In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over huurachterstand en de wijziging van de huurovereenkomst als gevolg van de coronamaatregelen. De eisers, bestaande uit vijf personen, hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die handelt onder een handelsnaam, met betrekking tot huurbetalingen en een verzoek tot wijziging van de huurprijs. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 oktober 2021, waarbij de gedaagde om gezondheidsredenen niet aanwezig kon zijn. De kantonrechter heeft eerder in een tussenvonnis geoordeeld dat de coronamaatregelen onvoorziene omstandigheden zijn die invloed hebben op de huurovereenkomst. Dit leidde tot een tijdelijke huurprijsverlaging voor de gedaagde voor de periode van 15 maart 2020 tot en met 31 mei 2020.
De gedaagde heeft vervolgens een verzoek ingediend om de huurovereenkomst te wijzigen voor de periode van 15 oktober 2020 tot het einde van de beperkende maatregelen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde een omzetdaling van 39,55% heeft ervaren en dat het onaanvaardbaar zou zijn om de huurovereenkomst ongewijzigd te laten. De huurprijs werd daarom verlaagd met € 748,24, wat resulteert in een nieuwe maandelijkse huurprijs van € 3.765,54 voor de periode van 15 oktober 2020 tot en met 31 maart 2021.
Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de gedaagde buitengerechtelijke incassokosten van € 278,30 aan de eisers moet betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het méér of anders gevorderde is afgewezen. De uitspraak benadrukt de impact van de coronamaatregelen op huurrelaties en de noodzaak van redelijkheid en billijkheid in dergelijke geschillen.