ECLI:NL:RBROT:2021:11548

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
8547591
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en huurprijswijziging in verband met coronamaatregelen

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over huurachterstand en de wijziging van de huurovereenkomst als gevolg van de coronamaatregelen. De eisers, bestaande uit vijf personen, hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die handelt onder een handelsnaam, met betrekking tot huurbetalingen en een verzoek tot wijziging van de huurprijs. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 oktober 2021, waarbij de gedaagde om gezondheidsredenen niet aanwezig kon zijn. De kantonrechter heeft eerder in een tussenvonnis geoordeeld dat de coronamaatregelen onvoorziene omstandigheden zijn die invloed hebben op de huurovereenkomst. Dit leidde tot een tijdelijke huurprijsverlaging voor de gedaagde voor de periode van 15 maart 2020 tot en met 31 mei 2020.

De gedaagde heeft vervolgens een verzoek ingediend om de huurovereenkomst te wijzigen voor de periode van 15 oktober 2020 tot het einde van de beperkende maatregelen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde een omzetdaling van 39,55% heeft ervaren en dat het onaanvaardbaar zou zijn om de huurovereenkomst ongewijzigd te laten. De huurprijs werd daarom verlaagd met € 748,24, wat resulteert in een nieuwe maandelijkse huurprijs van € 3.765,54 voor de periode van 15 oktober 2020 tot en met 31 maart 2021.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de gedaagde buitengerechtelijke incassokosten van € 278,30 aan de eisers moet betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het méér of anders gevorderde is afgewezen. De uitspraak benadrukt de impact van de coronamaatregelen op huurrelaties en de noodzaak van redelijkheid en billijkheid in dergelijke geschillen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8547591 \ CV EXPL 20-17134
uitspraak: 19 november 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van

1..[naam eiser 1] ,

wonende te [woonplaats eiser 1] ,
2. [naam eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2] ,
3. [naam eiser 3],
wonende te [woonplaats eiser 3] ,
4. [naam eiser 4],
wonende te [woonplaats eiser 4] ,
5. [naam eiser 5],
wonende te [woonplaats eiser 5] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
gemachtigde: [naam] (Rijnland Gerechtsdeurwaarders & Incasso) te Spijkenisse,
tegen
[naam gedaagde] handelend onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. M.U. Poerink te Woerden.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “ [eisers] ” en “ [naam gedaagde] ”.

