ECLI:NL:RBROT:2021:11401

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
93477990
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige opzegging lidmaatschap van een minderjarig lid van een zwemvereniging

In deze zaak is het lidmaatschap van [persoon C], een minderjarig lid van de Algemene Capelse Zwemvereniging (ACZ), op 7 februari 2020 opgezegd door de vereniging. De ouders van [persoon C], [persoon A] en [persoon B], hebben hiertegen geprocedeerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat ACZ onrechtmatig heeft gehandeld door het lidmaatschap op te zeggen zonder de ouders te horen en zonder de belangen van [persoon C] in overweging te nemen. De kantonrechter oordeelt dat ACZ niet voldoende heeft aangetoond dat er geen trainsters meer beschikbaar waren om [persoon C] te trainen. De opzegging van het lidmaatschap is vernietigd, en [persoon C] heeft recht op deelname aan trainingen bij ACZ. Daarnaast zijn er voorwaarden gesteld aan de communicatie tussen de ouders en de vereniging, waarbij [persoon B] voor twee jaar en [persoon A] voor één jaar geen contact mogen opnemen met leden, trainers en vrijwilligers van ACZ. De kantonrechter heeft de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9347990 \ CV EXPL 21-24253
uitspraak: 19 november 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van

1..[persoon A] ,

2.[persoon B], mede namens
[persoon C],
allen wonende te [plaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde mr. A.F.M. den Hollander te Rotterdam,
tegen
ALGEMENE CAPELSE ZWEMVERENIGING ACZ,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde mr. Z.H. van Dorth tot Medler te Rotterdam,
Partijen worden hierna aangeduid als [persoon A] en ACZ. Als eisers afzonderlijk worden bedoeld, worden zij aangeduid als [persoon A] en [persoon B] .

