ECLI:NL:RBROT:2021:11524

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
10/960136-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen

Op 25 november 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen betrokken was bij de invoer van 515 kilogram cocaïne. De verdachte heeft op zee pakketten cocaïne uit het water gehaald, die eerder waren ter water gelaten vanaf een containerschip uit Ecuador. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne, waaronder een partij van 300 kilogram. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde en dat hij wetenschap had van de cocaïne. De officier van justitie had vrijspraak geëist voor een deel van de tenlastelegging, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden. De rechtbank overwoog dat de verdachte een intellectuele en materiële bijdrage heeft geleverd aan de invoer van cocaïne en dat zijn betrokkenheid bij eerdere voorbereidingshandelingen niet te negeren is. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de maatschappelijke gevolgen van de drugshandel meegewogen in de strafmaat. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat in zijn voordeel heeft gewerkt. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst onder voorwaarden, en de verdachte moet zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960136-20
Datum uitspraak: 25 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsman mr. W. Vahl, advocaat te Barneveld.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Kort gezegd wordt de verdachte verweten dat hij:
op 20 oktober 2020 samen met anderen 572 kilogram cocaïne in Nederland heeft ingevoerd;
primair op 5 oktober 2020 samen met anderen 300 kilogram cocaïne in Nederland heeft ingevoerd en subsidiair dat hij daartoe samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht;
in de periode van 16 mei 2020 tot en met 24 mei 2020 voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de invoer van cocaïne.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. G.H. Rip heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en zes maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 2 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1, 2 subsidiair en 3
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor medeplegen van de (verlengde) invoer van cocaïne dan wel het plegen van voorbereidingshandelingen daartoe. Bovendien ontbreekt ten aanzien van alle drie de ten laste gelegde feiten bij de verdachte de wetenschap dat het om cocaïne ging.
4.2.2.
Beoordeling
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan komt de rechtbank tot de volgende vaststellingen, overwegingen en conclusies.
a. Invoer cocaïne (feit 1)
Op 20 oktober 2020 zijn de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 1] naar Breskens gegaan, waar de boot van medeverdachte [naam medeverdachte 1] (de ‘[naam boot]’) in de haven lag. Zij zijn die nacht samen met medeverdachte [naam medeverdachte 2] aan boord van de [naam boot] gegaan en uitgevaren. De verdachte heeft die nacht de boot bestuurd. Via een mobiele telefoon die op dat moment aan boord van de [naam boot] was, is gecommuniceerd met een persoon op een containerschip dat voer op de Noordzee en afkomstig was uit Ecuador. De verdachte en de medeverdachten hebben nabij dat containerschip in de vaargeul gevaren en zij hebben alle drie tassen met pakketten cocaïne uit het water gehaald. Vervolgens zijn ze met in totaal 515 kilogram cocaïne teruggevaren naar Breskens, waar zij zijn aangehouden door de politie.
Gelet op de betrokkenheid van de verdachte bij het uit zee halen van de tassen met pakketten cocaïne staat vast dat de verdachte – in ieder geval feitelijk – op 20 oktober 2020 515 kilogram cocaïne (verlengd) heeft ingevoerd in Nederland.
