ECLI:NL:RBROT:2021:11616

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
10/996791-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en valsheid in geschrift door een rechtspersoon met betrekking tot vastgoedonderhoud

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte rechtspersoon, die beschuldigd werd van oplichting en valsheid in geschrift. De verdachte, een besloten vennootschap, werd ervan beschuldigd jarenlang kickbacks te hebben ontvangen in ruil voor onderhoudsopdrachten aan vastgoed van een investeringsmaatschappij. De medeverdachte, die als lasthebber fungeerde, heeft valse facturen opgemaakt en deze in de bedrijfsadministratie van de verdachte opgenomen, waardoor de administratie valselijk werd opgemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medeverdachte samen met de verdachte rechtspersoon betrokken was bij een omvangrijk fraudecomplex, waarbij aannemers hun offertes verhoogden en de extra winst deelden met de medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte rechtspersoon opzettelijk valse facturen heeft gebruikt, wat leidde tot een geldboete van € 5.000,-. De vordering van de benadeelde partij, een investeringsfonds, werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende verband was tussen de bewezen feiten en de schade die het fonds had geleden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de op te leggen straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996791-17
Datum uitspraak: 24 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam verdachte rechtspersoon],
gevestigd aan de [vestigingsadres] , [postcode] [vestigingsplaats] ,
op de terechtzitting vertegenwoordigd door haar bestuurder [naam medeverdachte 1] ,
raadsman mr. C.L. Berkel, advocaat te Veenendaal.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 2, 5, 9 en 10 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd (bijlage I).
Kortgezegd komt het verwijt op het volgende neer.
De verdachte rechtspersoon is een ontwerp- en adviesonderneming in de bouw. Enig aandeelhouder en enig bestuurder van de verdachte rechtspersoon is [naam medeverdachte 1] . [naam medeverdachte 1] heeft samengewerkt met [naam medeverdachte 2] , die belast is geweest met het managen van het onderhoud van vastgoed in Nederland in eigendom van het Duitse investeringsfonds
[naam investeringsfonds](hierna: [naam investeringsfonds] ). [naam medeverdachte 2] heeft er voor gezorgd dat (een ander bedrijf van) [naam medeverdachte 1] opdrachten heeft gekregen. [naam medeverdachte 2] heeft daarop vanuit zijn rechtspersoon
[naam medeverdachte rechtspersoon 1](hierna: [naam medeverdachte rechtspersoon 1] ) facturen onder vermelding van projectmanagement aan de verdachte rechtspersoon gestuurd. Dat projectmanagement is echter nooit uitgevoerd. In werkelijkheid ging het om steekpenningen. De verdachte rechtspersoon heeft de valse facturen opgenomen in zijn administratie, die daarmee valselijk werd opgemaakt.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Kristic heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van € 80.000,-.

4..Bewijs en bewezenverklaring

4.1.
Bewijswaardering
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [naam medeverdachte rechtspersoon 1] gefactureerde werkzaamheden, verricht door [naam medeverdachte 2] , weldegelijk hebben plaats gevonden en dat de facturen (dus) niet vals zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
[naam medeverdachte 2] is in 2011 en 2012 verbonden geweest aan twee bedrijven. Dit zijn tot 29 november 2011
[naam bedrijf 1] .(hierna: [naam bedrijf 1] ) en daarna
[naam bedrijf 2](hierna: [naam bedrijf 2] ). Bij beide bedrijven was [naam medeverdachte 2] belast met het beheer van het vastgoed van [naam investeringsfonds] .
[naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] , aannemers die in opdracht van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] werkzaamheden aan het vastgoed van [naam investeringsfonds] hebben verricht, hebben beiden verklaard dat [naam medeverdachte 2] met hen afsprak dat zij in de offertes boven op de prijs voor onderhoud of een onderhoudsproject een extra bedrag zouden zetten en dat [naam medeverdachte 2] daarvoor facturen zou sturen. [naam medeverdachte 3] heeft verklaard dat [naam medeverdachte 2] dit kickbackfacturen noemde. Hij heeft bovendien verklaard dat alle facturen waar projectmanagement op staat vals zijn en dat [naam medeverdachte 2] voor deze facturen niets heeft gedaan.
