: [naam medeverdachte rechtspersoon 5] ), het bedrijf waarbinnen de medeverdachte [naam medeverdachte 4] werkte aan vastgoed van [naam investeringsfonds] .
Niet ter discussie staat dat de verdachte rechtspersoon facturen voor projectmanagement heeft gestuurd naar [naam medeverdachte rechtspersoon 3] ( [naam medeverdachte 3] ), [naam medeverdachte rechtspersoon 2] ( [naam medeverdachte 2] ) en [naam medeverdachte rechtspersoon 4] en [naam medeverdachte rechtspersoon 5] ( [naam medeverdachte 4] ).
De raadsman heeft betoogd dat de facturen niet vals zijn omdat [naam medeverdachte 1] weldegelijk werkzaamheden heeft verricht. Dat de prijs wellicht hoog was, kan niet aan de rechtmatigheid van de betalingen afdoen. De raadsman heeft verwezen naar de verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 4] dat deze [naam medeverdachte 1] inhuurde voor advieswerkzaamheden en dat [naam medeverdachte 1] die werkzaamheden ook daadwerkelijk heeft verricht. Ook [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij [naam medeverdachte 1] heeft ingehuurd voor management en advies. [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij dat achteraf beschouwd beter niet had kunnen doen, maar dat doet niet af aan zijn verklaring dat hij weldegelijk [naam medeverdachte 1] inhuurde. De verklaring van [naam medeverdachte 3] dat er nimmer werkzaamheden voor de gefactureerde bedragen hebben plaatsgevonden dient met grote terughoudendheid te worden bezien, omdat [naam medeverdachte 3] boos is op [naam medeverdachte 1] en zijn gram wil halen.
Wat betreft de facturen aan [naam medeverdachte rechtspersoon 3] ( [naam medeverdachte 3] ) en [naam medeverdachte rechtspersoon 2] ( [naam medeverdachte 2] ) oordeelt de rechtbank als volgt.
[naam medeverdachte 3] en later ook [naam medeverdachte 2] hebben beiden verklaard dat [naam medeverdachte 1] met hen afsprak dat zij in de offertes boven op de prijs voor onderhoud of voor een onderhoudsproject een extra bedrag zouden zetten en dat [naam medeverdachte 1] daarvoor facturen zou sturen. [naam medeverdachte 3] heeft verklaard dat [naam medeverdachte 1] dit kickbackfacturen noemde. Hij heeft bovendien verklaard dat alle facturen waar projectmanagement op staat vals zijn en dat [naam medeverdachte 1] voor deze facturen niets heeft gedaan. [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de inkoopprijs voor [naam medeverdachte rechtspersoon 2] uitrekende en dat [naam medeverdachte 1] dan de verkoopprijs (van [naam medeverdachte rechtspersoon 2] aan [naam bedrijf 1] of [naam bedrijf 2] ) uitrekende (schriftelijke verklaring [naam medeverdachte 2] p. 2). Wat overbleef werd volgens [naam medeverdachte 2] door twee gedeeld. Een deel ging naar [naam verdachte rechtspersoon] (bedoeld zal zijn [naam verdachte rechtspersoon] ) door middel van een adviesfactuur en een deel naar [naam medeverdachte rechtspersoon 2] .
Geconfronteerd met de elf facturen die [naam medeverdachte rechtspersoon 2] aan de verdachte vennootschap heeft betaald voor projectmanagement, heeft [naam medeverdachte 2] op 21 april 2021 verklaard dat dit de bedragen waren om de winst met [naam medeverdachte 1] te verdelen. Advieswerkzaamheden door [naam medeverdachte 1] (de verdachte rechtspersoon) zijn er niet geweest (dossier, p. 702).
