ECLI:NL:RBROT:2021:11484

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
9249838 CV EXPL 21-18842
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst en onrechtmatige onderhuur; vordering tot betaling van huur en kosten

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als '[eiseres]', en Mobility Fleet B.V., de gedaagde partij. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 10.285,- aan huur, vermeerderd met een contractuele boete en buitengerechtelijke incassokosten, omdat Mobility Fleet het gehuurde onrechtmatig onder zich had gehouden na het einde van de huurovereenkomst op 30 september 2020. De huurovereenkomst was aangegaan voor een bedrijfsruimte, en de huurprijs was laatstelijk vastgesteld op € 10.285,- per maand.

De procedure begon met een dagvaarding op 17 mei 2021, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis waarin een mondelinge behandeling werd bepaald. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 oktober 2021 heeft eiseres gesteld dat Mobility Fleet de bedrijfsruimte niet tijdig had vrijgegeven, terwijl gedaagde betwistte dat zij het gehuurde onrechtmatig onder zich had gehouden. Mobility Fleet voerde aan dat zij op 28 september 2020 sleutels had ingeleverd en dat er afspraken waren gemaakt over het achterlaten van enkele zaken in het gehuurde.

De kantonrechter oordeelde dat eiseres niet voldoende had onderbouwd dat het gehuurde niet tijdig was vrijgegeven. De rechter wees de vordering van eiseres af, omdat het enkele achterlaten van zaken in het gehuurde met instemming van eiseres was gebeurd en er geen onrechtmatige situatie was ontstaan. Eiseres werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die door de rechter zijn vastgesteld op € 746,-. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad voor de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9249838 CV EXPL 21-18842
uitspraak: 5 november 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Kooiman,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Mobility Fleet B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E. de Jongh.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiseres]’ en ‘Mobility Fleet’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 17 mei 2021 met bijlagen;
de conclusie van antwoord met bijlagen;
het tussenvonnis van 9 augustus 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2021.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..Feiten

2.1
Mobility Fleet huurde met ingang van 1 oktober 2019 van [eiseres] een bedrijfsruimte aan de [adres] (hierna: ‘het gehuurde’). De huurprijs bedroeg laatstelijk € 10.285,- per maand. Partijen zijn overeengekomen dat de huurovereenkomst per 1 oktober 2020 is geëindigd.

