ECLI:NL:RBROT:2021:11528
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot verlenging van de periode van voorwaardelijke invrijheidstelling na wijziging advies reclassering
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 5 november 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot verlenging van de periode van voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 8 oktober 2021, gebaseerd op een advies van de reclassering. Aanvankelijk werd geadviseerd om de proeftijd met 180 dagen te verlengen, maar tijdens de zitting op 5 november 2021 heeft de reclasseringswerker haar advies gewijzigd. Gelet op recente ontwikkelingen achtte zij een verlenging niet meer noodzakelijk. De officier van justitie heeft daarop geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, wat door de rechtbank werd overgenomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, die op 10 december 2020 voorwaardelijk in vrijheid was gesteld na een gevangenisstraf van 36 maanden, zijn proeftijd van 365 dagen had. De proeftijd liep af op 10 december 2021. De rechtbank heeft de getuige van de reclassering gehoord, die verklaarde dat er geen noodzaak meer was voor verlenging van de proeftijd. Dit was in tegenstelling tot het eerdere advies, dat was gebaseerd op de veronderstelling dat de veroordeelde behandeling nodig had. Aangezien de voorgestelde behandeling niet doorging en er geen alternatieve behandeling beschikbaar was, heeft de rechtbank in lijn met de officier van justitie en de raadsman besloten de vordering tot verlenging van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen.
De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is op dezelfde dag in de openbare zitting uitgesproken. De oudste rechter was niet in staat de uitspraak mede te ondertekenen.