Anders dan de raadsman heeft gesteld, acht de rechtbank deze verklaringen betrouwbaar, nu zij worden ondersteund door e-mailverkeer van [naam medeverdachte 1] aan de medeverdachten over het ophogen van offertes. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [naam medeverdachte 1] de uren die op de facturen staan ook daadwerkelijk heeft besteed aan advieswerk namens de verdachte rechtspersoon. De medebestuurders van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] , [persoon A] en [persoon B] , hebben verklaard dat [naam medeverdachte 1] naast zijn werk bij deze ondernemingen geen tijd kan hebben gehad om al die uren aan projecten te besteden.
De facturen aan [naam medeverdachte rechtspersoon 3] ( [naam medeverdachte 3] ) en [naam medeverdachte rechtspersoon 2] ( [naam medeverdachte 2] ) zijn derhalve vals.
Wat betreft de betalingen van [naam medeverdachte rechtspersoon 4] oordeelt de rechtbank als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [naam medeverdachte 1] op 17 oktober 2011 een e-mail (doc. 88) heeft gestuurd naar [naam medeverdachte 4] , met als titel “Voorbeeld opdracht Rochussen” en met als bijlage een bestand, bevattende een offerte van [naam medeverdachte rechtspersoon 4] aan [naam verdachte rechtspersoon] , gedateerd 25 juni 2011. Het is een aanbieding voor projectmanagement voor het kantoorgebouw gelegen aan de [adres 1] te Rotterdam voor een bedrag van € 120.000,-, zonder omzetbelasting (doc. 89). Precies dezelfde offerte, maar dan op briefpapier van [naam medeverdachte rechtspersoon 4] en met als toevoeging “behandeld door [naam medeverdachte 4] ” en ondertekend door [naam medeverdachte 4] , is ingediend bij [naam verdachte rechtspersoon] (doc. 251). Bovenstaande duidt er op dat [naam medeverdachte 1] de offerte naar [naam medeverdachte 4] stuurt, waarop [naam medeverdachte 4] deze indient. Dat is vreemd en zou te maken kunnen hebben met het feit dat de offerte is gebruikt om kickbackfacturen te verklaren, zoals [naam medeverdachte 3] heeft verklaard met betrekking tot de door [naam medeverdachte 1] namens de verdachte rechtspersoon aan hem gestuurde facturen voor projectmanagement. De verdachte rechtspersoon heeft geen alternatieve verklaring gegeven.
Op de offerte staat onder andere dat [naam medeverdachte rechtspersoon 4] voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden aan de [adres 1] de diverse bestekken (“bouwkundig, werktuigbouwkundig, elektrotechnisch, e.v.”) op inhoud controleert. [naam medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij de opdracht voor de Rochussenstraat had gekregen maar deze “een op een” heeft doorgegeven aan [naam medeverdachte 1] .
“Waarom? Nou, wij, [naam medeverdachte rechtspersoon 4] , zag geen heil in de opdracht, omdat we niet de kennis hadden van de installatietechnische zaken. [naam medeverdachte 1] (lees: [naam medeverdachte 1] ) heeft toen aangeboden dat hij het helemaal zelf zou doen, daar had ik geen problemen mee. Ik wou mijn kennis goed vertaald zien en liever een opdracht elders doen. (…) [naam medeverdachte rechtspersoon 4] kreeg een opdracht voor de totale begeleiding van de verbouwing, een project, aan de Rochussenstraat, bijvoorbeeld de begeleiding van technische installaties. Ik kon daar geen gehoor aan geven, door gebrek aan kennis en tijd” (dossier, p. 1856).
Dat is ook vreemd. Waarom zou [naam medeverdachte 4] dingen naar een opdracht waar hij geen heil in ziet, die hij door gebrek aan kennis niet kon uitvoeren? Ook dit zou kunnen worden verklaard als de facturen kickbackfacturen zijn. Ook hiervoor heeft de verdachte rechtspersoon geen alternatieve lezing aangeboden.