[naam medeverdachte 2] heeft op 17 oktober 2011 een e-mail (doc. 88) heeft gestuurd naar [naam medeverdachte 1] , zoals gezegd: enig aandeelhouder en bestuurder van de verdachte rechtspersoon, met als titel “Voorbeeld opdracht Rochussen” en met als bijlage een bestand, bevattende een offerte van de verdachte rechtspersoon aan [naam bedrijf 1] , gedateerd 25 juni 2011. Het is een aanbieding voor projectmanagement voor het kantoorgebouw gelegen aan de [adres] te Rotterdam voor een bedrag van € 120.000, zonder omzetbelasting (doc. 89). Precies dezelfde offerte, maar dan op briefpapier van de verdachte rechtspersoon en met als toevoeging: behandeld door [naam medeverdachte 1] , en ondertekend door [naam medeverdachte 1] is ingediend bij [naam bedrijf 1] (doc. 251). Bovenstaande duidt er op dat [naam medeverdachte 2] de offerte naar [naam medeverdachte 1] stuurt, waarop [naam medeverdachte 1] deze indient. Dat is vreemd en zou te maken kunnen hebben met het feit dat de offerte is gebruikt om kickbackfacturen te verklaren, zoals [naam medeverdachte 3] heeft verklaard met betrekking tot door [naam medeverdachte rechtspersoon 1] aan hem gestuurde facturen voor projectmanagement.
Op de offerte staat onder andere dat [handelsnaam] ( [handelsnaam] is de handelsnaam van de verdachte rechtspersoon) voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden aan de [adres] de diverse bestekken (“bouwkundig, werktuigbouwkundig, elektrotechnisch, e.v.”) op inhoud controleert. [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de opdracht voor de Rochussenstraat had gekregen maar deze “een op een” heeft doorgegeven aan [naam medeverdachte 2] .
“Waarom? Nou, wij, [naam verdachte rechtspersoon] , zag geen heil in de opdracht, omdat we niet de kennis hadden van de installatietechnische zaken. [naam medeverdachte 2] heeft toen aangeboden dat hij het helemaal zelf zou doen, daar had ik geen problemen mee. Ik wou mijn kennis goed vertaald zien en liever een opdracht elders doen. (…) [naam verdachte rechtspersoon] kreeg een opdracht voor de totale begeleiding van de verbouwing, een project, aan de Rochussenstraat, bijvoorbeeld de begeleiding van technische installaties. Ik kon daar geen gehoor aan geven, door gebrek aan kennis en tijd” (dossier, p. 1856).
Dat is ook vreemd. Waarom zou [naam medeverdachte 1] dingen naar een opdracht waar hij geen heil in ziet, die hij door gebrek aan kennis niet kon uitvoeren? Ook dit zou kunnen worden verklaard als de facturen kickbackfacturen zijn.