1..Het (verdere) procesverloop

1.1.
Het (verdere) verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 26 maart 2021 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • het herstelvonnis van 21 mei 2021;
  • de akte uitlaten productie van [naam gedaagde] , met één productie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2021. Namens [eisers] zijn verschenen [naam eiser 4] en [naam eiser 5] , bijgestaan door de gemachtigde [naam] . Namens [naam gedaagde] is verschenen haar gemachtigde mr. M.U. Poerink, die ter zitting heeft medegedeeld dat [naam gedaagde] wegens gezondheidsredenen niet aanwezig kon zijn. Van hetgeen ter zitting is besproken is aantekening gehouden door de griffier.
1.3.
Na de mondelinge behandeling heeft [naam gedaagde] op 1 november 2021 een brief aan de griffie toegezonden, waarin zij de kantonrechter verzoekt vonnis te wijzen.
1.4.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
Gelet op de samenhang tussen het in conventie en in reconventie gevorderde zullen die vorderingen hierna gezamenlijk beoordeeld worden.
2.2.
In het tussenvonnis van 26 maart 2021 - en de verbetering van dat vonnis van 21 mei 2021 - is reeds geoordeeld dat de beperkende overheidsmaatregelen als gevolg van de coronacrisis onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW opleveren en dat [eisers] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst mogen verwachten. In verband daarmee is in voornoemd tussenvonnis in reconventie op basis van de coronagerelateerde omzetderving van [naam gedaagde] ten aanzien van de periode van 15 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 de huurovereenkomst gewijzigd, in die zin dat [naam gedaagde] over die periode een verminderde huurprijs van € 3.075,94 per maand aan [eisers] verschuldigd is.
2.3.
Het geschil tussen partijen spitst zich thans nog slechts toe op de vordering van [naam gedaagde] voor zover deze ziet op de wijziging van de huurovereenkomst ten aanzien van de periode vanaf 15 oktober 2020 tot en met het moment dat de beperkende overheidsmaatregelen zijn geëindigd. Aangezien alle horecagelegenheden per 5 juni 2021 weer dagelijks open mogen van 6.00 uur tot 22.00 uur, gaat het concreet nog om de periode van 15 oktober 2020 tot en met 4 juni 2021.
2.4.
Door [eisers] is ter mondelinge behandeling medegedeeld dat zij het betreffende pand inmiddels hebben verkocht en zodoende per 1 april 2021 niet langer eigenaar daarvan zijn. Dit leidt er toe dat [eisers] voor wat betreft de resterende vordering ten aanzien van de periode 1 april tot en met 4 juni 2021 niet langer partij zijn bij de huurovereenkomst. Dat impliceert dat [eisers] geen aanspraak kunnen maken op betaling van de huur vanaf
1 april 2021, maar óók dat [naam gedaagde] in onderhavige procedure geen wijziging van de huurovereenkomst met [eisers] kan vorderen voor wat betreft de periode vanaf 1 april 2021. [naam gedaagde] is in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten omtrent de verzochte wijziging van de huurovereenkomst voor wat betreft de periode vanaf 1 april 2021, maar heeft de kantonrechter bij brief van 1 november 2021 slechts verzocht vonnis te wijzen. Op grond van het hiervoor overwogene zal zowel de vordering in conventie van [eisers] tot betaling van de huur vanaf 1 april 2021 als de reconventionele vordering van [naam gedaagde] tot wijziging van de huurovereenkomst met [eisers] ten aanzien van de periode vanaf
1 april 2021 worden afgewezen. Dit brengt met zich dat het geschil zich thans nog concentreert tot de periode van 15 oktober 2020 tot en met 31 maart 2021.
2.5.
[naam gedaagde] heeft ter onderbouwing van de omzetderving over laatstgenoemde periode diverse omzetoverzichten in het geding gebracht, waarmee een vergelijking kan worden gemaakt van de omzet in de periode van 15 oktober 2020 tot en met 4 juni 2021 met de omzet in diezelfde maanden in de periode voorafgaand aan de coronacrisis. Ter zitting zijn partijen het er over eens geworden dat er in de periode van 15 oktober 2020 tot en met 4 juni 2021 sprake is van een gemiddelde omzetdaling van 39,55%.
2.6.
Met het gegeven dat partijen het eens zijn over de coronagerelateerde omzetderving van 39,55% en gelet op wat er in het eerdere tussenvonnis is overwogen, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de huurovereenkomst ongewijzigd in stand blijft. Dat betekent dat ook ten aanzien van de periode van 15 oktober tot en met
31 maart 2021 de huurovereenkomst zal worden gewijzigd, dat wil zeggen dat de maandelijkse huurprijs zal worden gewijzigd. Hiervoor zal wederom aansluiting gezocht worden bij de volgende formule voor het bepalen van de mate waarin de huurprijs wordt verlaagd: de huurprijs x percentage omzetdaling x 50%.
2.7.
Het voorgaande betekent dat de huurverlaging op basis van de genoemde formule als volgt wordt berekend:
€ 3.783,78 (huurprijs bedrijfsruimte) x 39,55% (percentage omzetdaling) x 50% = € 748,24