De opdracht is op 4 november 2011 aan [naam medeverdachte rechtspersoon 4] gegund. De opdrachtbrief van [naam bedrijf 1] is namens [naam medeverdachte 1] ondertekend. [naam medeverdachte 4] heeft voor akkoord getekend (doc. 252). De verdachte rechtspersoon heeft op 28 december 2011 vier facturen naar [naam medeverdachte 4] gestuurd (doc. 90 en doc. 91). Deze worden bedoeld in de tenlastelegging (AMB-021, 2.3.) en hebben alle betrekking op “Project Management directie voering modernisering Rochussenstraat te Rotterdam”, het project dus waarop bovenstaande offerte betrekking heeft. De eerste factuur is gedateerd op 1 december 2011 en betreft de periode april, mei, juni 2011. De tweede factuur is gedateerd op op 8 december 2011 en betreft de periode juli, augustus, september 2011. De derde factuur is van 16 december 2011 en betreft de periode april tot en met december 2011. De laatste factuur is ook van 16 december 2011 en betreft de periode oktober, november, december 2011. Daarnaast is op gegevensdragers van [naam medeverdachte 1] (AMB-027, p. 530) nog een vijfde factuur aangetroffen, van 23 december 2011, bevattende kennelijk een soort eindafrekening over de periode november, december 2011 (doc. 51). De tenlastelegging heeft ook op deze factuur betrekking. In alle facturen worden derhalve werkzaamheden gefactureerd die al zouden zijn uitgevoerd voordat de offerte werd ingediend. Bovendien overlappen de periodes. Ook dit alles is vreemd maar opnieuw te verklaren als de facturen kickbackfacturen zijn. Opnieuw, een alternatieve verklaring heeft de verdachte rechtspersoon niet gegeven.
Tenslotte heeft [naam medeverdachte 4] verklaard:
“U vraagt mij waarom ik dan niet gewoon tegen [naam medeverdachte 1] had gezegd dat hij de klus zelf gegeven heeft en dat hij de klus dan maar binnen het budget moest afronden. Daar heeft u gelijk in, maar ik weet niet waarom dat zo gedaan is. Ik kan me alleen voorstellen dat ik dat gedaan heb zodat we weer wat werk zouden gaan krijgen van [naam medeverdachte 1] ” (p. 1877).
Mede tegen de achtergrond van de verklaring van [naam medeverdachte 3] dat alle facturen van [naam medeverdachte 1] namens de verdachte rechtspersoon over projectmanagement kickbacks zijn, gelet op bovenstaande ongerijmdheden én op de laatste verklaring van [naam medeverdachte 4] dat hij het had gedaan om weer wat werk te krijgen van [naam medeverdachte 1] , wordt bewezen geacht dat de facturen kickbackfacturen zijn en de daarop omschreven werkzaamheden niet zijn uitgevoerd. De facturen van de verdachte rechtspersoon aan [naam medeverdachte rechtspersoon 4] zijn dus vals.
Wat betreft de facturen aan [naam medeverdachte rechtspersoon 5] oordeelt de rechtbank als volgt.
De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van [naam medeverdachte 4] dat [naam medeverdachte 1] de uren die hij in 2011 bij [naam medeverdachte rechtspersoon 5] factureerde weldegelijk heeft gewerkt. [naam medeverdachte 4] kan immers niet verklaren wat [naam medeverdachte 1] concreet heeft gedaan. Hij heeft geen schriftelijke afspraken overgelegd, geen offertes van [naam medeverdachte rechtspersoon 5] aan [naam medeverdachte 1] of aan de verdachte rechtspersoon, geen ondertekende opdrachtbevestiging, geen urenstaten van het door [naam medeverdachte 1] of de verdachte rechtspersoon geleverde werk en geen afrekening van [naam medeverdachte 1] of de verdachte rechtspersoon aan [naam medeverdachte rechtspersoon 5] (o.a. dossier, p. 1864, p. 1881). Hij heeft verklaard dat de afspraken mondeling gingen en dat [naam medeverdachte 1] de uren heus wel gewerkt had. Hij heeft echter ook verklaard dat hij niet wist wat [naam medeverdachte 1] voor de gedeclareerde uren had gedaan, bijvoorbeeld over de factuur aan [naam medeverdachte rechtspersoon 5] van 1 december 2011, Project Management: Coördinatie gevelherstel [adres 2] te Utrecht (doc-044):
Wat heeft [naam medeverdachte 1] namens [naam verdachte rechtspersoon] voor u gedaan bij [adres 2] te Utrecht?