De opdracht is op 4 november 2011 aan de verdachte rechtspersoon gegund. De opdrachtbrief van [naam bedrijf 2] is namens [naam medeverdachte 2] ondertekend. [naam medeverdachte 1] heeft namens de verdachte rechtspersoon voor akkoord getekend (doc. 252). [naam medeverdachte 2] heeft op 28 december 2011 vier facturen naar [naam medeverdachte 1] gestuurd (doc. 90 en doc. 91). Deze worden bedoeld onder dit feit in de tenlastelegging (AMB-021, 2.3.) en hebben alle betrekking op “Project Management directie voering modernisering Rochussenstraat te Rotterdam”, het project dus waarover bovenstaande offerte gaat. De eerste factuur is gedateerd op 1 december 2011 en betreft de periode april, mei, juni 2011. De tweede factuur is gedateerd op 8 december 2011 en betreft de periode juli, augustus, september 2011. De derde factuur is van 16 december 2011 en betreft de periode april tot en met december 2011. De laatste factuur is ook van 16 december 2011 en betreft de periode oktober, november, december 2011. Daarnaast is op gegevensdragers van [naam medeverdachte 2] (AMB-027, p. 530) nog een vijfde factuur aangetroffen, van 23 december 2011, bevattende kennelijk een soort eindafrekening over de periode november, december 2011 (doc. 51). In alle facturen worden derhalve werkzaamheden gefactureerd die al zouden zijn uitgevoerd voordat de offerte werd ingediend. Bovendien overlappen de periodes. Ook dit alles is vreemd maar opnieuw te verklaren als de facturen kickbackfacturen zijn.
Tenslotte heeft [naam medeverdachte 1] verklaard:
“U vraagt mij waarom ik dan niet gewoon tegen [naam medeverdachte 2] had gezegd dat hij de klus zelf gegeven heeft en dat hij de klus dan maar binnen het budget moest afronden. Daar heeft u gelijk in, maar ik weet niet waarom dat zo gedaan is. Ik kan me alleen voorstellen dat ik dat gedaan heb zodat we weer wat werk zouden gaan krijgen van [naam medeverdachte 2] ” (p. 1877).
Mede tegen de achtergrond van de verklaring van [naam medeverdachte 3] dat alle facturen van [naam medeverdachte rechtspersoon 1] over projectmanagement kickbacks zijn, gelet op bovenstaande ongerijmdheden én op de laatste verklaring van [naam medeverdachte 1] dat hij het had gedaan om weer wat werk te krijgen van de verdachte, wordt bewezen geacht dat de facturen kickback-facturen zijn en de daarop omschreven werkzaamheden niet zijn uitgevoerd. De facturen van [naam medeverdachte rechtspersoon 1] aan de verdachte rechtspersoon zijn dus vals en de verdachte rechtspersoon moet dit hebben geweten. Vast staat dat deze facturen zijn opgenomen in de bedrijfsadministratie van de verdachte rechtspersoon. De bedrijfsadministratie is dus valselijk opgemaakt.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II is de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 31 januari 2012 te Bergschenhoek en/of Rotterdam en/of Amsterdam en/of Bleiswijk en/of elders in Nederland, meermalen, een geschrift (bedrijfsadministratie) dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen opzettelijk valselijk heeft opgemaakt hebbende hij genoemde rechtspersoon toen en daar telkens opzettelijk in zijn de bedrijfsadministratie zijnde een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, (een) valse fact(u)ur(en) ten name van [naam medeverdachte rechtspersoon 1] ( [naam medeverdachte rechtspersoon 1] gericht aan:
- [naam verdachte rechtspersoon] (vermelding in AMB-021, 2.3)
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgenomen bestaande die valsheid telkens hierin - zakelijk weergegeven - dat op die facturen werd voorgedaan dat [naam medeverdachte rechtspersoon 1] . projectmanagement en/of advieswerkzaamheden heeft verricht (terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden en/of sprake was van steekpenningen/kickbacks), zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte rechtspersoon

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit. De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte rechtspersoon wordt opgelegd, is gegrond op de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de draagkracht van de verdachte rechtspersoon. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte rechtspersoon heeft zijn bedrijfsadministratie valselijk opgemaakt door daarin valse facturen op te nemen.
