Op 27 januari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven inzake de voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt met de ziekte van Alzheimer. Het verzoek tot voortzetting is ingediend door het CIZ op 22 januari 2021, na een eerdere last tot inbewaringstelling door de burgemeester van Rotterdam op 21 januari 2021. De mondelinge behandeling vond plaats op dezelfde dag als de beschikking, waarbij de cliënt, zijn advocaat en zorgprofessionals van de instelling waar hij verblijft, Aafje Smeetsland, zijn gehoord via een beeld- en geluidverbinding, conform de Tijdelijke wet COVID-19.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de cliënt, veroorzaakt door zijn psychogeriatrische aandoening. De cliënt vertoont snel toenemende geheugenstoornissen en desoriëntatie, wat leidt tot gevaarlijke situaties voor zowel hemzelf als zijn omgeving. De rechtbank concludeert dat de ambulante hulpverlening niet meer toereikend is en dat de cliënt 24-uurs zorg en begeleiding nodig heeft, wat alleen binnen een instelling kan worden geboden.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de criteria voor de voortzetting van de inbewaringstelling zijn vervuld en heeft de machtiging verleend voor een periode van zes weken, tot en met 10 maart 2021. De beschikking is mondeling gegeven door rechter S.H. Poiesz en schriftelijk uitgewerkt op 2 februari 2021. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.