Antwoord gehoorde:
“Hij heeft niet gereinigd ofzo. Ik weet niet wat hij gedaan heeft” (dossier, p. 1884).
Daarentegen wist hij volgens zijn verklaring weer wel dat [naam medeverdachte 1] “dubbele petten” had, die van zijn eigen bedrijf en die van [naam verdachte rechtspersoon] en van [naam bedrijf 1] (dossier, p. 1884). Hij heeft dat niet met anderen binnen [naam bedrijf 1] besproken (dossier, p. 1883). Hij heeft dus niet gecontroleerd of de uren die [naam medeverdachte 1] namens de verdachte rechtspersoon zei te maken, ook daadwerkelijk heeft gemaakt.
Gevoegd bij de verklaringen van [naam medeverdachte 3] dat facturen met projectmanagement in werkelijkheid kickbackfacturen zijn, is de rechtbank op grond van het bovenstaande van oordeel dat [naam medeverdachte 1] de op de facturen aan [naam medeverdachte rechtspersoon 5] vermelde werkzaamheden niet heeft verricht en dat de facturen vals zijn.
Niet ter discussie staat dat alle bovengenoemde valse facturen in de bedrijfsadministratie van de verdachte rechtspersoon zijn opgenomen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II is de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 te Bleiswijk, meermalen
,een geschrift (bedrijfsadministratie) dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen opzettelijk valselijk heeft opgemaakt hebbende hij toen en daar telkens opzettelijk in zijn bedrijfsadministratie, zijnde een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, valse factur(en) ten name van [naam verdachte rechtspersoon] gericht aan:
  • [naam medeverdachte rechtspersoon 2] . en
  • [naam medeverdachte rechtspersoon 3] . en
  • [naam medeverdachte rechtspersoon 4] en
  • [naam medeverdachte rechtspersoon 5] .
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgenomen of doen opnemen, bestaande die valsheid telkens hierin -zakelijk weergegeven- dat op die facturen werd voorgedaan dat hij projectmanagement en/of advieswerkzaamheden heeft verricht (terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden en sprake was van steekpenningen/kickbacks), zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit. De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte rechtspersoon wordt opgelegd, is gegrond op de aard en ernst van de feiten , de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de draagkracht van de verdachte rechtspersoon. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte rechtspersoon heeft gedurende een periode van vier jaar zijn bedrijfsadministratie valselijk opgemaakt door daarin valse facturen op te nemen. Dit feit hing samen met een omvangrijk fraudecomplex: de feitelijke leidinggevende van de verdachte rechtspersoon, tevens medeverdachte, was medebeheerder van de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] en uit dien hoofde verantwoordelijk voor de begroting voor het onderhoud van de panden in de portefeuille. De medeverdachte zorgde ervoor dat aannemers hun offertes op het desbetreffende budget afstemden door hun offertes te verhogen tot het bedrag van het budget, maar ook dat de offertes onderling werden afgestemd zodat van tevoren duidelijk was welke aannemer de opdracht kreeg. De (aanvullende) winst die door die verhogingen van de offertes werd gegenereerd werd verdeeld tussen de aannemers en de medeverdachte, doordat de medeverdachte via zijn vennootschappen zogenaamde kickbacks factureerde. Op de verstuurde facturen vermeldde de medeverdachte dat er ‘projectmanagement’ zou zijn verricht, terwijl er feitelijk geen werkzaamheden waren gedaan.