Dit feit hing samen met een omvangrijk fraudecomplex: de afzender van de facturen, tevens medeverdachte, was medebeheerder van de vastgoedportefeuille van [naam investeringsfonds] en uit dien hoofde verantwoordelijk voor de begroting voor het onderhoud van de panden in de portefeuille. De medeverdachte zorgde ervoor dat aannemers hun offertes op het desbetreffende budget afstemden door hun offertes te verhogen tot het bedrag van het budget, maar ook dat de offertes onderling werden afgestemd zodat van tevoren duidelijk was welke aannemer de opdracht kreeg. De (aanvullende) winst die daardoor werd gegenereerd werd verdeeld tussen de aannemers en de medeverdachte, doordat de medeverdachte via zijn vennootschappen zogenaamde kickbacks factureerde. Op vergelijkbare wijze werd ook voorgewend dat de medeverdachte de verdachte rechtspersoon zou hebben ingehuurd voor datzelfde ‘projectmanagement’, terwijl er geen werkzaamheden werden verricht en de beheerder van de vastgoedportefeuille dus in ieder geval voor het gefactureerde bedrag werd opgelicht. Op de in dat kader verstuurde facturen vermeldde de medeverdachte dat zijn vennootschap ‘projectmanagement’ zou hebben verricht, terwijl er feitelijk geen werkzaamheden waren gedaan. Die facturen zijn dus vals, en zo ook de bedrijfsadministratie waarin ze door de verdachte rechtspersoon werden opgenomen.
Het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie is een kwalijk feit. Voor een werkbare samenleving is het immers van essentieel belang dat men in het maatschappelijk verkeer vertrouwen kan stellen in de juistheid van dit soort geschriften. Door het accepteren van de facturen heeft de verdachte rechtspersoon bovendien het genoemde fraudecomplex in stand gehouden, hetgeen de bewezen feiten nog kwalijker maakt. Door de fraude is het vastgoedbedrijf financieel ernstig benadeeld en werd de marktwerking verstoord.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 oktober 2021, blijkt dat de verdachte rechtspersoon niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Ook wordt meegewogen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Deze termijn vangt aan op het moment dat door de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door de officier van justitie een strafvervolging zal worden ingesteld. Gelet op de gang van zaken is dat in deze zaak 3 april 2018, zijnde de datum waarop de feitelijke leidinggevende van de verdachte rechtspersoon voor het eerst als verdachte is gehoord in deze zaak. Tussen 3 april 2018 en de datum van dit vonnis ligt een periode van ruim drie jaar, terwijl bij de berechting van een zaak als de onderhavige als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is dus in aanzienlijke mate overschreden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Alles afwegend acht de rechtbank een geldboete van € 5.000,- passend en geboden.

8..Benadeelde partij

8.1.
Vordering
[naam investeringsfonds] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd, raadslieden mrs. W.A. Vader en J.S. Viellevoije, beiden advocaat te Amsterdam.
De vordering van [naam investeringsfonds] , zoals deze na eiswijziging luidt, strekt er, kortgezegd, toe dat:
primair:
de verdachte rechtspersoon en andere (rechts)personen ( [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte rechtspersoon 1] , [naam medeverdachte rechtspersoon 2] , [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte rechtspersoon 3] , [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte rechtspersoon 4] , [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte rechtspersoon 5] en [naam medeverdachte rechtspersoon 6] ) hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van € 2.708.618,68
dan wel
de subgroepen [naam medeverdachte 2] c.s. ( [naam medeverdachte rechtspersoon 1] en [naam medeverdachte rechtspersoon 2] ), [naam medeverdachte 3] c.s. ( [naam medeverdachte rechtspersoon 4] ), [naam medeverdachte 4] c.s. ( [naam medeverdachte rechtspersoon 3] ) en [naam medeverdachte 1] c.s. ( [naam medeverdachte rechtspersoon 5] , de verdachte rechtspersoon en [naam medeverdachte rechtspersoon 6] ) ieder als afzonderlijke subgroep hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van het bedrag dat aan ieder van die subgroepen kan worden toegerekend
subsidiair:
de verdachte rechtspersoon en de andere hiervoor genoemde (rechts)personen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van € 2.017.615,-
dan wel
de subgroepen [naam medeverdachte 2] c.s., [naam medeverdachte 3] c.s., [naam medeverdachte 4] c.s. en [naam medeverdachte 1] c.s. ieder als afzonderlijke subgroep hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van het bedrag dat aan ieder van die subgroepen kan worden toegerekend
meer subsidiair:
de verdachte rechtspersoon en de andere hiervoor genoemde (rechts)personen worden veroordeeld tot betaling aan [naam investeringsfonds] van een in goede justitie te bepalen bedrag,
steeds vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van de verdachte rechtspersoon en de andere hiervoor genoemde (rechts)personen in de proceskosten, die worden begroot op € 11.997,-.
