In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 januari 2021 een beschikking gegeven over de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene met ernstige psychische problemen. De officier van justitie had op 25 januari 2021 verzocht om de voortzetting van de op 23 januari 2021 opgelegde crisismaatregel. De betrokkene, die lijdt aan een neurobiologische stoornis, schizofrenie en een persoonlijkheidsstoornis, vertoonde ernstig suïcidaal gedrag en had meerdere zelfdodingspogingen gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 januari 2021 werd de betrokkene gehoord, samen met haar advocaat en twee medische professionals van GGZ Delfland. De officier van justitie was niet aanwezig, omdat hij geen nadere toelichting nodig achtte.
De rechtbank concludeerde dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene, wat voortkwam uit haar psychische stoornis. De rechtbank oordeelde dat de crisissituatie zo ernstig was dat de procedure voor een zorgmachtiging niet kon worden afgewacht. De rechtbank verleende een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor een periode van drie weken, waarbij verschillende vormen van verplichte zorg werden toegestaan, zoals het beperken van de bewegingsvrijheid en het insluiten van de betrokkene. De rechtbank wees andere door de officier verzochte vormen van zorg af, omdat deze niet noodzakelijk werden geacht.
De beschikking werd mondeling gegeven door rechter S.H. Poiesz en is op 2 februari 2021 schriftelijk uitgewerkt. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.