ECLI:NL:RBROT:2021:11528

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
22/002062-19 en 10/75113-18 / VI-99/000819-37
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verlenging van de periode van voorwaardelijke invrijheidstelling na wijziging advies reclassering

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 5 november 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot verlenging van de periode van voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 8 oktober 2021, gebaseerd op een advies van de reclassering. Aanvankelijk werd geadviseerd om de proeftijd met 180 dagen te verlengen, maar tijdens de zitting op 5 november 2021 heeft de reclasseringswerker haar advies gewijzigd. Gelet op recente ontwikkelingen achtte zij een verlenging niet meer noodzakelijk. De officier van justitie heeft daarop geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, wat door de rechtbank werd overgenomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, die op 10 december 2020 voorwaardelijk in vrijheid was gesteld na een gevangenisstraf van 36 maanden, zijn proeftijd van 365 dagen had. De proeftijd liep af op 10 december 2021. De rechtbank heeft de getuige van de reclassering gehoord, die verklaarde dat er geen noodzaak meer was voor verlenging van de proeftijd. Dit was in tegenstelling tot het eerdere advies, dat was gebaseerd op de veronderstelling dat de veroordeelde behandeling nodig had. Aangezien de voorgestelde behandeling niet doorging en er geen alternatieve behandeling beschikbaar was, heeft de rechtbank in lijn met de officier van justitie en de raadsman besloten de vordering tot verlenging van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen.

De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is op dezelfde dag in de openbare zitting uitgesproken. De oudste rechter was niet in staat de uitspraak mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
VI-zaaknummer: 99/000819-37
Parketnummers: 22/002062-19 en 10/75113-18
Datum uitspraak: 5 november 2021
Tegenspraak
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam in de zaak betreffende de veroordeelde
[naam veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum veroordeelde] te [geboorteplaats veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [postcode veroordeelde] te [woonplaats veroordeelde] ,
raadsman mr. T. Scheffer, advocaat te Amsterdam.

1..Procesverloop

Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 juli 2020 is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd van 36 maanden met aftrek van voorarrest.
Bij beslissing van 12 november 2020 is de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
De proeftijd van voorwaardelijke invrijheidstelling bedraagt 365 dagen. De veroordeelde is op 10 december 2020 feitelijk in vrijheid gesteld en zijn v.i.-periode loopt af op 10 december 2021.

2..Vordering

Op 8 oktober 2021 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling voor een periode van180 dagen.

3..Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van
5 november 2021.
De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon en de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman zijn gehoord.
Voorts is als getuige [naam getuige] , reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, gehoord.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van zijn vordering.
De raadsman heeft eveneens afwijzing bepleit.

4..Beoordeling

Getuige [naam getuige] van de reclassering heeft op zitting verklaard dat zij, anders dan in haar advies van 27 september 2021 geadviseerd, geen noodzaak meer ziet om de proeftijd te verlengen. De reden van genoemd advies was dat de veroordeelde eerder aangaf dat hij last had van irritaties en dat daarom een behandeling bij De Waag passend leek. De behandeling die voor ogen werd gestaan, gaat echter niet door en een andere passende behandeling is niet gevonden. Gelet op deze toelichting is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de vordering tot verlenging van de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden afgewezen.

5..Beslissing

De rechtbank:
wijst af de vordering tot verlenging van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Deze beslissing is genomen door
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mr. G.P. van de Beek en mr. B. Vaz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T.W. Veldhoen-Flier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 november 2021.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.