ECLI:NL:RBROT:2021:11458

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
C/10/576047 / FA RK 19-5128
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van het ouderlijk gezag, hoofdverblijfplaats en zorgregeling in een familiezakenprocedure

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 22 november 2021, wordt een verzoek behandeld met betrekking tot het ouderlijk gezag, de wijziging van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling van de minderjarige kinderen van partijen. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S. Meeuwsen, verzoekt om eenhoofdig gezag over de kinderen, terwijl de man, vertegenwoordigd door mr. A.J.C. van Bemmel, verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij onder andere rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming zijn ingediend en mondelinge behandelingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige [naam kind 2] op 1 oktober 2021 haar mening heeft geuit over de zorgregeling, en dat er zorgen zijn over de objectiviteit van het raadsrapport. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om een nieuw onderzoek en het horen van getuigen afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren en het belang van de minderjarigen in het geding was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het gezamenlijk gezag niet beëindigd hoeft te worden, omdat er geen onaanvaardbaar risico is voor de kinderen. De man heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat het in strijd zou zijn met het belang van de kinderen om bij hun moeder te blijven. De zorgregeling voor [naam kind 2] is gewijzigd, zodat zij nu één keer per maand bij de man is, met de verantwoordelijkheid voor het brengen en ophalen bij de vrouw. De rechtbank heeft bepaald dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/576047 / FA RK 19-5128
Beschikking van 22 november 2021 betreffende het ouderlijk gezag, wijziging hoofdverblijfplaats en de zorgregeling
in de zaak van:
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw],
advocaat mr. S. Meeuwsen te Gorinchem,
t e g e n
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man],
advocaat mr. A.J.C. van Bemmel te Rotterdam,

1..De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 7 november 2019;
  • een aanvullend verzoekschrift van de vrouw strekkende tot de wijziging van de zorgregeling, ingekomen ter griffie op 3 december 2020;
  • het rapport van de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht van 26 februari 2021;
  • de berichten van de zijde van de vrouw van 22 maart 2021, 9 augustus 2021, 24 september 2021, 29 september 2021 en 1 oktober 2021;
  • de berichten van de zijde van de man van 23 maart 2021;
  • het aanvullend verzoekschrift van de man om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen wijzigen, ingekomen op 24 september 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet op 4 oktober 2021. Daarbij zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2];
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West (hierna: de GI), ter zitting
vertegenwoordigd door [naam 3].
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de vrouw een pleitnotitie overgelegd.
1.4.
De minderjarige [naam kind 2] is, gelet op haar leeftijd, (nogmaals) in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. [naam kind 2] heeft hier gebruik van gemaakt. Zij heeft op
1 oktober 2021 een gesprek met de voorzitter, tevens kinderrechter, gehad.

2..De verdere vaststaande feiten

2.1.
Inmiddels is nog één van de kinderen van partijen, [naam man] (roepnaam [naam kind 1], geboren op [geboortedatum kind 1]), meerderjarig geworden.
Uit het huwelijk zijn geboren de thans nog minderjarigen:
  • [naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2008 te [geboorteplaats kind 2];
  • [naam kind 3], geboren op [geboortedatum kind 3] 2010 te [geboorteplaats kind 3];
  • [naam kind 4], geboren op [geboortedatum kind 4] 2010 te [geboorteplaats kind 4].
2.2.
Bij vonnis van 18 december 2020, aangevuld op 15 januari 2021, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank in kort geding de vrouw veroordeeld om de geldende zorgregeling met betrekking tot [naam kind 2] op straffe van het verbeuren van een dwangsom na te komen. In genoemd vonnis is eveneens bepaald dat de raad aanvullend rapporteert over de zorgregeling tussen [naam kind 2] en haar vader.
Genoemd vonnis in kort geding is op 29 juni 2021 door het Hof Den Haag bekrachtigd.

