ECLI:NL:RBROT:2021:11544

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
C/10/614589 / HA ZA 21-209
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een achtergestelde lening en de borgstelling in het kader van een koopovereenkomst

In deze zaak vordert Adca Beheer B.V. (hierna: Adca) betaling van een bedrag van € 660.000,00 van VMB Automation Zuid B.V. (hierna: VMB Automation) en VMB Beheer B.V. (hierna: VMB Beheer) op basis van een geldleningsovereenkomst die is gesloten in het kader van de verkoop van aandelen in Smits Besturingstechniek B.V. (hierna: Smits). De geldleningsovereenkomst, die als bijlage aan de koopovereenkomst is gehecht, bevat bepalingen over de terugbetaling van de lening en de borgstelling door VMB Beheer. Adca stelt dat VMB Automation in verzuim is met betrekking tot de rentebetalingsverplichtingen en dat de hoofdsom van de lening per 31 december 2019 integraal opeisbaar is. VMB Beheer voert verweer en stelt dat de garantstelling is vervallen omdat aan de voorwaarden van de geldleningsovereenkomst is voldaan, met name met betrekking tot de omzet van de klanten Raxtar, ATD en Canline.

De rechtbank oordeelt dat VMB Automation niet aan haar verplichtingen heeft voldaan en dat VMB Beheer zich niet kan beroepen op het vervallen van de garantstelling. De rechtbank legt de bepalingen van de geldleningsovereenkomst uit aan de hand van het Haviltex-criterium en komt tot de conclusie dat de garantstelling niet is vervallen. De vorderingen van Adca worden toegewezen, en VMB Automation en VMB Beheer worden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.B. Smits op 24 november 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/614589 / HA ZA 21-209
Vonnis van 24 november 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ADCA BEHEER B.V.,
gevestigd te Eersel,
eiseres,
advocaat mr. W.M.J. Weijers te Eindhoven,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VMB AUTOMATION ZUID B.V.,
gevestigd te Hendrik Ido Ambacht,
gedaagde,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VMB BEHEER B.V.,
gevestigd te Hendrik Ido Ambacht,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. de Koning te Ridderkerk.
Partijen zullen hierna Adca en respectievelijk VMB Automation en VMB Beheer genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 januari 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord van VMB Beheer, met producties;
  • de brief van 22 juni 2021 van de rechtbank, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de spreekaantekeningen van Adca;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 oktober 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Bij overeenkomst van 30 juni 2017 (hierna: de koopovereenkomst) heeft Adca aan VMB Automation alle aandelen in Smits Besturingstechniek B.V. (hierna: Smits) verkocht.
2.2.
De koopovereenkomst vermeldt onder meer het volgende:

Artikel 2 – Koopprijs en betaling
2.1
De koopprijs voor de Aandelen bedraagt EUR 1.650.000,- (…) en is als volgt samengesteld:
a. Koper betaalt op overdrachtsdatum EUR 990.000,- (…) aan Verkoper;
b. Koper blijft een deel van de Koopprijs ter grootte van EUR 660.000 schuldig aan Verkoper. Dit bedrag wordt omgezet in een door Verkoper aan Koper te verstrekken achtergestelde lening van EUR 660.000,-. De voorwaarden voor deze lening zullen worden vastgesteld in een separate leningsovereenkomst, welke onderdeel is van deze Koopovereenkomst als bijlage 3;”
2.3.
Op 30 juni hebben Adca als schuldeiser, VMB Automation als schuldenaar en VMB Beheer als garant, een akte van achtergestelde geldlening (hierna: de geldleningsovereenkomst) gesloten die als bijlage 3 aan de koopovereenkomst is gehecht. De geldleningsovereenkomst vermeldt onder meer het volgende.
“Artikel 1
1. Op 1 juli 2017 is Schuldenaar met Schuldeiser een overeenkomst van geldlening aangegaan uit hoofde waarvan de Schuldenaar ter leen heeft ontvangen een bedrag van zeshonderdzestigduizend euro (EUR 660.000), verder te noemen: ‘het geleende bedrag’.
(…)
3. De hoofdsom zal worden afgelost in 3 jaarlijkse termijnen van elk EUR 220.000, waarvan de eerste termijn vervalt op 1 juli 2023, de tweede op 1 juli 2024 en de derde op 1 juli 2025.
Artikel 2
1. Over het geleende bedrag of een restant daarvan is Schuldenaar een rente verschuldigd van 3% (drie procent) per jaar, steeds achteraf te voldoen in jaarlijkse termijnen op de laatste dag van het jaar, voor het eerst op 31 december 2017.
(…)
3. De hoofdsom of het restant daarvan zal in afwijking van het vorenstaande met rente(n) en kosten dadelijk in zijn geheel opeisbaar zijn zonder voorafgaande opzegging of ingebrekestelling in geval:
a. Schuldenaar een of meer van de bij deze akte gemaakte bepalingen en bedingen niet mocht nakomen of deze mocht overtreden (…)
Artikel 4
1. Garant verbindt zich hierbij hoofdelijk jegens Schuldeiser als borg voor Schuldenaar, zulks tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen Schuldeiser van Schuldenaar te vorderen heeft en zal krijgen uit hoofde van deze geldleningsovereenkomst.
2. Garant is niet gehouden tot nakoming van deze borgtocht jegens Schuldeiser voordat
Schuldenaar in de nakoming van haar verbintenis jegens Schuldeiser zal zijn tekortgeschoten.
(…)
4. Deze borgstelling is gemaximeerd tot een bedrag van EUR 660.000.
(…)
6. De garantstelling van Garant vervalt bij beëindiging of decimering van de klantrelatie met Raxtar BV, ATD Machinery BV of Canline BV of gelieerde partijen.”
2.4.
Zes dagen voor de overdracht van de aandelen is artikel 4 lid 6 van de geldleningsovereenkomst door de adviseur van VMB Beheer toegevoegd. Dit is gebeurd tijdens een bespreking tussen partijen laat in de avond. Over de bepaling is niet onderhandeld.
2.5.
Drie grote klanten van Smits waren Raxtar B.V. (hierna: Raxtar), ATD Machinery B.V. (hierna: ATD) en Canline B.V. (hierna: Canline). De omzet van deze klanten was, volgens de opgave van VMB Beheer, als volgt.
Omzet in 2017
Omzet in 2018
Raxtar en/of gelieerde partijen
€ 967.222,00
€ 690.457,00
ATD Machinery en/of gelieerde partijen
€ 150.703,00
€ 61.879,00
Canline en/of gelieerde partijen
€ 80.585,00
€ 336.289,00
2.6.
VMB Automation verkeert in verzuim met betrekking tot de verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst.

3..Het geschil

3.1.
Adca vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. VMB Automation veroordeelt tot betaling van € 660.000,00 te vermeerderen met de contractuele rente van 3% over de periode 1 januari 2020 tot de dag van volledige betaling, op welke rente in mindering komt hetgeen VMB Automation reeds aan rente over deze periode heeft voldaan;
2. VMB Beheer veroordeelt tot betaling van al hetgeen Adca uit hoofde van dit vonnis met betrekking tot de geldlening van VMB Automation te vorderen heeft, voor zover VMB Automation nalaat dat te betalen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, met een maximum van € 660.000,00;
3. VMB Automation en VMB Beheer veroordeelt in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn betaald;
4. VMB Automation en VMB Beheer veroordeelt in de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De vordering van Adca jegens VMB Automation is gebaseerd op artikel 2 lid 3 sub a van de geldleningsovereenkomst. Volgens Adca heeft VMB Automation niet aan haar rentebetalingsverplichtingen voldaan (artikel 2 lid 1 van de geldleningsovereenkomst) en is de hoofdsom van € 660.000,00 met rente en kosten per 31 december 2019 integraal opeisbaar. De vordering van Adca jegens VMB Beheer is gebaseerd op artikel 4 lid 1 van de geldleningsovereenkomst. Nu VMB Automation in haar verplichtingen ter voldoening van de jaarlijkse rente van de geldlening is tekortgeschoten, is VMB Beheer gehouden tot nakoming van de borgtocht voor een bedrag van € 660.000,00 als VMB Automation de vordering van Adca niet voldoet, aldus Adca.
3.3.
VMB Beheer voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Adca in haar vorderingen, dan wel afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van Adca in de kosten. VMB Beheer verweert zich met een beroep op artikel 4 lid 6 van de geldleningsovereenkomst. Volgens haar is aan de voorwaarden daarvan voldaan, en is de garantstelling/borgstelling van VMB Beheer dus van rechtswege vervallen, nu er sprake is van “decimering” met betrekking tot de klanten Raxtar, ATD en Canline.