[naam investeringsfonds] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat de verdachte rechtspersoon en de andere (rechts)personen dan wel de bedoelde subgroepen, telkens als groep of subgroep dan wel als afzonderlijk handelend (rechts)persoon onrechtmatig jegens [naam investeringsfonds] hebben gehandeld en uit dien hoofde aansprakelijk zijn voor de door [naam investeringsfonds] geleden schade. Het subsidiaire standpunt is dat schadeplichtigheid bestaat op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat door de verdachte rechtspersoon een bedrag van € 160.055,- aan kickbackbetalingen is betaald aan [naam medeverdachte rechtspersoon 1] . Zij heeft niet geconcludeerd tot hoofdelijke aansprakelijkheid van de verdachte rechtspersoon voor deze schade.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat [naam investeringsfonds] niet-ontvankelijk is in de vordering dan wel deze moet worden afgewezen. Op hetgeen daartoe is aangevoerd zal hieronder, zo nodig, worden ingegaan.
8.4.
Beoordeling
8.4.1.
Ontvankelijkheid
[naam investeringsfonds] kan niet in haar vordering worden ontvangen, nu tussen de bewezenverklaarde feiten: het door de verdachte rechtspersoon valselijk opmaken van haar bedrijfsadministratie door de hiervoor bedoelde valse facturen daarin op te nemen en de schade onvoldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat [naam investeringsfonds] door zijn handelen rechtstreekse schade heeft geleden in de zin van artikel 361, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering.
8.4.2.
Proceskosten
[naam investeringsfonds] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, welke aan de zijde van de verdachte rechtspersoon ( [naam verdachte rechtspersoon] ) worden begroot op € 300,- aan salaris voor de raadsman.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 51 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze wetsartikelen luidden toen de bewezenverklaarde feiten werden gepleegd.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte rechtspersoon de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
veroordeelt de verdachte rechtspersoon tot een
geldboete van € 5.000,- (vijfduizend euro);
verklaart de benadeelde partij [naam investeringsfonds] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam investeringsfonds] in de kosten door de verdachte rechtspersoon ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op € 300,-.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. M.K. Asscheman-Versluis en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2021.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
[naam verdachte rechtspersoon] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 31 januari 2012 te Bergschenhoek en/of Rotterdam en/of Amsterdam en/of Bleiswijk en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, geschriften (bedrijfsadministratie) die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen (telkens) opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk heeft doen opmaken en/of doen vervalsen, hebbende genoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) toen en daar (telkens) opzettelijk in de bedrijfsadministratie van [naam verdachte rechtspersoon] , zijnde een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van het daarin vermelde te dienen, (een) valse en/of vervalste fact(u)ur(en) ten name van [naam medeverdachte rechtspersoon 1] ( [naam medeverdachte rechtspersoon 1] gericht aan:
- [naam verdachte rechtspersoon] (vermelding in AMB-021, 2.3)
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, opgenomen en/of geboekt en/of verwerkt en/of doen opnemen en/of doen boeken en/of doen verwerken, bestaande die valshe(i)d(en) en/of vervalsing(en) (telkens) hierin - zakelijk weergegeven - dat op die facturen werd voorgedaan dat [naam medeverdachte rechtspersoon 1] projectmanagement en/of advieswerkzaamheden heeft verricht (terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden niet hebben plaatsgevonden en/of sprake was van steekpenningen/kickbacks), zulks (telkens) met het oogmerk om deze/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.