3..De verdere beoordeling

3.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar tussenbeschikking van 7 november 2019.
3.2.
De rechtbank heeft de beslissing over het gezag over [naam kind 2], [naam kind 3] en [naam kind 4] aangehouden en een raadsonderzoek verzocht. Na afronding van haar onderzoek heeft de raad een verzoek om het gezamenlijk gezag van de beide ouders te beëindigen bij deze rechtbank ingediend. Dit verzoek is bij de rechtbank bekend onder kenmerk 619530. De rechtbank zal hierover in een afzonderlijke beschikking beslissen.
3.3.
De rechtbank dient in deze zaak te beslissen over:
  • het verzoek van de vrouw ingevolge artikel 810a lid 2 Wetboek van Rv om een (nieuw) onderzoek te laten plaatsvinden en het verzoek om een drietal getuigen te horen;
  • het verzoek van de vrouw om te bepalen dat het gezag over [naam kind 2], [naam kind 3] en [naam kind 4] alleen aan haar toekomt;
  • het verzoek van de man om te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem zal zijn;
  • het aanvullende verzoek van de vrouw om de zorgregeling tussen de man en [naam kind 2] te handhaven, met dien verstande dat [naam kind 2] zelf mag bepalen of zij bij de man wil blijven.
Verzoek 810a lid 2 Rv
3.4.
De vrouw stelt dat grote vraagtekens kunnen worden gezet de objectiviteit van de Raad bij het maken van het raadsrapport. Het resultaat van het onderzoek stond al vast alvorens het onderzoek goed en wel was begonnen, aldus de vrouw.
3.5.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.6.
De raad kan zich niet vinden in de opmerkingen van de vrouw over het raadsrapport.
3.7.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 810a lid 2 Rv. is het volgende bepaald. In zaken betreffende ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, benoemt de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
3.8.
Anders dan de vrouw stelt, leidt het feit dat drie informanten hun conceptverklaringen hebben aangepast en ook het conceptgespreksverslag met [naam kind 2] is aangepast, niet tot de gevolgtrekking dat het raadsonderzoek niet objectief zou zijn. Verder is niet gesteld of gebleken dat deze aanpassingen door de raad niet in het rapport zijn opgenomen. Daarbij zijn partijen in de gelegenheid gesteld commentaar te geven op het raadsrapport, waarvan zij uitvoerig gebruik hebben gemaakt.
De (vele) overgelegde stukken, het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling en de jarenlange strijd tussen partijen over eerst het contact tussen de man en de kinderen en nu het gezag en hoofdverblijfplaats, tonen aan dat de geschillen zich verharden. Het onderzoek van de raad heeft bijna twee jaar geduurd. Juist in zo’n situatie dienen de minderjarigen niet opnieuw te worden belast met een ander onderzoek. Dit is niet in het belang van de minderjarigen omdat het risico groot is dat zo’n onderzoek, mede vanwege de tijd die hier mee gemoeid zou zijn, averechts en polariserend zal werken. Het betreffende verzoek van de vrouw wordt afgewezen, omdat het niet voldoende is onderbouwd en omdat de belangen van de minderjarigen zich ertegen verzetten.
Verzoek tot het horen van drie getuigen
3.9.
De vrouw verzoekt dat drie getuigen zullen worden gehoord. De man voert gemotiveerd verweer.
3.10.
De rechtbank overweegt als volgt. De voorgedragen getuigen, [naam getuige 1], (huisarts), [naam getuige 2], (psycholoog) en [naam getuige 3] (Sociaal Team Molenlanden) zijn allen in het raadsonderzoek gehoord als informanten en zijn in de gelegenheid geweest hun conceptverklaringen aan te passen, waarvan zij gebruik hebben gemaakt. De vrouw heeft ten aanzien van de getuigen niet voldoende onderbouwd, wat een verhoor tijdens een mondelinge behandeling aan genoemde verklaringen toevoegt. Niet is gesteld dat de informanten niet hebben ingestemd met de weergave van hun relaas in het raadsrapport.
De rechtbank heeft de indruk gekregen dat de vrouw niet instemt met het ingrijpende advies van de raad en het verzoek van de raad om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen en de GI met het gezag te belasten. Dat is iets anders dan de stelling dat het raadsrapport geen objectief en getrouw beeld zou geven van de onwenselijke situatie waarin partijen en de minderjarigen zich al heel lang bevinden. De rechtbank geeft gelet op het voorgaande geen toestemming om genoemde drie getuigen te horen.
Verzoek tot het horen van getuige [naam getuige 4]