Op grond van deze berekening zal de maandelijkse huur voor het bedrijfsruimtedeel van het gehuurde over de periode van 15 oktober 2020 tot en met 31 maart 2021 worden verlaagd met € 748,24. Dit leidt over de genoemde periode tot een verminderde huurprijs ten aanzien van het bedrijfsruimtedeel van € 3.035,54 (€ 3.783,78 -/- € 748,24). Aangezien [naam gedaagde] ten aanzien van het woonruimtedeel van het gehuurde maandelijks € 730,00 verschuldigd is, betekent dit dat de verminderde huurprijs van het gehuurde (bedrijfsruimte + woonruimte) in totaal € 3.765,54 (€ 3.035,54 + € 730,00) bedraagt. Gelet hierop zal de kantonrechter in reconventie bepalen dat de huurovereenkomst wordt gewijzigd, in die zin dat [naam gedaagde] met ingang van 15 oktober 2020 tot en met 31 maart 2021 een verminderde huurprijs van
€ 3.765,54 per maand aan [eisers] verschuldigd is en is het in reconventie (subsidiair) onder punt 6 gevorderde ook voor die periode toewijsbaar.
2.8.
In het eerdere tussenvonnis is reeds geoordeeld over de in conventie gevorderde huurachterstand over de maanden april en mei 2020 en is de na toepassing van de huurverlaging resterende huurachterstand over die maanden toegewezen. [eisers] hebben in conventie tevens aanspraak gemaakt op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Vooropgesteld wordt dat, indien in een business-to-businessverhouding de schuldenaar in verzuim is en de schuldeiser incassohandelingen heeft verricht waartoe hij in redelijkheid kon overgaan, de schuldenaar de volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten genormeerde vergoeding is verschuldigd, ongeacht de aard en de omvang van de incassohandelingen (Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1405). Nu in voldoende mate is gebleken dat [eisers] buitengerechtelijke werkzaamheden hebben verricht, voorts niet gebleken is dat zij niet in redelijkheid daartoe hebben kunnen overgaan en het gevorderde bedrag het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten genormeerde tarief niet overstijgt, is [naam gedaagde] de buitengerechtelijke incassokosten van € 278,30 verschuldigd aan [eisers] Dit onderdeel van de vordering in conventie wordt dan ook toegewezen.
2.9.
Desgevraagd hebben [eisers] ter mondelinge behandeling verklaard dat [naam gedaagde] inmiddels de in het tussenvonnis toegewezen huurachterstand over de maanden april en mei 2020 aan hen heeft voldaan en vervolgens eveneens de volledige verschuldigde huur over de maanden juni tot en met december 2020 - dat wil zeggen 100% van de oorspronkelijk overeengekomen maandelijkse huur. Dat betekent dat [naam gedaagde] , gelet op de hiervoor bij r.o. 2.6. vermelde huurprijsverlaging, over de periode 15 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 meer huur heeft betaald dan zij verschuldigd was.
2.10.
Daar staat tegenover dat [eisers] hebben gesteld dat [naam gedaagde] over de maanden januari tot en met maart 2021 50% van de verschuldigde maandelijkse huur heeft voldaan. Aldus zou [naam gedaagde] over de laatstgenoemde periode juist weer een lager bedrag aan huur hebben betaald dan zij verschuldigd was. Nu de gemachtigde van [naam gedaagde] wegens bijzondere persoonlijke omstandigheden de afgelopen periode geen contact heeft kunnen krijgen met [naam gedaagde] , is hij niet in staat geweest namens [naam gedaagde] op de eerst ter mondelinge behandeling geponeerde stelling van [eisers] over de betaling van de huur van de maanden januari tot en met maart 2021 te reageren. Onder die omstandigheden acht de kantonrechter de bij punt 2 van het petitum van de dagvaarding gevorderde veroordeling ten aanzien van de toekomstige huurtermijnen voor wat betreft de maanden januari tot en met maart 2021 thans niet toewijsbaar, te meer daar er nog een verrekening zal moeten plaatsvinden van de eventueel over die verschuldigde maanden ontstane huurachterstand met het bedrag dat [naam gedaagde] over de periode 15 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 te veel aan huur heeft betaald. Bovendien worden [eisers] - door expliciet akkoord te gaan met een huurverlaging op basis van de gemiddelde omzetderving van 39,55% - geacht dat deel van hun vordering in conventie niet langer te hebben gehandhaafd. De kantonrechter gaat er evenwel van uit dat, indien na het wijzen van dit vonnis en na verrekening met hetgeen [naam gedaagde] over de periode 15 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 te veel aan huur heeft betaald, mocht blijken dat er nog sprake is van een resterend bedrag aan huurachterstand berekend tot en met 31 maart 2021, dit bedrag alsnog door [naam gedaagde] aan [eisers] zal worden voldaan.
2.11.
De kantonrechter ziet onder de gegeven omstandigheden en gelet op de uitkomst van de procedure, aanleiding om de proceskosten te compenseren, aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

3..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
veroordeelt [naam gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 278,30 aan buitengerechtelijke incassokosten;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
in reconventie:
wijzigt de huurovereenkomst in die zin dat [naam eiseres] , met ingang van 15 oktober 2020 tot en met 31 maart 2021 een verminderde huurprijs van € 3.765,54 (€ 3.035,54 + € 730,-) per maand aan [verweerders] verschuldigd is;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487