4..De beoordeling

Ten aanzien van VMB Beheer

4.1.
Vaststaat dat VMB Automation niet aan haar rentebetalingsverplichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de geldleningsovereenkomst heeft voldaan, nu dit niet is betwist.
4.2.
Tussen partijen is evenmin in geschil dat VMB Beheer zich op grond van artikel 4 van de geldleningsovereenkomst tot een bedrag van maximaal € 660.000,00 jegens Adca garant heeft gesteld tot zekerheid voor de betaling van wat Adca van VMB Automation te vorderen heeft uit hoofde van de geldleningsovereenkomst.
4.3.
Het verweer van VMB Beheer dat de garantstelling is vervallen, omdat aan de voorwaarden van artikel 4 lid 6 van de geldleningsovereenkomst is voldaan, is een bevrijdend verweer; de stelplicht en de bewijslast daarvan rust op VMB Beheer.
4.4.
VMB Beheer heeft gesteld dat voor het vervallen van de garantstelling voldoende is dat sprake is van een afname van de omzet van één van de in artikel 4 lid 6 van de geldleningsovereenkomst genoemde klanten met één tiende of meer. Adca heeft dit betwist. Zij voert aan dat VMB Beheer bereid was tot de borgstelling, in de veronderstelling dat Smits een gezonde onderneming voerde met een goed klantenbestand waarmee een bestendige omzet kan worden gegenereerd en dat de strekking van artikel 4 lid 6 van de geldleningsovereenkomst is dat VMB Beheer zich van deze garantstelling zou kunnen bevrijden als zou blijken dat deze uitgangspunten onjuist zijn.
4.5.
De bepaling van artikel 4 lid 6 van de geldleningsovereenkomst is, in tegenstelling tot wat VMB Beheer stelt, niet eenduidig. De rechtbank dient de bepaling van artikel 4 lid 6 van de geldleningsovereenkomst dan ook uit te leggen, aan de hand van het Haviltex-criterium. Het risico ten aanzien van de onduidelijkheid van de bepaling ligt daarbij overwegend bij VMB Beheer als partij die de bepaling heeft opgesteld.
4.6.
Allereerst dient te worden vastgesteld wat moet worden verstaan onder “decimering van de klantrelatie”. Volgens VMB Beheer is dat een afname van de omzet met 10%. De rechtbank constateert dat in de bepaling echter niet wordt gesproken over omzet, maar over “klantrelatie”. VMB Beheer heeft desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat “omzet” beperkter is dan “klantrelatie” en dat onder het begrip klantrelatie van alles valt. Haar stelling bij conclusie van antwoord dat onder “decimering van de klantrelatie” moet worden verstaan een afname van de omzet, heeft VMB Beheer in dat licht onvoldoende onderbouwd. Ook de stelling van VMB Beheer dat met een afname met niet meer dan 10% al zou zijn voldaan aan het criterium “decimering” is zonder nadere onderbouwing, die VMB Beheer niet heeft gegeven, onvoldoende gemotiveerd. Volgens Van Dale, groot woordenboek van de Nederlandse taal, betekent “decimeren”: “
sterk[onderstreping, rechtbank] terugbrengen in aantal”. Gelet hierop valt onder een redelijke uitleg van het begrip “decimeren” niet een afname met ongeveer 10%. In het normale spraakgebruik wordt met
sterkterugbrengen immers een veel grotere afname bedoeld dan een afname met één tiende.
4.7.
Vervolgens moet worden vastgesteld of volgens artikel 4 lid 6 van de geldleningsovereenkomst voor bevrijding uit de garantstelling voldoende is dat “de klantrelatie” met slechts één van de genoemde klanten “decimeert”, zoals VMB Beheer heeft gesteld, of dat het gaat om de onderneming als geheel, zoals door Adca is aangevoerd. In de randnummers 9 en 10 van de conclusie van antwoord heeft VMB Beheer gesteld dat Adca zich alleen onder de garantstelling op VMB Beheer zou kunnen verhalen, indien Smits na de overname een gezond bedrijf zou zijn en blijven, goede zaken zou doen en blijven doen en er binnen Smits voldoende omzet en winst gerealiseerd zou worden om (onder andere) de achtergestelde lening terug te betalen. Dat VMB Beheer uitsluitend garant wilde staan indien Smits na de overname van de aandelen “
goed zou blijven draaien[onderstreping, rechtbank]”, was vóór het sluiten van de koopovereenkomst uitvoerig met Adca besproken, aldus VMB Beheer. VMB Beheer heeft in randnummers 44 en 45 van de conclusie van antwoord verder gesteld dat zij bij het sluiten van de koopovereenkomst als vanzelfsprekend in de veronderstelling verkeerde dat Smits een gezonde onderneming met goede klanten, opdrachten en omzet zou zijn.