b. Wetenschap cocaïne
De vraag die dan voorligt, is of de verdachte wetenschap had van de cocaïne en dus ook het opzet heeft gehad deze cocaïne in te voeren in Nederland.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij op 20 oktober 2020 met medeverdachte [naam medeverdachte 1] een nachtje zou gaan vissen, niet geloofwaardig. Daarbij zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
- Spontane verklaring bij de politie
De verdachte heeft na zijn politieverhoor op 29 oktober 2020 in het bijzijn van twee verbalisanten een spontane verklaring afgelegd. De verbalisanten hebben in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal gerelateerd dat de verdachte het volgende heeft verklaard: ‘Ik vaar voor [naam medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [naam medeverdachte 1]) als hij me nodig heeft. Ergens vorig jaar hebben we ook eens gevaren maar toen konden we de tassen niet vinden’. Wanneer de verdachte tijdens een later verhoor op 4 december 2020 door de politie wordt geconfronteerd met voornoemde verklaring, geeft de verdachte te kennen dat hij de opmerking dat zij vorig jaar ook eens hebben gevaren en toen de tassen niet konden vinden wenst in trekken. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat de verbalisanten zijn verklaring onjuist in het proces-verbaal hebben weergegeven en dat hij destijds tegen de verbalisanten heeft gezegd dat hij een rectificatie wilde omdat hij het niet zo had gezegd. De rechtbank stelt vast dat de verdachte ter zitting een ander standpunt inneemt dan tijdens het verhoor op 4 december 2020, waar hij sprak over het intrekken van een verklaring nadat hem was voorgehouden dat van die verklaring een proces-verbaal was opgemaakt. Het intrekken van een verklaring betekent immers dat de gerelateerde verklaring wel degelijk zo is afgelegd maar dat de verdachte hierop wenst terug te komen en niet dat de gerelateerde verklaring onjuist is weergegeven. Nu de verklaring van de verdachte is neergelegd in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, ziet de rechtbank geen reden aan de inhoud hiervan te twijfelen. De verklaring dat de verdachte voor [naam medeverdachte 1] vaart als hij hem nodig heeft en dat zij ergens vorig jaar ook eens hebben gevaren maar toen de tassen niet konden vinden, acht de rechtbank daarom bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank leidt uit deze verklaring af dat de verdachte eerder met medeverdachte [naam medeverdachte 1] op zee op zoek is geweest naar sporttassen en dat hij ook op 20 oktober 2020 met medeverdachte [naam medeverdachte 1] ging varen om te zoeken naar sporttassen in de Noordzee.
- Verifieerbaar onjuiste verklaring
De verdachte heeft ten aanzien van gebeurtenissen op 20 oktober 2020 feiten ontkend die verifieerbaar en aantoonbaar juist zijn. Het gaat daarbij onder meer om het varen zonder licht, het varen in de vaargeul en het varen vlakbij een containerschip. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte welbewust niet de waarheid heeft verteld over wat op 20 oktober 2020 op de Noordzee heeft plaatsgevonden en wat zijn beweegredenen waren om daar op 20 oktober 2020 met de medeverdachten te gaan varen.
- Risico onwetende visser
Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien waarom de overige deelnemers aan de invoer van deze partij cocaïne, gelet op het afbreukrisico, verdachte als hij slechts een onwetende visser zou zijn, mee zouden nemen aan boord van de [naam boot]. Aangezien de [naam boot] een klein schip is, kan het immers niet anders dan dat de verdachte heeft gezien dat er vele tassen uit het water werden opgevist en dat de inhoud op het schip werd verborgen. Terug op het vasteland zou de verdachte deze bevindingen met anderen, waaronder de politie, kunnen delen. De rechtbank acht het hoogst onwaarschijnlijk dat de overige deelnemers aan dit transport een dergelijk risico met een transport van deze omvang en waarde zouden nemen.
Gelet op het vorenstaande gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte op 20 oktober 2020 wetenschap heeft gehad van het doel van het uitstapje naar zee, namelijk het ophalen van sporttassen met 515 kilogram cocaïne. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte opzettelijk 515 kilogram cocaïne in Nederland (verlengd) heeft ingevoerd.
c. Voorbereidingshandelingen invoer cocaïne (feit 2 subsidiair en feit 3)
De rechtbank stelt voorop dat de voorbereiding en/of bevordering van een misdrijf als bedoeld in het vierde of vijfde lid van de Opiumwet, in artikel 10a, eerste lid van die wet, zoals onder 2 subsidiair en 3 ten laste gelegd, als zelfstandig delict strafbaar is gesteld, teneinde in een vroeg stadium van de organisatie van de (internationale) handel in drugs in te kunnen grijpen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat reeds strafbaar is het uiting geven aan de intentie om cocaïne te vervoeren of in te voeren door het plegen van daarop gerichte voorbereidings- of bevorderingshandelingen. Het resultaat van die handelingen doet daaraan niet af.