3.11.
Voor het tijdens de mondelinge behandeling door de vrouw gedane niet onderbouwde verzoek om een getuige [naam getuige 4] te horen geeft de rechtbank geen toestemming omdat het verzoek niet schriftelijk is ingediend en verder ook niet voldoet aan de processuele voorschriften.
Verzoek van de vrouw om te bepalen dat het gezag over de minderjarigen alleen aan haar toekomt
3.12.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat zij, met uitsluiting van de man, met het eenhoofdig gezag over de drie thans nog minderjarigen wordt belast.
3.13.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.14.
De rechtbank overweegt als volgt. Het gezamenlijk gezag kan op grond van artikel 1:253n BW worden beëindigd bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag of als bij de beslissing tot gezamenlijk gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Als één van deze gevallen zich voordoet, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Van toepassing is het in artikel 1:251a BW vermelde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen dan wel dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.
3.15.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man uitdrukkelijk verklaard dat sinds het indienen van het verzoek door de vrouw geen voorbeelden zijn te noemen waaruit blijkt dat partijen het oneens waren over zaken die te maken hebben met hun gezamenlijk gezag over de minderjarigen. De vrouw heeft verklaard dat door de rechtbank geen gezag gerelateerde beslissing hoeft te worden genomen. Het belang van de kinderen komt door het gezamenlijk gezag niet in gevaar, aldus de vrouw.
3.16.
Uit de stukken blijkt dat het grootste geschil tussen partijen gaat over de zorgregeling tussen de man en de drie minderjarigen. Partijen hebben dit tijdens de mondelinge behandeling bevestigd. De rechtbank constateert dat partijen het er over eens zijn dat geen einde moeten komen aan het gezamenlijk gezag. Gelet hierop is het overigens wel opmerkelijk dat de vrouw haar verzoek om het eenhoofdige gezag over de minderjarigen te krijgen, handhaaft. De rechtbank zal echter het verzoek van de vrouw afwijzen omdat wijziging van het gezag op dit moment niet in het belang van de minderjarigen is.
Het verzoek van de man om te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem zal zijn
3.17.
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem zal zijn. Hij stelt dat hij de minderjarigen een veilige en vertrouwde omgeving kan bieden. De kinderen kunnen naar dezelfde school blijven gaan.
Hij stelt dat de vrouw niet in staat is om ervoor te zorgen dat de minderjarigen, zoals de wet dat voorschrijft, de band met de andere ouder te bevorderen. Anders dan de vrouw is hij wel in staat om de kinderen te leiden en te begeleiden in een gestructureerde omgang met de vrouw. Hij verzoekt om de zorgregeling te wijzigen zodat de minderjarigen een weekend per 14 dagen bij de vrouw zullen zijn.
3.18.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.19.
De rechtbank overweegt als volgt. De man noemt als concrete aanleiding voor zijn verzoek een gebeurtenis in de afgelopen zomer toen hij met de drie minderjarigen op vakantie verbleef op een camping in Nederland. Op een gegeven moment miste hij zijn kinderen. Later bleek dat een goede vriendin van de vrouw [naam 4], die daar toevallig zou zijn, de kinderen had meegenomen. Hoewel de vrouw uitdrukkelijk ontkent hiermee iets te maken te hebben, kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat de vrouw hierbij toch betrokken is. De man heeft de rest van de vakantie de kinderen niet meer gezien en ook na de vakantie is de vrouw de zorgregeling niet meer nagekomen. In de afgelopen jaren hebben zich meerdere malen problemen voorgedaan in de uitvoering van de zorgregeling. De zorg van de man, die bang is om door de minderjarigen verstoten te worden, is reëel. Als de rechtbank het verzoek van de man zou toewijzen zou een door de man uit te voeren zorgregeling wellicht meer rust met zich meebrengen.
3.20.
