ECLI:NL:RBROT:2021:11618

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
10/996546-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift door rechtspersoon met betrekking tot managementvergoedingen en valse facturen

Op 24 november 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte rechtspersoon, die beschuldigd werd van valsheid in geschrift. De zaak betreft het versturen van valse facturen door de verdachte rechtspersoon in de periode van 2015 tot en met 2016. De verdachte rechtspersoon, vertegenwoordigd door haar bestuurder, heeft valse facturen over managementvergoedingen gestuurd om steekpenningen te verhullen die door de bestuurder waren aangenomen van aannemers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte rechtspersoon opzettelijk een valse factuur heeft opgenomen in zijn administratie, wat heeft geleid tot valsheid in geschrift. De officier van justitie had een geldboete van € 88.000,- geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een geldboete van € 1.000,- opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De benadeelde partij, een investeringsfonds, heeft zich in het geding gevoegd, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen rechtstreeks verband was tussen de bewezen valsheid in geschrift en de gevorderde schadevergoeding. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij begroot op € 300,- aan salaris voor de raadsman van de verdachte rechtspersoon.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996546-20
Datum uitspraak: 24 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam verdachte rechtspersoon],
gevestigd aan de [vestigingsadres] , [postcode] [vestigingsplaats] ,
op de terechtzitting vertegenwoordigd door haar bestuurder [naam medeverdachte 1] ,
raadsman mr. A.R.A.L. Norenburg, advocaat te Alphen aan den Rijn.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 2, 5, 9 en 10 november 2021.

2..Tenlastelegging

Kortgezegd komt het verwijt op het volgende neer.
[naam medeverdachte 1] is enig aandeelhouder en enig bestuurder van de verdachte rechtspersoon. Hij was in de periode 2011 tot en met 2016 belast met het technisch beheer van vastgoed in eigendom van het Duitse investeringsfonds
[naam investeringsfonds](hierna: [naam investeringsfonds] ). Hij heeft steekpenningen aangenomen om aan bepaalde aannemers onderhoudsopdrachten te gunnen. Om te verhullen dat de betalingen die [naam medeverdachte 1] van die aannemers ontving steekpenningen waren, heeft [naam medeverdachte 1] op naam van de verdachte rechtspersoon valse facturen over managementvergoedingen gestuurd. De verdachte rechtspersoon heeft deze opgenomen in zijn administratie, waardoor hij de administratie valselijk heeft opgemaakt.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Kristic heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van € 88.000,-.