Het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie is een kwalijk feit. Voor een werkbare samenleving is het immers van essentieel belang dat men in het maatschappelijk verkeer vertrouwen kan stellen in de juistheid van dit soort geschriften. Bovendien heeft de verdachte rechtspersoon door middel van het sturen van de facturen in belangrijke mate bijgedragen aan het fraudecomplex, hetgeen de feiten nog kwalijker maakt. Door de fraude is het vastgoedbedrijf voor in ieder geval een bedrag van ruim € 800.000,- benadeeld en werd de marktwerking verstoord.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 oktober 2021, blijkt dat de verdachte rechtspersoon niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Ook wordt meegewogen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Deze termijn vangt aan op het moment dat door de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door de officier van justitie een strafvervolging zal worden ingesteld. Gelet op de gang van zaken is dat in deze zaak 4 juli 2017, zijnde de datum waarop onder meer de woning van de feitelijke leidinggevende van de verdachte rechtspersoon is doorzocht. Tussen 4 juli 2017 en de datum van dit vonnis ligt een periode van ruim vier jaar, terwijl bij de berechting van een zaak als de onderhavige als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is dus in aanzienlijke mate overschreden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Gelet op het bovenstaande, in bijzonder de duur van de bewezen verklaarde periode en het gegeven dat de valse facturen een belangrijke rol speelden in het fraudecomplex, wordt een forse geldboete passend en geboden geacht. De verdachte rechtspersoon zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 100.000,-.

8..Benadeelde partij

8.1.
Vordering
[naam investeringsfonds] heeft zich als benadeelde partij gevoegd, raadslieden W.A. Vader en J.S. Viellevoije, beiden advocaat te Amsterdam.
De vordering van [naam investeringsfonds] , zoals deze na eiswijziging luidt, strekt er -kort gezegd- toe dat
primair:
de verdachte rechtspersoon en andere (rechts)personen ( [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte rechtspersoon 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte rechtspersoon 2] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte rechtspersoon 3] , [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte rechtspersoon 5] , [naam medeverdachte rechtspersoon 4] en [naam medeverdachte rechtspersoon 6] ) hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van € 2.708.618,68
dan wel
de subgroepen [naam medeverdachte 1] c.s. (de verdachte rechtspersoon en [naam medeverdachte rechtspersoon 1] ), [naam medeverdachte 3] c.s. ( [naam medeverdachte rechtspersoon 3] ), [naam medeverdachte 2] c.s. ( [naam medeverdachte rechtspersoon 2] ) en [naam medeverdachte 4] c.s. ( [naam medeverdachte rechtspersoon 5] , [naam medeverdachte rechtspersoon 4] en [naam medeverdachte rechtspersoon 6] ) ieder als afzonderlijke subgroep hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van het bedrag dat aan ieder van die subgroepen kan worden toegerekend
subsidiair:
de verdachte rechtspersoon en de andere hiervoor genoemde (rechts)personen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van € 2.017.615,-
dan wel
de subgroepen [naam medeverdachte 1] c.s., [naam medeverdachte 3] c.s., [naam medeverdachte 2] c.s. en [naam medeverdachte 4] c.s. ieder als afzonderlijke subgroep hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van het bedrag dat aan ieder van die subgroepen kan worden toegerekend
meer subsidiair:
de verdachte rechtspersoon en de andere hiervoor genoemde (rechts)personen worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van een in goede justitie te bepalen bedrag,
steeds vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van de verdachte rechtspersoon en de andere hiervoor genoemde (rechts)personen in de proceskosten, die worden begroot op € 11.997,-.