Het volgende is echter van doorslaggevend belang. Zoals ook blijkt uit het raadsrapport zijn er, afgezien van de zorgen over het contact tussen de minderjarigen en hun vader, geen twijfels over de wijze waarop de vrouw de minderjarigen verzorgt en opvoedt. Naast de drie nog minderjarige kinderen wonen ook de drie meerderjarige kinderen van partijen bij de vrouw in huis. Toewijzing van het verzoek van de man is strijdig met het belang van de minderjarigen omdat het hen haalt uit een zeer hechte gezinsstructuur waarvan, naast een ouder, zes kinderen van partijen deel uitmaken en al lange tijd met elkaar zijn verbonden. Het door de man ingediende verzoek weegt niet op tegen het belang van de drie minderjarigen om bij hun moeder en twee broers en zus te blijven wonen. De onrust die een wijziging van hoofdverblijf teweeg brengt, weegt zwaarder dan de rust die ontstaat bij een zorgregeling uitgevoerd door de man. Alles afwegende zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen. Vanwege zijn beperkte aandeel in deze situatie is dat een zeer hard gelag voor de man.
Het verzoek van de vrouw ten aanzien van de zorgregeling tussen de man en [naam kind 2]
3.21.
De vrouw verzoekt bij aanvullend verzoek dat op 3 december 2020 ter griffie is ontvangen te bepalen dat de huidige zorgregeling tussen de man en [naam kind 2] gehandhaafd blijft, met dien verstande dat [naam kind 2] zelf mag bepalen of zij bij de man wil blijven.
3.22.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.23.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van een van hen krachtens artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing inzake een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.24.
[naam kind 2] heeft op 1 oktober 2021 tijdens het kindgesprek met de voorzitter verklaard dat zij, omdat zij 12 jaar is, in het vervolg zelf wil bepalen of en zo ja wanneer zij naar de man gaat.
3.25.
Dit levert een gewijzigde omstandigheid op.
3.26.
De raad heeft in het raadsrapport (pagina 42) aangegeven dat het denkbaar is dat het voor de minderjarigen erg lastig en misschien wel onmogelijk is, binnen het systeem van moeder en de oudere kinderen waarin vader wordt uitgesloten en als volledig negatief wordt gezien, een positieve mening over hun vader te hebben. Met de raad constateert de rechtbank dat [naam kind 2] wisselend verklaart over het contact met haar vader en dat het goed kan zijn dat zij niet goed raad weet hoe zij met haar gevoelens over de man om moet gaan. Gelet op haar leeftijd zal zij meer ontvankelijk zijn voor de mening van haar moeder en de oudere kinderen in het gezin. De rechtbank acht het niet in het belang van [naam kind 2] de invulling van de zorgregeling geheel aan haar over te laten, omdat de kans dan aanzienlijk is dat ook het contact tussen de man en [naam kind 2] geheel wordt verbroken. Om die reden zal de rechtbank de zorgregeling tussen de man en [naam kind 2] verminderen tot één keer in de maand op zaterdagmiddag van 13.30 uur tot 18.00 uur na het eten. De zorgregeling vindt dan plaats in het weekend waarop de jongste twee minderjarigen al bij de man zijn. De vrouw is verantwoordelijk voor het brengen en ophalen van [naam kind 2] (en de jongste twee minderjarigen), zoals reeds in de beschikking van 4 november 2016 is bepaald.
3.27.
Wellicht ten overvloede wijst de rechtbank partijen (opnieuw) op hun wettelijke verantwoordelijkheid voor het welzijn van de minderjarigen en hun daaruit voortvloeiende plicht de ontwikkeling van de banden van de minderjarigen met de andere ouder te bevorderen. Vertaald naar de onderhavige situatie volgt hieruit, dat een gezonde ontwikkeling van de minderjarigen vereist dat partijen (bij de uitvoering van de omgang) hun ongenoegen ten opzichte van elkaar niet aan de minderjarigen laten merken en zich inspannen toe te werken naar een verstandhouding van wederzijds respect voor de rol die ieder van hen vervult als ouder van de minderjarigen.
Proceskosten
3.28.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de zorgregeling zoals bepaald in de beschikking van deze rechtbank van 4 november 2016 en bepaalt dat [naam kind 2] in het kader van de regeling inzake van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de man zal zijn als volgt:
één keer in de maand op zaterdagmiddag van 13.30 uur tot 18.00 uur na het eten; de zorgregeling vindt plaats in het weekend waarop de tweeling al bij de man is;
4.2.
bepaalt dat het overige deel van de zorgregeling ten aanzien van de jongste twee minderjarigen ongewijzigd blijft;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.C.A. de Groot, voorzitter, J.J. Klomp en V.L.M. Thissen, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. G.J. Daams op 22 november 2021.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.