4..Bewijs en bewezenverklaring

4.1.
Bewijswaardering
Het verweer van de verdediging dat de verdachte rechtspersoon moet worden vrijgesproken wordt verworpen om de volgende redenen.
De verdachte rechtspersoon heeft aan [naam medeverdachte rechtspersoon 1] vier facturen gestuurd met de vermelding “managementwerkzaamheden”. Met de raadsman en anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, nu de verdachte bestuurder is geweest van [naam medeverdachte rechtspersoon 1] , het niet onaannemelijk is dat de verdachte rechtspersoon daarvoor een vergoeding heeft gedeclareerd. Het bedrag dat bij de factuur van 1 december 2016 is gedeclareerd voor managementwerkzaamheden 2015 (doc 288, p. 1700) kan echter niet een dergelijke vergoeding betreffen. De verdachte rechtspersoon is immers op 27 november 2015 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 uitgeschreven als bestuurder van [naam medeverdachte rechtspersoon 1] (doc. 019, p. 1028). Die factuur is derhalve vals. [naam medeverdachte 1] , wiens gedraging aan de rechtspersoon wordt toegerekend, wist van de uitschrijving van de verdachte rechtspersoon als bestuurder van [naam medeverdachte rechtspersoon 1] . Volgens getuige [naam getuige 1] heeft hij tegen [naam medeverdachte 1] gezegd dat de verdachte rechtspersoon beter bij de KvK als bestuurder kon worden uitgeschreven en [naam getuige 1] als bestuurder zou worden ingeschreven (dossier, p. 1926).
Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat de boekhouding van de verdachte rechtspersoon bij [naam medeverdachte 1] thuis stond (p. 1903). Er is inderdaad een witte envelop met de factuur [naam verdachte rechtspersoon] inzake managementwerkzaamheden 2015, tezamen met een rode ordner met administratie [naam verdachte rechtspersoon] 2014, bij [naam medeverdachte 1] thuis aangetroffen (dossier, p. 318).
Door het opnemen van de genoemde valse factuur in de bedrijfsadministratie van de verdachte rechtspersoon is die administratie daarmee valselijk opgemaakt.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II is de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 te Bleiswijk een geschrift (bedrijfsadministratie) dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen opzettelijk valselijk heeft opgemaakt, hebbende hij toen en daar opzettelijk in zijn , zijnde een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, een valse factuur ten name van [naam verdachte rechtspersoon] gericht aan:
- [naam medeverdachte rechtspersoon 1] (h.o.d.n. [handelsnaam] )
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgenomen , bestaande die valsheid hierin - zakelijk weergegeven - dat op die factuur werd voorgedaan dat [naam verdachte rechtspersoon] managementwerkzaamheden heeft verricht (terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden ), zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte rechtspersoon moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit. De verdachte rechtspersoon is strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte rechtspersoon wordt opgelegd, is gegrond op de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de draagkracht van de verdachte rechtspersoon. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte rechtspersoon heeft zijn bedrijfsadministratie valselijk opgemaakt door daarin een valse factuur op te nemen. Dit betreft een factuur aan zijn dochteronderneming voor managementwerkzaamheden, terwijl de verdachte rechtspersoon op dat moment niet langer bestuurder was en ook niet anderszins is gebleken van een betalingsverplichting jegens de verdachte rechtspersoon.
Het feit is aan het licht gekomen in een onderzoek naar een grootschalig fraudecomplex. Het is echter niet vast komen te staan dat dit feit daarmee verband houdt. Dat neemt niet weg dat het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie een kwalijk feit is. Voor een werkbare samenleving is het immers van essentieel belang dat men in het maatschappelijk verkeer vertrouwen kan stellen in de juistheid van bepaalde geschriften.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 oktober 2021 blijkt dat de verdachte rechtspersoon niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Ook wordt meegewogen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Deze termijn vangt aan op het moment dat door de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door de officier van justitie een strafvervolging zal worden ingesteld. Gelet op de gang van zaken is dat in deze zaak 4 juli 2017, zijnde de datum waarop onder meer de woning van de feitelijke leidinggevende van de verdachte rechtspersoon is doorzocht. Tussen 4 juli 2017 en de datum van dit vonnis ligt een periode van ruim vier jaar, terwijl bij de berechting van een zaak als de onderhavige als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is dus in aanzienlijke mate overschreden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte rechtspersoon, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Alles afwegend acht de rechtbank een geldboete van € 1.000,- passend en geboden.