Op 23 mei 2020 was de verdachte samen met medeverdachte [naam medeverdachte 1] in Breskens. Zij hebben daar een derde man opgehaald en zijn met zijn drieën gaan varen op de [naam boot]. Vanwege het slechte weer zijn zij na ongeveer 20 minuten naar de haven in Breskens terug gevaren. Uit de Encrochatberichten die zijn verstuurd met het account [accountnaam] (hierna: [accountnaam]), dat in gebruik was bij medeverdachte [naam medeverdachte 1], blijkt dat [accountnaam] met verschillende contacten spreekt over zijn poging op 23 mei 2020 kennelijk verdovende middelen met zijn sportvisboot op zee op te pikken.
Op 5 oktober 2020 is de verdachte opnieuw samen met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] naar Breskens gereden. Die avond hebben zij kort gevaren met de boot. Vervolgens hebben zij overnacht in een hotel in Breskens. Op 6 oktober 2020 zijn pakketten en tassen met daarin in totaal ongeveer 300 kilogram cocaïne aangetroffen die waren aangespoeld op het Kalootstrand in Borssele.
Uit onderzoek aan de telefoon van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] blijkt dat [naam medeverdachte 1] op 6 oktober 2020 naar de verdachte stuurt “Check nu” en “Check dat filmpje”, waarop de verdachte reageert “Lekker dan”. Uit nader onderzoek van de politie blijkt dat deze opmerking betrekking heeft op een video die geplaatst is op www.nu.nl. Op deze video zijn de aangespoelde pakketten cocaïne in Borssele te zien. Op 7 oktober 2020 stuurt medeverdachte [naam medeverdachte 1] naar de verdachte een bericht met als inhoud: “over 2 weken nieuwe ronde, nieuwe kansen”, waarop de verdachte reageert: “ik wil wel mee hoor.” Twee weken later, op 20 oktober 2020, is de verdachte – zoals hiervoor overwogen – samen met de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] aangehouden in Breskens met 515 kilogram cocaïne.
De rechtbank is van oordeel dat de modus operandi van de invoer van cocaïne op 23 mei 2020 en 5 oktober 2020 gelijkenissen vertoont met de werkwijze die de verdachte en de medeverdachte(n) op 20 oktober 2020 hebben gehanteerd. Zij begeven zich ook op deze eerdere data telkens naar de boot in Breskens, waar zij zich gereed houden voor nadere instructies om met de boot te gaan varen. Gelet hierop en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de wetenschap van verdachte ten aanzien van de ingevoerde cocaïne op 20 oktober 2020, de inhoud van de Encrochatberichten en de chatberichten tussen de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 1], is de rechtbank van oordeel dat de aanwezigheid van de verdachte in Breskens op 23 mei 2020 en op 5 oktober 2020 geen ander doel had dan met de boot op de Noordzee een partij cocaïne op te halen en aan land te brengen. Door zo te handelen heeft de verdachte opzettelijk voorbereidingshandelingen gepleegd met betrekking tot de invoer van cocaïne, zoals onder 2 subsidiair en 3 ten laste is gelegd.
d. Medeplegen
De rechtbank acht bewezen dat ten aanzien van de onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten sprake is van medeplegen.
De verdachte heeft op 20 oktober 2020, gelet op het voorgaande, aan de invoer van cocaïne een intellectuele en materiële bijdrage geleverd door met de boot naar de exacte locatie te varen waar de tassen in het water lagen. Vervolgens heeft de verdachte blijkens de camerabeelden van de kustwacht meegeholpen om de tassen met daarin cocaïne uit het water te halen en is hij vervolgens met de boot teruggevaren naar de haven van Breskens. De bijdrage van de verdachte, in het geheel bezien, is van voldoende gewicht om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Dat geldt ook ten aanzien van de gepleegde voorbereidingshandelingen in de periode van 16 mei tot en met 24 mei 2020 en op 5 oktober 2020. Ook bij die gelegenheden is de verdachte met medeverdachte [naam medeverdachte 1] mee naar Breskens gegaan, waar zij samen met de boot zijn gaan varen en zich gereed hebben gehouden voor nadere instructies.
