ECLI:NL:RBROT:2021:11526

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
10/960067-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van grote hoeveelheden cocaïne en voorbereidingshandelingen

Op 25 november 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen betrokken was bij de invoer van 515 kilogram cocaïne. De verdachte heeft op zee pakketten cocaïne uit het water gehaald die eerder waren gelost van een containerschip uit Ecuador. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne, waaronder een partij van 300 kilogram. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en dat zijn daden een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder financiële problemen, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een aanzienlijke gevangenisstraf rechtvaardigde. De verdachte is vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar de bewezen feiten zijn voldoende om de straf op te leggen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960067-20
Datum uitspraak: 25 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad,
raadsman mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Kort gezegd wordt de verdachte verweten dat hij:
op 20 oktober 2020 samen met anderen 572 kilogram cocaïne in Nederland heeft ingevoerd;
primair op 5 oktober 2020 samen met anderen 300 kilogram cocaïne in Nederland heeft ingevoerd en subsidiair dat hij daartoe samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht;
in de periode van 16 mei 2020 tot en met 24 mei 2020 voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de invoer van cocaïne,
op 18 juli 2020 samen met anderen opzettelijk een boot heeft geheeld.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. G.H. Rip heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 2 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 1 en 4
Het onder 1 en 4 ten laste gelegde is door de verdachte bekend en de verdediging heeft ten aanzien van deze feiten geen verweer gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Deze feiten zullen daarom zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 3
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde bewezen. De rechtbank zal hier geen nadere bewijsoverweging aan wijden, nu de bewezenverklaring van dit feit blijkt uit de bewijsmiddelen.
4.4.
Bewijswaardering feit 2 subsidiair
4.4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte zich gereed heeft gehouden om met een boot een partij van ongeveer 300 kilogram cocaïne aan land te brengen. De verdachte heeft nimmer de opdracht gekregen om verdovende middelen op te halen en aan land te brengen. De verdachte moet van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde voorbereidingshandelingen worden vrijgesproken.
4.4.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de voorbereiding en/of bevordering van een misdrijf als bedoeld in het vierde of vijfde lid van de Opiumwet, in artikel 10a, eerste lid van die wet als zelfstandig delict strafbaar is gesteld, teneinde in een vroeg stadium van de organisatie van de (internationale) handel in drugs te kunnen ingrijpen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat reeds strafbaar is het uiting geven aan de intentie om cocaïne te vervoeren of in te voeren door het plegen van daarop gerichte voorbereidings- of bevorderingshandelingen. Het resultaat van die handelingen doet daaraan niet af.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
De verdachte heeft van een onbekend gebleven persoon van wie hij geld had geleend de boot “[naam boot 1]” gekregen. Met de verdachte was de afspraak gemaakt dat hij met de boot op enig moment een dienst zou verlenen om zo het geleende geld terug te betalen. Deze boot werd in Zeeland (Breskens) gelegd, zodat hij snel op de Noordzee kon zijn. Tegen de verdachte werd gezegd dat hij zich gereed moest houden tot hij een nadere opdracht zou krijgen om te gaan varen.
Op 2 oktober 2020 is de verdachte benaderd met de instructie dat hij op 5 oktober 2020 in Breskens moest zijn. Op 5 oktober 2020 is de verdachte samen met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] naar Breskens gereden. Die avond hebben zij kort gevaren met de boot. Vervolgens hebben zij overnacht in een hotel in Breskens.
Op 6 oktober 2020 zijn pakketten en tassen met daarin in totaal ongeveer 300 kilogram cocaïne aangetroffen die waren aangespoeld op het Kalootstrand in Borssele.
