ECLI:NL:RBROT:2021:11481

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 september 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
9220978 CV EXPL 21-17173
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een overeenkomst en de gevolgen van opschorting in het verbintenissenrecht

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 24 september 2021, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen twee ex-echtgenoten over de nakoming van een overeenkomst die was vastgelegd in een convenant en ouderschapsplan. De eiser vorderde betaling van een bedrag van € 3.858,- van de gedaagde, die in gebreke was gebleven met de betaling sinds 15 januari 2021. De gedaagde voerde verweer en deed een beroep op opschorting, stellende dat de eiser tekort was geschoten in zijn verplichtingen uit het convenant en het ouderschapsplan. Tijdens de mondelinge behandeling gaf de eiser aan bereid te zijn tot overleg met de gedaagde, en de gedaagde heeft een deel van de vordering voldaan, maar bleef met een bedrag van € 558,- in gebreke.

De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde ten onrechte een beroep op opschorting had gedaan, omdat de vordering van de eiser betrekking had op de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding, terwijl de vordering van de gedaagde samenhing met het gezamenlijk ouderschap. De rechter concludeerde dat er onvoldoende samenhang was tussen de vorderingen om opschorting te rechtvaardigen. De eiser kreeg gelijk en de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het resterende bedrag van € 558,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 januari 2021.

Daarnaast werd de vordering van de eiser tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat niet was aangetoond dat een veertiendagenbrief was verzonden. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9220978 CV EXPL 21-17173
uitspraak: 24 september 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: De Ruijter & Willemsen Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. B.J. de Deugd.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 19 april 2021, met bijlagen;
de conclusie van antwoord, met bijlagen;
het tussenvonnis van 7 juni 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
nadere bijlagen van [gedaagde] ;
nadere bijlagen van [eiser] ;
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2021;
nadere akte met bijlage van [gedaagde] .
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Tussen partijen heeft een huwelijk bestaan. Bij beëindiging van dit huwelijk hebben partijen de gevolgen hiervan geregeld in een convenant en ouderschapsplan.
2.2
In het convenant is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
3.16 Overzicht waardes en verdeling vermogensbestanddelen
(…)
De vrouw zal het bedrag aan overbedeling in de volgende termijnen voldoen:
(…)
-
het resterende deel, te weten een bedrag van € 3.858,-- zal de vrouw voldoen uiterlijk zes maanden nadat de woningen worden verdeeld bij de notaris.”

3..Het geschil

3.1
[eiser] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan [eiser] van:
I. € 3.858,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2021 tot aan de dag van algehele voldoening, althans de wettelijke (handels-) rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
II. € 618,07 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
III. de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.2
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij op grond van artikel 3.16 van het convenant recht heeft op betaling van een bedrag van € 3.858,- door [gedaagde] . [gedaagde] is sinds 15 januari 2021 met betaling van dit bedrag in gebreke. [eiser] heeft de vordering uit handen gegeven en incassokosten gemaakt. Deze kosten komen voor rekening van [gedaagde] . Daarnaast is [gedaagde] wettelijke rente verschuldigd.
3.3
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering. Hierop zal hierna – voor zover van belang – worden ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
[gedaagde] erkent dat zij nog € 3.858,- aan [eiser] moet betalen. [gedaagde] doet een beroep op opschorting, omdat [eiser] volgens haar is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit het convenant en het bijbehorende ouderschapsplan. Het betreft de verplichting om met [gedaagde] in overleg te treden bij geschillen, eventueel via een bemiddelaar en de verplichting om bij helfte mee te betalen aan bijzondere kosten in het onderhoud van de kinderen.
4.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] aangegeven bereid te zijn tot overleg met [gedaagde] in het bijzijn van een mediator. [gedaagde] heeft daarop aangegeven haar opschortingsrecht te willen beperken tot hetgeen [eiser] in het kader van de ouderlijke bijdrage aan haar verschuldigd is. Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] toegezegd binnen 24 uur een bedrag van € 3.300,- aan [eiser] te betalen. Zij is in de gelegenheid gesteld om daarvan een bankafschrift over te leggen. Dit heeft zij gedaan en hieruit blijkt inderdaad de betaling van dit bedrag. Dit betekent dat een hoofdsom resteert van € 558,-.
4.3
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] ten onrechte een beroep op opschorting heeft gedaan. De vordering van [eiser] ziet op de vermogensrechtelijke afwikkeling van de echtscheiding van partijen (hetgeen is neergelegd in het convenant) en ziet dus op de verhouding die partijen als ex-echtelieden met elkaar hebben. De vordering die [gedaagde] op [eiser] stelt te hebben, hangt daarentegen samen met het gezamenlijk ouderschap van partijen en de afspraken die partijen hierover hebben gemaakt in het ouderschapsplan. Deze vorderingen hebben onvoldoende samenhang om de opschorting te rechtvaardigen (artikel 6:52 BW). Dit betekent dat [gedaagde] ook het overige deel van de hoofdsom, zijnde € 558,- moet betalen.
4.4
[eiser] stelt dat [gedaagde] sinds 15 januari 2021 in verzuim is met betaling van het totaalbedrag. Dit is door [gedaagde] onvoldoende weersproken, zodat de wettelijke rente vanaf die datum wordt toegewezen. Ook over het reeds door [gedaagde] betaalde bedrag van € 3.300,- is zij wettelijke rente verschuldigd tot de dag van betaling (zijnde 26 augustus 2021). Hiervoor is immers geoordeeld dat zij ten onrechte een beroep op opschorting heeft gedaan.
4.5
[eiser] maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] is deze kosten alleen verschuldigd als haar een zogenaamde veertiendagenbrief (artikel 6:96 lid 6 BW) zou zijn gestuurd. [eiser] heeft niet gesteld dat een dergelijke brief is verzonden en dit blijkt ook niet uit het dossier. Dit betekent dat de vordering ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen.
4.6
Omdat partijen ex-echtgenoten zijn van elkaar zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 558,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 3.858,- vanaf 15 januari 2021 tot aan de dag van voldoening;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
47636