4.2.2.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte in de periode van 16 mei 2020 tot en met 24 mei 2020 samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht die hadden moeten leiden tot het invoeren van cocaïne (feit 3). Verder is bewezen dat de verdachte op 5 oktober 2020 samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht met betrekking tot de invoer van 300 kilogram cocaïne (feit 2 subsidiair).
Tot slot heeft de verdachte zich op 20 oktober 2020 samen met anderen schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van 515 kilogram cocaïne (feit 1).
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 20 oktober 2020 in de territoriale wateren van Nederland en te Breskens, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht , een hoeveelheid van
515kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. subsidiair
hij op 5 oktober 2020 in provincie Zeeland
enelders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10
van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen:
- een vervoermiddel (een boot) voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat dit bestemd was tot het plegen van dat feit,
immers, hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar- zich naar de provincie Zeeland begeven en
- zich aldaar gereed gehouden om met een boot een partij cocaïne van ongeveer 300 kilogram aan land te brengen;
3.
hij
inde periode van 16 mei 2020 tot en met 24 mei 2020 in de territoriale wateren van Nederland en te Breskens, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10
van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen:
- een ander behulpzaam is geweest om dat feit te plegen of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en
- zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en
- een vervoermiddel (een boot) voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat dit bestemd was tot het plegen van dat feit,
immers, hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar
- gecommuniceerd over een ontmoeting op zee om een partij cocaïne op te halen en aan land te brengen en
- zich toen aldaar gereed gehouden om met een boot een partij cocaïne op te halen en aan land te brengen en
- met een boot gevaren om een partij cocaïne op te halen en aan land te brengen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,
- vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
3.
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,
- een ander behulpzaam geweest zijn om dat feit te plegen of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen,
- zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit getracht hebben te verschaffen, en
- vervoermiddelen voorhanden gehad hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op 20 oktober 2020 samen met anderen schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van 515 kilogram cocaïne. De verdachte heeft op zee pakketten met drugs uit het water gehaald die vlak daarvoor ter water waren gelaten vanaf een containerschip dat afkomstig was uit Ecuador. De verdachte en zijn mededaders hebben de pakketten drugs op een kleinere boot meegenomen en zijn daarmee de haven van Breskens in gevaren alwaar zij zijn aangehouden. Naast dit feit heeft de verdachte zich in mei 2020 en oktober 2020 samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen die gericht waren op het invoeren van cocaïne in Nederland.
De uiteindelijk op 20 oktober 2020 ingevoerde hoeveelheid cocaïne is dusdanig groot, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en grootschalige handel. De verspreiding van en handel in harddrugs vormen een bedreiging voor de volksgezondheid en gaan gepaard met vele andere vormen van (zware) criminaliteit en overlast in zowel binnen- als buitenland. De verdachte heeft naar alle waarschijnlijkheid zo gehandeld om er financieel beter van te worden en heeft zich van de zeer nadelige maatschappelijke gevolgen niets aangetrokken.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Het strafblad werkt daarom niet strafverhogend.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 maart 2021 en 9 november 2021. Uit het laatstgenoemde rapport blijkt dat de verdachte zich sinds de start van het reclasseringstoezicht op 4 juni 2021 goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. De reclassering adviseert bij een veroordeling aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten, waarin voor het invoeren van harddrugs bij een hoeveelheid vanaf 20 kilogram een gevangenisstraf van meer dan 60 maanden als oriëntatiepunt wordt gegeven. In deze zaak gaat het om de invoer van een partij van 515 kilogram cocaïne en het tweemaal plegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van partijen cocaïne. De verdediging heeft primair verzocht geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen dan reeds door hem in voorarrest is doorgebracht en subsidiair een voorwaardelijke straf met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd. Gelet op de hoeveelheid ingevoerde cocaïne van 515 kilogram, de tweemaal eerder gepleegde voorbereidingshandelingen met betrekking tot cocaïne, het ondermijnende karakter dat van dergelijke feiten uitgaat en het feit dat de verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven, maken dat de rechtbank hiervoor geen aanleiding ziet. De rechtbank weegt wel mee dat de verdachte ten opzichte van zijn mededader een minder sturende rol heeft gehad bij de bewezen feiten en zij ziet daarin aanleiding aan de verdachte een lagere gevangenisstraf op te leggen dan aan zijn mededader. Alles afwegend acht de rechtbank, in lijn met de als mild te bestempelen eis van de officier van justitie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Voorlopige hechtenis

De verdediging heeft primair opheffing en subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis bepleit. Nu de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis worden afgewezen.
