ECLI:NL:RBROT:2021:11557

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
ROT 20/6771
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.B.B. Beelaard, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door mr. H. Woltman. De zaak betreft de beëindiging van de WIA-uitkering van de eiser, die sinds 2013 ziek was door nek- en schouderklachten, later verergerd door psychische klachten. De uitkering werd per 17 augustus 2020 beëindigd op basis van een medisch onderzoek dat concludeerde dat de eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep behandeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben de klachten van eiser en de informatie van de behandelende sector in hun beoordeling betrokken. Eiser had in het verleden de diagnose depressieve stoornis met psychotische kenmerken, maar er was geen recente behandeling omdat hij niet wilde meewerken aan onderzoeken. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen terecht concludeerden dat er geen aanwijzingen waren voor een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de functionele mogelijkheden van eiser correct zijn vastgesteld en dat er geen beroepsgronden zijn ingediend tegen het onderzoek van de arbeidsdeskundige. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering door het UWV terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6771

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [woonplaats eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. H. Woltman).

Procesverloop

In het besluit van 16 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Wet Werk en inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) vanaf 17 augustus 2020 beëindigd.
In het besluit van 20 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat het geschil over?
1. Eiser was werkzaam als schoonmaker voor 38 uur per week. Eiser heeft zich op 3 juni 2013 ziek gemeld voor dit werk vanwege nek-en schouderklachten. Later ontstonden ook psychische klachten. Eiser ontving vanaf 1 juni 2015 eerst een loongerelateerde uitkering en later een loonaanvullende uitkering op grond van de Wet WIA. Verweerder heeft deze uitkering beëindigd. Eiser is het hier niet mee eens.
Standpunt van eiser
2. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte zijn WIA-uitkering heeft beëindigd omdat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij op de datum in geding minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Daartoe voert eiser aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn beperkingen heeft onderschat. Verweerder gaat er volgens hem aan voorbij dat de diagnose depressieve stoornis met psychotische kenmerken niet kan worden uitgesloten. Eiser stelt dat zijn psychische klachten zodanig zijn dat hij niet meer in staat is om te werken, althans dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Standpunt van verweerder
3. Verweerder heeft de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige ten grondslag gelegd aan het primaire besluit en de WIA-uitkering van eiser beëindigd, omdat eiser volgens hem op de datum in geding, 17 augustus 2020, meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport geconcludeerd dat het onderzoek van de primaire verzekeringsarts zorgvuldig en volledig is geweest en dat er geen aanleiding is aanvullende beperkingen op te nemen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Eiser is niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Verweerder heeft het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is
verricht. Zo zijn alle naar voren gebrachte klachten, de onderzoeksbevindingen en de in het
dossier aanwezige informatie van de behandelende sector op een deugdelijke en kenbare
wijze betrokken bij de medische beoordeling.
5.2.
Eiser is sinds 2013 niet meer aan het werk wegens met name psychische klachten. In het verleden is de diagnose depressieve stoornis met psychotische kenmerken gesteld maar nadien heeft er geen behandeling meer plaatsgevonden omdat eiser nergens aan wil meewerken. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben inzichtelijk gemotiveerd op welke punten eiser beperkt is te achten en op welke punten niet. Daarbij is in het bijzonder rekening gehouden met de psychische klachten van eiser. In de rapporten van de verzekeringsartsen is onderbouwd dat en waarom het geclaimde persoonlijke en sociale disfunctioneren niet kan worden verklaard uit een psychiatrische stoornis. De verzekeringsarts heeft bij zijn oordeel de informatie van de behandelend sector betrokken. Hieruit blijkt dat eiser niet meewerkte aan onderzoek of behandeling en dat de tamelijk aspecifieke wijze van de klachtenpresentatie de behandelend psychiater tot de conclusie bracht dat aan de juistheid van de door een eerdere behandelaar gehanteerde diagnose moet worden getwijfeld en dat verdere behandeling geen zin had. De verzekeringsarts heeft daarop een onafhankelijk advies gevraagd aan een psychiater, die eiser heeft onderzocht en zijn bevindingen heeft neergelegd in zijn rapport van 6 mei 2020. De psychiater concludeert dat bij de beschreven combinatie van niet meewerken aan het onderzoek, inconsistenties en demonstratieve en atypische klachtenpresentatie gedacht dient te worden aan zogeheten symptoomaggravatie. Dit kan onder meer voorkomen in het kader van simulatie, een nagebootste stoornis of aanpassingsproblematiek. Vaststelling van een definitieve diagnose is echter niet mogelijk omdat eiser niet meewerkt aan het onderzoek. De diagnose depressieve stoornis met psychotische kenmerken acht de psychiater echter minder waarschijnlijk.
5.3.
Gelet op het voorgaande is voor de rechtbank goed navolgbaar waarom de verzekeringsartsen, mede gebaseerd op het oordeel van de onafhankelijke psychiater, tot de conclusie komen dat de eerder gestelde diagnose onwaarschijnlijk wordt geacht. Er zijn wel beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren aangenomen. Deze gaan niet zo ver als eiser wil omdat geen andere psychische aandoening is vastgesteld dan een aanpassingsstoornis. Eiser heeft in beroep echter geen medische stukken overgelegd die twijfel kunnen bieden aan de inhoud van de rapporten van de verzekeringsartsen. De rechtbank vindt dat het feit dat eiser niet wil meewerken aan het stellen van een diagnose of anderszins aan psychiatrische onderzoeken of behandelingen voor zijn risico dient te blijven.
5.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom er volgens hem geen sprake is van ‘geen benutbare mogelijkheden’. Er wordt niet voldaan aan de daarvoor gestelde eisen in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Er wordt verbetering van de psychische belastbaarheid van eiser verwacht, omdat er nog mogelijkheden zijn om hem te behandelen. Eiser is in het verleden niet adequaat behandeld omdat hij niet wilde meewerken aan verschillende behandeltrajecten. In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser wijst er weliswaar op dat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zou kunnen worden gezegd dat het persoonlijk en sociaal functioneren van eiser zodanig is verstoord en zo fragiel is dat hij dan het voordeel van de twijfel zou kunnen krijgen en volledig arbeidsongeschikt wordt geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter kortgezegd ook gezegd dat dat niet aan de orde is omdat er onvoldoende medisch objectiveerbare feiten zijn op grond waarvan aannemelijk is dat eiser een depressieve stoornis heeft waaruit zijn gedrag en de door hem gestelde beperkingen kunnen worden verklaard.
5.5.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank geen grond om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit.
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld. Er zijn geen beroepsgronden ingediend tegen het onderzoek van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt. Vergelijking van het inkomen dat eiser in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 0,001%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is door verweerder dus terecht bepaald op minder dan 35%. Dit betekent dat verweerder terecht de uitkering heeft beëindigd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, rechter, in aanwezigheid van J.G. Mierop, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.