[naam investeringsfonds] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat de verdachte rechtspersoon en de andere (rechts)personen dan wel de bedoelde subgroepen, telkens als groep of subgroep dan wel als afzonderlijk handelend (rechts)persoon onrechtmatig jegens [naam investeringsfonds] hebben gehandeld en uit dien hoofde aansprakelijk zijn voor de door [naam investeringsfonds] geleden schade. Het subsidiaire standpunt is dat schadeplichtigheid bestaat op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de tegen de verdachte rechtspersoon ingestelde vordering van [naam investeringsfonds] tot een bedrag van
€ 299.964,- + € 1.174.814,- + € 156.722,- , zijnde in totaal € 1.631.500,-. De verdachte rechtspersoon is volgens de officier van justitie voor de betaling van dit bedrag hoofdelijk aansprakelijk met meerdere van de hiervoor genoemde andere (rechts)personen.
Tot dit bedrag kan de door [naam investeringsfonds] geleden schade eenvoudig worden vastgesteld en is de vordering in zoverre in dit strafgeding toewijsbaar, vermeerderd met rente en proceskosten.
De rest van de gevorderde schadevergoeding heeft betrekking op strafbare feiten waarbij de verdachte rechtspersoon niet als medepleger betrokken is geweest. Hij is daarvoor dus niet hoofdelijk aansprakelijk.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat [naam investeringsfonds] niet-ontvankelijk is in de vordering dan wel deze moet worden afgewezen. Op hetgeen daartoe is aangevoerd zal hieronder, zo nodig, worden ingegaan.
8.4.
Beoordeling
8.4.1.
Ontvankelijkheid
[naam investeringsfonds] kan niet in de vordering tegen de verdachte rechtspersoon worden ontvangen, nu er geen rechtstreeks verband is tussen de ten laste van de verdachte rechtspersoon bewezen verklaarde valsheid in geschrift en de gevorderde schadevergoeding.
8.4.2.
Proceskosten
[naam investeringsfonds] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, welke aan de zijde van de verdachte rechtspersoon worden begroot op € 300,- aan salaris voor de raadsman.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze wetsartikelen luidden toen de bewezenverklaarde feiten werden gepleegd.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte rechtspersoon de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
veroordeelt de verdachte rechtspersoon tot een
geldboete van € 100.000,- (honderdduizend euro);
verklaart de benadeelde partij [naam investeringsfonds] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam investeringsfonds] in de kosten door de verdachte rechtspersoon ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op € 300,- aan salaris voor de raadsman van de verdachte rechtspersoon.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. M.K. Asscheman-Versluis en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2021.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
[naam verdachte rechtspersoon] . op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 te Bleiswijk en/of Ridderkerk en/of Moordrecht en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, geschriften (bedrijfsadministratie) die bestemd zijn om tot bewijs van enig
feit te dienen (telkens) opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, althans
valselijk heeft doen opmaken en/of heeft doen vervalsen, hebbende genoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) toen en daar (telkens) opzettelijk in de bedrijfsadministratie van [naam verdachte rechtspersoon] ., zijnde een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, (een) valse en/of vervalste fact(u)ur(en) ten name van [naam verdachte rechtspersoon] gericht aan:
  • [naam medeverdachte rechtspersoon 2] . (vermelding in AMB-021, 2.1) en/of
  • [naam medeverdachte rechtspersoon 3] . (vermelding in AMB-021, 2.2) en/of
  • [naam medeverdachte rechtspersoon 4] (vermelding in AMB-021, 2.3) en/of
  • [naam medeverdachte rechtspersoon 5] .(vermelding in AMB-021, 2.3),
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgenomen en/of geboekt en/of verwerkt en/of doen opnemen en/of doen boeken en/of doen verwerken, bestaande die valshe(i)d(en) en/of vervalsing(en) (telkens) hierin -zakelijk weergegeven- dat op die factu(u)r(en) werd voorgedaan dat [naam verdachte rechtspersoon] projectmanagement en/of advieswerkzaamheden heeft verricht (terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden en/of sprake was van steekpenningen/kickbacks), zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.