3..Het geschil

3.1
[eiseres] vordert dat Mobility Fleet bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van:
een bedrag van € 10.285,-, te vermeerderen met de contractuele boete van € 300,- per maand, ingaande op de eerste dag van elke betrokken betalingsperiode over de dan telkens vervallen betalingstermijn tot aan de dag van algehele voldoening, althans te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ingaande op de eerste dag van elke betrokken betalingsperiode over de dan telkens vervallen betalingstermijn tot aan de dag van algehele voldoening;
een bedrag van € 2.037,75 ten aanzien van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het vonnis, althans een bedrag van € 916,85 ten aanzien van buitengerechtelijke incassokosten;
de kosten van deze procedure en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het vonnis.
3.2
[eiseres] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. Mobility Fleet heeft nagelaten om het gehuurde aan het einde van de huurovereenkomst weer ter beschikking te stellen aan [eiseres]. Mobility Fleet heeft het gehuurde in de maanden oktober en november 2020 onrechtmatig onder zich gehouden. [eiseres] heeft op grond van artikel 7:225 BW recht op een vergoeding gelijk aan de huurprijs over oktober en november 2020. Geheel onverplicht heeft [eiseres] 50% korting op de huurprijs toegepast, zodat Mobility Fleet over de maanden oktober en november 2020 in totaal € 10.285,- verschuldigd is. Mobility Fleet is in gebreke met betaling van dit bedrag. Op grond van haar algemene voorwaarden maakt [eiseres] aanspraak op betaling door Mobility Fleet van een boete en buitengerechtelijke incassokosten.
3.3
Mobility Fleet voert verweer met het verzoek tot veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [eiseres] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Op het verweer zal hierna – voor zover van belang – worden ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
Een huurder is verplicht het gehuurde aan het einde van de huur weer ter beschikking van de verhuurder te stellen (volgens artikel 7:224 lid 1 BW). Houdt de huurder na het einde van de huur het gehuurde onrechtmatig onder zich, dan kan de verhuurder over de tijd dat hij het gehuurde mist, een vergoeding vorderen gelijk aan de huurprijs, onverminderd, indien zijn schade meer dan deze vergoeding bedraagt, zijn recht op dit meerdere (artikel 7:225 BW).
4.2
[eiseres] stelt dat Mobility Fleet heeft nagelaten om het gehuurde aan het einde van de huurovereenkomst aan haar ter beschikking te stellen. Dit wordt door Mobility Fleet gemotiveerd betwist. Zij voert aan dat zij op 28 september 2020 aan [eiseres] drie setjes sleutels heeft overhandigd, waarvan zij er één met goedvinden van [eiseres] mocht houden. Inlevering vond plaats in het gehuurde in aanwezigheid van [naam 1], [naam 2], [naam 3] en [naam 4]. Gelet op deze betwisting had van [eiseres] verwacht mogen worden haar stelling dat het gehuurde niet per 1 oktober 2020 aan haar ter beschikking is gesteld nader te onderbouwen. Dit heeft zij niet gedaan. Zij heeft slechts aangegeven dat de sleutels begin december 2020 zijn ingeleverd, maar heeft verder nagelaten aan te geven waar en onder welke omstandigheden dit volgens haar precies is gegaan. Zij heeft ook geen stukken in het geding gebracht die haar stelling onderbouwen. Mobility Fleet heeft haar standpunt dat zij niet kon beschikken over het gehuurde na 30 september 2020 ook anderszins niet onderbouwd of toegelicht, zodat haar standpunt als onvoldoende onderbouwd wordt verworpen. Aan haar bewijsaanbod wordt niet toegekomen.
4.3
Niet in geschil is dat Mobility Fleet enkele zaken, waaronder een container op de parkeerplaats en wat (privé) fitnessspullen, na 30 september 2020 in het gehuurde heeft achtergelaten. Hoewel partijen op 29 juli 2020 zijn overeengekomen dat het gehuurde op 30 september 2020 bezemschoon zou worden opgeleverd, is door [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij ermee akkoord was dat Mobility Fleet enkele zaken in het gehuurde achterliet. Volgens [eiseres] stond daar echter wel een vergoeding tegenover. [eiseres] voert daartoe aan dat partijen hebben afgesproken dat Mobility Fleet de huur zou doorbetalen in ruil voor het gebruik van het gehuurde na 30 september 2020. Deze betalingsafspraak wordt door Mobility Fleet gemotiveerd betwist. [eiseres] heeft haar standpunt dat partijen een betalingsafspraak hebben gemaakt niet nader onderbouwd of toegelicht. Van haar had dit – gelet op de gemotiveerde betwisting door Mobility Fleet – wel mogen worden verwacht. Omdat zij dit niet heeft gedaan, wordt ook dit standpunt van [eiseres] als onvoldoende gemotiveerd verworpen en wordt niet toegekomen aan haar bewijsaanbod.
4.4
Het enkele achterlaten van zaken in het gehuurde na 30 september 2020 door Mobility Fleet kan niet leiden tot een vergoeding, omdat dit met instemming van [eiseres] is gebeurd. Mobility Fleet heeft hierdoor het gehuurde dus niet onrechtmatig onder zich gehouden. [eiseres] heeft niet gesteld noch onderbouwd op welke wijze Mobility Fleet anderszins (onrechtmatig) gebruik zou hebben gemaakt van het gehuurde na 30 september 2020. De hoofdvordering van € 10.285,- wordt gelet op het voorgaande afgewezen.
4.5
Omdat de hoofdvordering wordt afgewezen, worden ook de daaraan gerelateerde vorderingen afgewezen.
4.6
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld zoals hierna vermeld.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Mobility Fleet vastgesteld op € 746,- (€ 373,- x 2 punten) aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
en indien niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig aan het vonnis is voldaan, te vermeerderen met € 124,- aan salaris, en een bedrag van € 85,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de proceskostenveroordeling betreft.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
47636