ECLI:NL:RBROT:2021:11443

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
10/165216-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op noodweer in zaak van poging tot doodslag met mes

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte, geboren op Curaçao en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd bijgestaan door advocaat mr. M.R. de Kok. De officier van justitie, mr. S.B. Epozdemir, had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, en een vrijheidsbeperkende maatregel van drie jaar, inclusief een contactverbod met de aangever.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 juni 2021 in Rotterdam betrokken was bij een geweldsincident waarbij hij de aangever met een mes heeft gestoken. De verdachte heeft verklaard dat hij het mes ter afschrikking had gepakt omdat hij eerder door de aangever was bedreigd. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de aangever zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de aangever, die de verdachte aanviel, een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding vormden, waardoor de verdachte gerechtvaardigd was om zich te verdedigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep op noodweer slaagde, waardoor het feit niet strafbaar was. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij, die een schadevergoeding had geëist, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. A. van Luijck als voorzitter.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/165216-21
Uitspraakdatum: 23 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op Curaçao op [geboortedatum verdachte],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande,
bijgestaan door mr. M.R. de Kok, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van
9 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.B. Epozdemir heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van drie jaar, inhoudende een contactverbod met [naam aangever], alsmede een locatieverbod voor het adres [adres 1].

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In
bijlage IIheeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
impliciet primairten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op 23 juni 2021 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam aangever] opzettelijk van het leven te beroven met dat opzet,
- een mes uit een tas heeft gepakt en
- vervolgens met het voornoemd mes zwaaiende bewegingen in de richting van die
heeft gemaakt en- in de oksel en de arm
en
debuik en de maag- en/of leverstreek
van die [naam aangever] heeft gestoken ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

5.1.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag.
5.2.
Beroep op noodweer
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt, zodat ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt. Bij de beoordeling van de situatie dient te worden uitgegaan van de lezing van aangever [naam aangever]. Daaruit volgt dat de verdachte degene is geweest die zich aanvallend heeft opgesteld en naar een mes heeft gegrepen terwijl dat niet nodig was. Hij verkeerde niet in een noodweersituatie waarin verdediging noodzakelijk was. En als er al sprake zou zijn geweest van een noodweersituatie, heeft de verdachte door een mes te hanteren de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden, zodat het beroep op noodweer om die reden dient te worden verworpen.
Oordeel van de rechtbank
Een succesvol beroep op noodweer vereist een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf, waartegen de verdediging noodzakelijk en het verdedigingsmiddel geboden is. De beantwoording van de vraag of een gedraging geboden is ter noodzakelijke verdediging - waarin de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit liggen besloten - hangt af van de feitelijke omstandigheden van het geval.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 23 juni 2021 een geweldsincident heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en aangever [naam aangever] (hierna: [naam aangever]), waarbij de verdachte [naam aangever] meermalen met een mes heeft gestoken. [naam aangever] heeft daarbij steekwonden in zijn buik, arm en oksel opgelopen. [naam aangever] is dezelfde dag nog aan zijn verwondingen geopereerd waarbij meerdere wonden zijn gehecht.
De rechtbank constateert dat over de toedracht van het incident slechts twee personen een verklaring hebben afgelegd, namelijk de verdachte en [naam aangever]. Deze verklaringen stemmen deels overeen, maar staan op essentiële onderdelen lijnrecht tegenover elkaar.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte niet als onaannemelijk ter zijde kan worden geschoven. De verdachte heeft consistent verklaard over de toedracht en het verloop van het incident, terwijl [naam aangever] op essentiële onderdelen, namelijk over de reden van zijn komst naar het volkstuinencomplex waar de verdachte woont, over het al dan niet naar binnen gaan door de toegangsdeur en over een mogelijke valpartij tijdens het incident, wisselend heeft verklaard. Om die reden zal de rechtbank bij de beoordeling van het noodweerverweer de verklaring van de verdachte als uitgangspunt nemen.
Op 23 juni 2021 bevond de verdachte zich samen met zijn partner [naam] in zijn volkstuin, gelegen aan de [adres 2]. De verdachte stond op het punt het volkstuinencomplex te verlaten toen hij [naam aangever] bij het hek van het complex opmerkte. [naam aangever] was er voor de tweede of derde keer die dag en zat op zijn fiets bij het hek te wachten. [naam aangever] zei dat de verdachte naar buiten moest komen. De verdachte antwoordde dat hij dat niet ging doen, waarop [naam aangever] het hek open trapte en het terrein op liep. [naam aangever] liep op de verdachte af, waarop de verdachte een mes uit zijn tas heeft gehaald om hem af te schrikken. De verdachte droeg dit mes uit vrees voor [naam aangever] bij zich, omdat hij eerder door [naam aangever] was bedreigd. De verdachte heeft het mes, terwijl hij achteruit liep in de richting van zijn volkstuin en [naam aangever] op hem af bleef komen, voor zich gehouden en daarbij [naam aangever] meerdere keren verzocht weg te gaan. [naam aangever] gaf hier geen gehoor aan en heeft de verdachte tegen zijn hoofd geslagen, waardoor de verdachte ten val is gekomen. [naam aangever] heeft de verdachte daarop, terwijl de verdachte op de grond lag, geslagen en getrapt. Vervolgens is [naam aangever] bovenop de verdachte gaan zitten en probeerde hij het mes te pakken. De verdachte heeft daarop ter afwering zwaaiende bewegingen gemaakt met het mes, waarbij hij [naam aangever] meerdere keren heeft geraakt.
Vorenstaande door [naam aangever] geïnitieerde handelingen zijn aan te merken als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. [naam aangever] heeft de confrontatie met de verdachte opgezocht en is het, voor hem afgesloten, volkstuinenterrein, binnengedrongen. De verdachte heeft eerst geprobeerd [naam aangever] op afstand te houden door met het mes te dreigen en hem herhaaldelijk gevraagd weg te gaan. [naam aangever] is desondanks op de verdachte af blijven lopen en heeft tegen de verdachte geweld gebruikt. Ook toen de verdachte op de grond lag, heeft [naam aangever] het geweld niet gestaakt maar is hij doorgegaan. De verdachte vreesde in ernstige mate voor zijn leven omdat hij in de maanden voorafgaand aan het incident herhaaldelijk ernstig was bedreigd door [naam aangever]. Doordat [naam aangever] bovenop hem zat, het geweld niet staakte en probeerde het mes te pakken, bestond er voor de verdachte geen mogelijkheid om zich aan de dreigende situatie onttrekken. Er is geen aanwijzing dat de verdachte het mes anders dan ter verdediging heeft gehanteerd. Onder deze omstandigheden en gelet op het gebrek aan een reëel alternatief, heeft verdachte zich mogen verweren op de wijze als hij heeft gedaan.
Het beroep op noodweer slaagt. Het feit is niet strafbaar. De verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6..Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [naam benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 37.771,89 ingediend wegens materiële (€ 20.271,89) en immateriële (€ 17.500,00) schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering nu aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.

7..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

8..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. van Luijck, voorzitter,
mr. A. Bonder en mr. M.J.C. Spoormaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Ince, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 november 2021
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 23 juni 2021 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam aangever]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet,
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, uit een tas heeft gepakt en/of
- (vervolgens) met het voornoemde mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
één of meerdere zwaaiende en/of steekbewegingen in de richting van/naar die
heeft gemaakt en/of
- (vervolgens) één of meerdere malen in de oksels en/of de armen en/of de benen
en/of het buik en/of de maag - en/of leverstreek en/of de rug, althans het lichaam,
van die [naam aangever] heeft gestoken en/of geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.