De rechtbank acht wel termen aanwezig om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen onder dezelfde voorwaarden als het initiële bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis, te meer omdat de officier van justitie zich daartegen niet heeft verzet.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaar en 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
schorst de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden onder de navolgende voorwaarden:
De verdachte zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis onttrekken, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen;
Indien de verdachte wegens het feit waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zal de verdachte zich niet onttrekken aan de tenuitvoerlegging daarvan;
De verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn of haar identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of zal een
identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
De verdachte zal zich niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
De verdachte zal verschijnen op iedere oproep van politie en justitie;
De verdachte zal bij wijziging van zijn of haar adres het nieuwe adres schriftelijk
doorgeven aan de officier van justitie;
De verdachte dient te verblijven op het adres [adres verdachte]
. Een ander adres voor het locatiegebod is slechts mogelijk als de
reclassering daarvoor voorafgaand toestemming geeft. De verdachte is gedurende
de periode van schorsing op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het
verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de
verdachte en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft de verdachte
op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 14 uur niet
op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of
behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft de verdachte een aaneengesloten
blok van 8 uur per dag vrij te besteden.
De verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering,
omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat hij in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.
Als de reclassering het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van
het toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden de periode, tijd of
locatie aan te passen dan zal zij hiervoor een verzoek indienen bij de
opdrachtgever.
Het locatiegebod wordt gecontroleerd middels elektronische monitoring.
De verdachte werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod;
De verdachte moet zich vanaf de datum dat de schorsing ingaat, volgens afspraken
die met hem gemaakt zullen worden, melden bij Reclassering Nederland, voor
zolang en frequent de reclassering dit noodzakelijk acht. Daarbij dient hij zich te
houden aan door de reclassering gegeven aanwijzingen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. S.E.C. Debets en P.E. van Althuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 oktober 2020 in de territoriale wateren van Nederland en/of te Breskens, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (daaronder mede begrepen invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), althans opzettelijk
heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 572 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 5 oktober 2020 in de territoriale wateren van Nederland en/of te Breskens, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (daaronder
mede begrepen invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), althans opzettelijk heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 300 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 oktober 2020 in provincie Zeeland, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen:
- een ander behulpzaam is geweest om dat feit te plegen of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of
- een vervoermiddel (een boot) voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat dit bestemd was tot het plegen van dat feit,
immers, heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar
- zich naar de provincie Zeeland begeven en/of
- zich aldaar gereed gehouden om met een boot een partij cocaïne (van ongeveer 300 kilogram) aan land te brengen;
3.
hij op of omstreeks de periode van 16 mei 2020 tot en met 24 mei 2020 in de territoriale wateren van Nederland en/of te Breskens, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen:
- een ander behulpzaam is geweest om dat feit te plegen of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en/of
- een vervoermiddel (een boot) voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat dit bestemd was tot het plegen van dat feit,
immers, heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar
- gecommuniceerd over een ontmoeting op zee om een partij cocaïne op te halen en aan land te brengen en/of
- zich toen aldaar gereed gehouden om met een boot een partij cocaïne op te halen en aan land te brengen en/of
- met een boot gevaren om een partij cocaïne op te halen en aan land te brengen.