8..Benadeelde partij

8.1.
Vordering
[naam investeringsfonds] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd, raadslieden mrs. W.A. Vader en J.S. Viellevoije, beiden advocaat te Amsterdam.
De vordering van [naam investeringsfonds] , zoals deze na eiswijziging luidt, strekt er, kortgezegd, toe dat:
primair:
de verdachte rechtspersoon en andere (rechts)personen ( [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte rechtspersoon 2] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte rechtspersoon 3] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte rechtspersoon 4] , [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte rechtspersoon 5] , [naam medeverdachte rechtspersoon 6] en [naam medeverdachte rechtspersoon 1] ) hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van € 2.708.618,68
dan wel
de subgroepen [naam medeverdachte 1] c.s. ( [naam medeverdachte rechtspersoon 2] en de verdachte ), [naam medeverdachte 3] c.s. ( [naam medeverdachte 3] ), [naam medeverdachte 2] c.s. ( [naam medeverdachte rechtspersoon 3] ) en [naam medeverdachte 4] c.s. ( [naam medeverdachte rechtspersoon 5] , [naam medeverdachte rechtspersoon 6] en [naam medeverdachte rechtspersoon 1] ) ieder als afzonderlijke subgroep hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van het bedrag dat aan ieder van die subgroepen kan worden toegerekend
subsidiair:
de verdachte rechtspersoon en de andere hiervoor genoemde (rechts)personen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van € 2.017.615,-
dan wel
de subgroepen [naam medeverdachte 1] c.s., [naam medeverdachte 3] c.s., [naam medeverdachte 2] c.s. en [naam medeverdachte 4] c.s. ieder als afzonderlijke subgroep hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van het bedrag dat aan ieder van die subgroepen kan worden toegerekend
meer subsidiair:
de verdachte rechtspersoon en de andere hiervoor genoemde (rechts)personen worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van een in goede justitie te bepalen bedrag,
steeds vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van de verdachte rechtspersoon en de andere hiervoor genoemde (rechts)personen in de proceskosten, die worden begroot op € 11.997,-.
[naam investeringsfonds] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat de verdachte rechtspersoon en de andere (rechts)personen dan wel de bedoelde subgroepen, telkens als groep of subgroep dan wel als afzonderlijk handelend (rechts)persoon onrechtmatig jegens [naam investeringsfonds] hebben gehandeld en uit dien hoofde aansprakelijk zijn voor de door [naam investeringsfonds] geleden schade. Het subsidiaire standpunt is dat schadeplichtigheid bestaat op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de tegen de verdachte rechtspersoon ingestelde vordering van [naam investeringsfonds] tot een bedrag van
€ 176.060,-. De verdachte rechtspersoon is volgens de officier van justitie voor de betaling van dit bedrag hoofdelijk aansprakelijk met [naam medeverdachte 1] .
Het bedrag van € 176.060,- betreft het totaalbedrag van de in de tenlastelegging bedoelde valse facturen, gericht aan [naam medeverdachte rechtspersoon 1] . Deze facturen zijn opgenomen in de bedrijfsadministratie van de verdachte rechtspersoon.
Tot dit bedrag van € 176.060,- kan de door [naam investeringsfonds] geleden schade eenvoudig worden vastgesteld en is de vordering in zoverre in dit strafgeding toewijsbaar, vermeerderd met rente en proceskosten.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat [naam investeringsfonds] niet-ontvankelijk is in de vordering dan wel deze moet worden afgewezen. Op hetgeen daartoe is aangevoerd zal hieronder, zo nodig, worden ingegaan.
8.4.
Beoordeling
8.4.1.
Ontvankelijkheid
[naam investeringsfonds] kan niet in de vordering tegen de verdachte rechtspersoon worden ontvangen, nu er geen rechtstreeks verband is tussen de ten laste van de verdachte vennootschap bewezen verklaarde valsheid in geschrift en de gevorderde schadevergoeding.
8.4.2.
Proceskosten
[naam investeringsfonds] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, welke aan de zijde van de verdachte vennootschap worden begroot op € 300,- aan salaris voor de raadsman.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 51 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze wetsartikelen luidden toen de bewezenverklaarde feiten werden gepleegd.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte rechtspersoon het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
veroordeelt de verdachte rechtspersoon tot een
geldboete van €1.000,- (eenduizend euro);
verklaart de benadeelde partij [naam investeringsfonds] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam investeringsfonds] in de kosten door de verdachte rechtspersoon ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op € 300,- aan salaris voor de raadsman van de verdachte rechtspersoon.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. M.K. Asscheman-Versluis en. J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2021.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
[naam verdachte rechtspersoon] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2012 tot en met 31 december 2016 te Bleiswijk en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, geschriften (bedrijfsadministratie) die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen (telkens) opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, althans valselijk heeft doen opmaken en/of heeft doen vervalsen, hebbende genoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) toen en daar (telkens) opzettelijk in de bedrijfsadministratie van [naam verdachte rechtspersoon] , zijnde een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, (een) valse en/of vervalste fact(u)ur(en) ten name van [naam verdachte rechtspersoon] gericht
aan:
- [naam medeverdachte rechtspersoon 1] (h.o.d.n. [handelsnaam] ) (vermelding in AMB-022, 5.3.4.)
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgenomen en/of geboekt en/of verwerkt en/of doen opnemen en/of doen boeken en/of doen verwerken, bestaande die valshe(i)d(en) en/of vervalsing(en) (telkens) hierin - zakelijk weergegeven - dat op die facturen werd voorgedaan dat [naam verdachte rechtspersoon] managementwerkzaamheden en/of advieswerkzaamheden heeft verricht (terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden en/of sprake was van steekpenningen/kickbacks), zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.