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hiervoor aangehaalde stellingen van VMB Beheer dat in het kader van het aangaan van de borgstelling door partijen is gesproken over de “gezondheid” en omzet van de onderneming als geheel en niet over het wegvallen van één enkele klant. Haar stelling dat VMB Beheer al bij het wegvallen of decimeren van één van de genoemde klanten uit haar garantstelling zou zijn ontslagen heeft VMB Beheer in dat licht onvoldoende gemotiveerd. Daarbij is tevens van belang dat in artikel 4 lid 6 van de geldleningsovereenkomst ook “gelieerde partijen” zijn genoemd, waarvan volkomen onduidelijk is wat daarmee wordt bedoeld en wat het belang van zo’n gelieerde partij voor het voortbestaan van Smits zou zijn. In de lezing die VMB Beheer voorstaat zou ook het wegvallen van één zo’n vage “gelieerde” partij voldoende zijn voor bevrijding uit de garantstelling. Een dergelijke vergaande uitleg van de bepaling heeft Adca, in het licht van het voorgaande, bij het sluiten van de overeenkomst niet hoeven begrijpen.
4.9.
Tot slot dient met betrekking tot de vraag hoe lang de bepaling geldig is te worden vastgesteld wat partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, nu daarover niets is bepaald. De rechtbank is van oordeel dat Adca redelijkerwijs niet had hoeven verwachten dat VMB Beheer ongelimiteerd gedurende de gehele looptijd van de geldleningsovereenkomst (acht jaar) onder de garantstelling uit kon, zoals VMB Beheer heeft gesteld. Daarbij neemt de rechtbank mede in acht dat Adca dan al gedurende geruime tijd geheel niet meer bij de onderneming betrokken zou zijn en dus ook geen invloed meer op het reilen en zeilen van de onderneming kon uitoefenen. Beoordeeld moet worden hoe lang de bepaling dan wel geldig is. De rechtbank stelt vast dat in de koopovereenkomst is opgenomen dat de bestuurder van Adca vanaf de overdrachtsdatum tot eind 2017 als consultant beschikbaar zou zijn voor VMB Automation en Smits. Eind 2017 eindigde dus de invloed (goed of slecht) van Adca op de resultaten van de onderneming. Naar het oordeel van de rechtbank moest Adca er in redelijkheid wel rekening mee houden dat ook enige tijd na eind december 2017 het plotseling wegvallen van een overwegend deel van de omzet gegronde reden was voor het inroepen van artikel 4 lid 6 van de geldleningsovereenkomst. De rechtbank acht een termijn van een jaar nadien redelijk. Dit leidt tot de conclusie dat VMB Beheer zich, naar het oordeel van de rechtbank, met een beroep op artikel 4 lid 6 van de geldleningsovereenkomst uit de garantstelling kon bevrijden indien vóór 31 december 2018 de resultaten van Smits sterk zouden afnemen.
4.10.
De rechtbank stelt vast, op grond van het in 2.5 weergegeven (en door VMB Beheer in het geding gebrachte) overzicht, dat in 2018 de omzet minder dan één tiende was gedaald ten opzichte van 2017. Gelet daarop is niet voldaan aan de voorwaarde voor het inroepen van de garantstelling. Gesteld noch gebleken zijn andere feiten en omstandigheden die een beroep op artikel 4 lid 6 van de geldleningsovereenkomst zouden rechtvaardigen.
4.11.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van Adca worden toegewezen.
Ten aanzien van VMB Automation
4.12.
VMB Automation is, hoewel op behoorlijke wijze gedagvaard, niet verschenen.
Tegen haar wordt verstek verleend. Nu VMB Beheer wel is verschenen, zal conform het
bepaalde in artikel 140 lid 3 jo. artikel 140 lid 2 Rv één vonnis worden gewezen, dat ook ten
aanzien van VMB Automation als een vonnis op tegenspraak zal gelden.
4.13.
De vorderingen jegens VMB Automation komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen daarom worden toegewezen.
Proceskosten
4.14.
VMB Automation en VMB Beheer zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Adca worden begroot op:
- dagvaarding € 85,81
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat €
6.428,00(2,0 punten × tarief € 3.214,00)
Totaal € 10.713,81

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt VMB Automation om aan Adca te betalen een bedrag van € 660.000,00 te vermeerderen met de contractuele rente van 3% over de periode 1 januari 2020 tot de dag van volledige betaling, op welke rente in mindering komt hetgeen VMB Automation reeds aan rente over deze periode heeft voldaan,
5.2.
veroordeelt VMB Beheer om aan Adca te betalen al hetgeen Adca uit hoofde van dit vonnis met betrekking tot de geldlening van VMB Automation te vorderen heeft, voor zover VMB Automation nalaat dat te betalen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, met een maximum van € 660.000,00,
5.3.
veroordeelt VMB Automation en VMB Beheer in de proceskosten, aan de zijde van Adca tot op heden begroot op € 10.713,81, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt VMB Automation en VMB Beheer in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat VMB Automation en VMB Beheer niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021.
[3242/3195]