Uit onderzoek aan de telefoon van de verdachte blijkt dat hij een paar maanden eerder, in juli 2020, via de berichtenapp Signal aan een persoon met de naam “De” heeft gevraagd of deze persoon nog “witte spoelbakken” had liggen en wat de prijs daarvan was. “De” laat weten dat de prijs 27,5 is en dat de prijs snel verandert. De verdachte zegt dat hij er 35 kwijt kan als de prijs/kwaliteit goed is en vraagt om een foto. “De” stuurt vervolgens een foto naar de verdachte waarop een blok geperst wit poeder te zien is. Verder blijkt uit de telefoon van de verdachte dat hij op 7 oktober 2020 naar medeverdachte [naam medeverdachte 1] een bericht stuurt met als inhoud: “over 2 weken nieuwe ronde nieuwe kansen”, waarop [naam medeverdachte 1] reageert: “ik wil wel mee hoor.”
Twee weken later, op 20 oktober 2020, zijn de verdachte en de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] aangehouden in Breskens met 515 kilogram cocaïne aan boord van de [naam boot 1]. De (verlengde) invoer van deze partij cocaïne is ten laste gelegd onder feit 1 en de verdachte heeft dit feit bekend. De modus operandi van deze invoer was als volgt. De verdachte en de medeverdachten hebben zich richting Zeeland begeven, waar zij in Breskens aan boord van de [naam boot 1] zijn gestapt. Via een mobiele telefoon die op dat moment aan boord van de [naam boot 1] was, is gecommuniceerd met een persoon die aanwezig was op een containerschip dat voer op de Noordzee en afkomstig was uit Ecuador. De verdachte en de medeverdachten hebben nabij het containerschip in de vaargeul gevaren en hebben tassen met cocaïne uit het water gehaald. Vervolgens zijn ze met 515 kilogram cocaïne teruggevaren naar Breskens waar zij zijn aangehouden door de politie.
De rechtbank is van oordeel dat de modus operandi van 20 oktober 2020 gelijkenissen vertoont met de werkwijze die de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] hebben gehanteerd op 5 oktober 2020. Samen hebben zij zich naar de boot in Breskens begeven, hebben zich daar gereed gehouden voor nadere instructies en hebben die avond kort gevaren met de [naam boot 1]. Gelet op de eerdere communicatie over verdovende middelen en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de aanwezigheid van de verdachte in Breskens op 5 oktober 2020 geen ander doel had dan met de boot op de Noordzee een partij cocaïne op te halen en aan land te brengen. Door zo te handelen heeft de verdachte samen met een ander opzettelijk voorbereidingshandelingen gepleegd met betrekking tot de invoer van ongeveer 300 kilogram cocaïne.
4.4.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte samen met een ander opzettelijk voorbereidingshandelingen heeft verricht die hadden moeten leiden tot het invoeren van ongeveer 300 kilogram cocaïne. Hiermee wordt het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaard.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 20 oktober 2020 in de territoriale wateren van Nederland en te Breskens, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht , een hoeveelheid van
515kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. subsidiair
hij op 5 oktober 2020 in
deprovincie Zeeland
enelders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10
van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen:
- een vervoermiddel (een boot) voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat dit bestemd was tot het plegen van dat feit,
immers, hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar- zich naar de provincie Zeeland begeven en
- zich aldaar gereed gehouden om met een boot een partij cocaïne van ongeveer 300 kilogram aan land te brengen;
3.
hij
inde periode van 16 mei 2020 tot en met 24 mei 2020 in de territoriale wateren van Nederland en te Breskens, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10
van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen:
- een ander behulpzaam is geweest om dat feit te plegen of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en
- zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en
- een vervoermiddel (een boot) voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat dit bestemd was tot het plegen van dat feit,
immers, hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar
- gecommuniceerd over een ontmoeting op zee om een partij cocaïne op te halen en aan land te brengen en
- zich toen aldaar gereed gehouden om met een boot een partij cocaïne op te halen en aan land te brengen en
- met een boot gevaren om een partij cocaïne op te halen en aan land te brengen;
4.
hij op 18 juli 2020 in Nederland op het traject van Urk naar Kamerik,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een boot ([naam boot 2]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijge
n vandat goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,

- vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;

3.
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,
- een ander behulpzaam geweest zijn om dat feit te plegen of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen,
- zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit getracht hebben te verschaffen, en
- vervoermiddelen voorhanden gehad hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;

4..medeplegen van opzetheling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op 20 oktober 2020 samen met anderen schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van 515 kilogram cocaïne. De verdachte heeft op zee pakketten met drugs uit het water gehaald die vlak daarvoor ter water waren gelaten vanaf een containerschip dat afkomstig was uit Ecuador. De verdachte en zijn mededaders hebben de pakketten drugs op een kleinere boot meegenomen en zijn daarmee de haven van Breskens in gevaren, waar zij zijn aangehouden. Naast dit feit heeft de verdachte zich in mei 2020 en oktober 2020 samen met een ander/anderen schuldig gemaakt aan voorbereidings-handelingen die gericht waren op het invoeren van cocaïne in Nederland. De verdachte heeft zowel in de voorbereiding in mei en oktober 2020 als bij de uitvoering op 20 oktober 2020 met zijn boot een essentiële rol gespeeld en daarmee een onmisbare schakel gevormd voor de invoer in zijn totaliteit.
De uiteindelijk op 20 oktober 2020 ingevoerde hoeveelheid cocaïne is dusdanig groot, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en grootschalige handel. De verspreiding van en handel in harddrugs vormen een bedreiging voor de volksgezondheid en gaan gepaard met vele andere vormen van (zware) criminaliteit en overlast in zowel binnen- als buitenland. De verdachte heeft naar alle waarschijnlijkheid zo gehandeld om er financieel beter van te worden en heeft zich van de zeer nadelige maatschappelijke gevolgen niets aangetrokken.
Verder heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan heling van een boot, waardoor hij heeft bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt van gestolen goederen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Het strafblad van de verdachte werkt daarom niet strafverhogend.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 april 2021. Omdat de reclassering niet kan inschatten of interventies geïndiceerd zijn, geeft zij geen advies omtrent strafoplegging. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten, waarin voor het invoeren van harddrugs bij een hoeveelheid vanaf 20 kilogram een gevangenisstraf van meer dan 60 maanden als oriëntatiepunt wordt gegeven. In deze zaak gaat het om de invoer van een partij van 515 kilogram cocaïne en het tweemaal plegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van partijen cocaïne. Bij deze feiten heeft de verdachte ten opzichte van zijn mededader(s) een meer sturende rol gehad. De rechtbank weegt deze omstandigheden in strafverzwarende zin mee.
In strafverminderende zin weegt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee, zoals de verdediging die naar voren heeft gebracht en die er kort gezegd op neerkomen dat de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten door grote financiële tegenslagen in een kwetsbare en beïnvloedbare periode zat, en dat hij daardoor de verkeerde keuzes heeft gemaakt waardoor hij nu alles (huis, werk) kwijt is.
Alles afwegend acht de rechtbank, mede gelet op het ondermijnende karakter van dergelijke delicten, in lijn met de niet anders dan als gematigd aan te duiden eis van de officier van justitie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen gedateerd 8 november 2021 (Bijlage IV), gevorderd dat de rechtbank de in beslag genomen voorwerpen met nummers 3, 4, 10, 11, 12, 20, 21 en 23 zal onttrekken aan het verkeer en de in beslag genomen voorwerpen met nummers 1, 5 en 6 verbeurd zal verbeurdverklaren.
8.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de op de beslaglijst aangeduide voorwerpen waarop strafrechtelijk beslag ligt onder de verdachte in beslag zijn genomen en neemt ten aanzien van de voorwerpen de hieronder vermelde beslissing.
Over de in beslag genomen voorwerpen met nummers 13 en 24 heeft de officier van justitie geen standpunt ingenomen, de rechtbank zal daarom ambtshalve beslissen over deze voorwerpen.
Nummer voorwerp
Korte omschrijving voorwerp
Beslissing van de rechtbank
1
Boot
Verbeurdverklaring
3
Verdovende middelen
Onttrekking aan het verkeer
4
Cryptotelefoon, merk Apple
Onttrekking aan het verkeer
5
Telefoon, merk Apple
Verbeurdverklaring
6
Computer (iPad), merk Apple
Verbeurdverklaring
10
Verdovende middelen
Onttrekking aan het verkeer
11
Verdovende middelen
Onttrekking aan het verkeer
12
Gegevensdrager: tracker
Onttrekking aan het verkeer
13
Wapen: ploertendoder
Onttrekking aan het verkeer
20
Verdovende middelen
Onttrekking aan het verkeer
21
Verdovende middelen
Onttrekking aan het verkeer
23
Plastic verpakking
Verbeurdverklaring
24
Touw
Verbeurdverklaring
De in beslag genomen voorwerpen die zullen worden onttrokken aan het verkeer zijn voorwerpen waarmee de bewezen verklaarde feiten zijn begaan en die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. De in beslag genomen voorwerpen die zullen worden verbeurdverklaard behoren aan de verdachte toe. De bewezen feiten zijn met behulp van deze voorwerpen begaan en voorbereid.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (Bijlage IV), als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2:
nummers 1, 5, 6, 23 en 24;
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
nummers 3, 4, 10, 11, 12, 13, 20 en 21.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. S.E.C. Debets en P.E. van Althuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 oktober 2020 in de territoriale wateren van Nederland en/of te Breskens, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (daaronder
mede begrepen invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), althans opzettelijk heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 572 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 5 oktober 2020 in de territoriale wateren van Nederland en/of te Breskens, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (daaronder
mede begrepen invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), althans opzettelijk heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 300 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 oktober 2020 in provincie Zeeland, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen:
- een ander behulpzaam is geweest om dat feit te plegen of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of
- een vervoermiddel (een boot) voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat dit bestemd was tot het plegen van dat feit, immers, heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar
- zich naar de provincie Zeeland begeven en/of
- zich aldaar gereed gehouden om met een boot een partij cocaïne (van ongeveer 300 kilogram) aan land te brengen;
3.
hij op of omstreeks de periode van 16 mei 2020 tot en met 24 mei 2020 in de territoriale wateren van Nederland en/of te Breskens, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen:
- een ander behulpzaam is geweest om dat feit te plegen of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of
- een vervoermiddel (een boot) voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat dit bestemd was tot het plegen van dat feit, immers, heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar
- gecommuniceerd over een ontmoeting op zee om een partij cocaïne op te halen en aan land te brengen en/of
- zich toen aldaar gereed gehouden om met een boot een partij cocaïne op te halen en aan land te brengen en/of
- met een boot gevaren om een partij cocaïne op te halen en aan land te brengen;
4.
hij op of omstreeks 18 juli 2020 in Nederland (op het traject van Urk naar Kamerik),
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen opzettelijk een boot ([naam boot 2]) en/of een trailer (kenteken [kentekennummer]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijge dat/die goed(eren) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof(fen).