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 17 december 2020, met zeventien producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie, met twintig producties;
  • de oproepingsbrieven van 3 mei 2021 voor de mondelinge behandeling op 9 juli 2021 en de brieven van 9 juni 2021 van de rechtbank, waarbij partijen onder meer is verzocht zich uit te laten over de vraag welke rechter bevoegd is de zaak te behandelen;
  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie;
  • de akte uitlaten en akte overleggen stukken van [persoon A] , met producties 18 tot en met 26;
  • de akte uitlaten tevens akte houdende producties van ACZ, met producties 21 en 22;
  • de (abusievelijk niet eerder verzonden) brief van 8 juli 2021 van de rechtbank met nadere informatie over de mondelinge behandeling, van welke behandeling geen proces-verbaal is opgemaakt;
  • het vonnis van de rechtbank van 14 juli 2021, waarbij de zaak is verwezen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank;
  • het vonnis van de kantonrechter van 2 augustus 2021, waarbij partijen zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 23 september 2021;
  • de brief van 7 september 2021 van de kantonrechter met nadere informatie ter voorbereiding op de mondelinge behandeling op 23 september 2021, waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt;
  • de notitie inzake [persoon A] - ACZ, visie [persoon A] ;
  • de notitie van ACZ.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
[persoon A] en [persoon B] zijn met elkaar getrouwd. [persoon B] is de moeder van [persoon C] (hierna: [persoon C] ).
2.2.
[persoon C] was lid van ACZ. Mevrouw [persoon D] (hierna: [persoon D] ) was haar trainster voor groepstrainingen en [persoon E] , dochter van [persoon D] , was haar trainster voor solotrainingen.
2.3.
Op 29 maart 2019 heeft het volgende Whatsappgesprek plaatsgevonden tussen [persoon B] en [persoon D] :
“[ [persoon B] ; toevoeging kantonrechter: Goedemiddag [persoon D] , (…) Mijn vraag is simpel: Waarom hebben jullie op woensdag tegen [persoon A] gelogen? Wat was de bedoeling? (…) Heeft hij dat ook als mens verdient? Ik vind dat zoooooooooooooooooooo laag dat persoonlijk heb ik geen worden voor (…) Ik kijk tijdje naar jullie beleid en het is heel veel die moest ik los laten om niet echt boos te worden. Maar nu ben ik helemaal klaar mee. Dat mijn kinderen open benaadeld waren, maakte ons niet zo veel uit, tot ze plezier van zwemmen halen, was niet zo belegrijk. Maar dat het is tegen mijn man open gelogen. Dat moet je niet aan beginnen, [persoon D] . Je heb mee nog niet boos gezien, en geloof mee, dat wil je ook niet. Het is alleen [persoon C] , haar relatie met [persoon E] , en haar wedstrijd morgen die stopt mee om schandaal te maken. Ik hoop dat je met [persoon A] in gesprek komt en aantal dingen uitlegt. Als mens tegen mens. Punt.
[ [persoon D] ; toevoeging kantonrechter]: Hoi [persoon B] , ik heb tegen [persoon A] gezegd dat [persoon F] het toevallig dinsdag tegen me vertelde dat ze naar de [naam 1] ging, maar dat er verder geen overleg met ons was geweest. [naam 2] was ik niet op de hoogte. Ik vind het jammer om zo'n reactie van je te ontvangen.”
2.4.
Op 10 april 2019 heeft [persoon B] onder meer het volgende geappt aan [persoon G] , destijds voorzitter van de afdeling synchroon van ACZ en thans voorzitter van ACZ (hierna: [persoon G] ).
“wij zijn echt klaar met die flauwe kool. Met leugens, dubbele agenda’s. (…) Ze konen eerlijk uitleggen Waroom niet, en niet kiezen voor liggen (…) Echt, schaamte waard.”
2.5.
Op 20 april 2019 heeft [persoon A] het volgende e-mailbericht aan ACZ gezonden.
“Dag [persoon G] ,
Vorige week heb ik je een e-mail gestuurd in vervolg op het gevoerde overleg. Daarin heb ik ons ongenoegen kenbaar gemaakt over enkele zaken.
Helaas hebben wij / heeft mijn vrouw daarop geen reactie van jou mogen ontvangen.
Kort gezegd zijn wij van mening dat je:
• onnodig een dreigement hebt geuit ( [persoon C] en [persoon H] [zus van [persoon C] ; opmerking kantonrechter] zouden de vereniging moeten verlaten; een dergelijke toonzetting helpt niet bij het zoeken naar een oplossing van een meningsverschil); en
• zonder noodzaak het recht op privacy van mijn vrouw hebt geschonden / haar naam hebt beschadigd door een app-bericht met persoonlijke en gevoelige informatie integraal door te zenden naar anderen.
Naar ik meen treed jij op als vertegenwoordiger van de afdeling synchroon van ACZ en zou je ook de rechten van vragenstellers en indieners van klachten (leden van de vereniging) moeten beschermen (ook als de communicatie temperamentvol is). Vragen en dergelijke van leden kunnen daartoe dan geanonimiseerd intern worden besproken.
Mijn vrouw voelt zich door de gevolgde handelwijze - begrijpelijk - niet serieus genomen en denigrerend behandeld. Ook voelt ze zich niet op haar gemak bij ACZ, omdat persoonlijke gegevens van haar zijn gedeeld. Namens mijn vrouw dien ik daarom een klacht in vanwege schending van haar recht op privacy.
Mijn vrouw verwacht op zijn minst excuses voor het schenden van haar recht op privacy. Ook wil ze dat je haar voortaan aanspreekt als mevrouw [persoon B] (en niet bij haar voornaam).
Mijn vrouw overweegt nu een privacyklacht in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens vanwege schending van de AVG; ACZ zal in dat geval worden aangeklaagd.”
2.6.
Op 17 en 21 juni 2019 heeft [persoon B] onder meer het volgende geappt aan de moeder van [persoon I] , een zwemster die destijds (nog) geen lid was van ACZ.
“Het gaat helemaal niet goed met trainsters van [persoon C] . Er is veel financiële onduidelijkheid, en vooral mijn vragen waroom is [persoon I] door onze trainsters (stikem) getraind. En waarom het was niet gecomuniceerd, niet gezegd.
Hele verhaal lijkt heel vaag voor mij te zijn. Ik heb ook geen idee welke rol jij en [persoon I] hier hebben. En of het is een rol.
Daroom ben ik afstandelijk geworden.
Voor mij vragen krijg ik geen antwoord, meer... ik was bedreigd dat als ik vragen zal stellen [persoon C] moet vereniging verlaten. Het was geweigerd om [persoon C] te trainen. Erg genoeg voor mensen die zich vrijwilligers noemen.
Ik gun [persoon I] alleen en dat weet je, ze is prachtig zwemster, maar omdat er is veel onduidelijkheid over haar begeleiding ik heb ook gevoel dat het is poging genomen om door [persoon I] intensief trainen, [persoon C] laten valen. Moeder (mij) paken door het kind.
(…)
Ik heb enorm twijfels in [persoon D] . Dat is een feit. Mijn man als penningmeester, na jaar samenwerking met haar, ook.
Helaas.
Wij twijfelen als ouders ook in beleid van de trainsters die communiceren met nimand, over hun vaak onduidelijke handelwijze. Omgaan met zwemsters, ouders en andere trainsters.
En wij zijn niet de enige ouders. Bestuur is ook bezig met die groepje(trainsters) , want ze gingen dit jaar te ver.
Dat heeft met je, [persoon I] - niks te maken, en nimand neemt jullie niks kwalijk. Roddelen, naam beschadigen van ouders die kritische vragen stellen, wegpesten, buitensluiten, eigen zwemsters laten valen in voordeel van eigen kinderen. Of om op ouder afreageren/ gissen/ dreigen.”
2.7.
Op 1 september 2019 heeft [persoon B] aan [persoon D] , onder meer, het volgende Whatsappbericht gezonden:
“Tegen [persoon J] [een dochter van [persoon D] ; toevoeging kantonrechter], nimand durft wat vervelends te zeggen of doen, want moeder is hooftrainster. Maar geloof mee er zij WhatsApp groepen, zonder [persoon J] . Waar alles wat het ergst is gezegd.”
2.8.
Op 24 september 2019 heeft mevrouw [persoon K] (hierna: [persoon K] ) [persoon A] verzocht € 15,- over te maken naar de zogenoemde strippenkaartrekening met het oog op de kosten van wedstrijden/meerkampen en diplomazwemmen. [persoon A] hebben vervolgens om een factuur gevraagd.
2.9.
Op 4 januari 2020 heeft [persoon D] [persoon C] ’s ochtends een aantal keer gebeld omdat zij niet op de training was verschenen, waarna het volgende Whatsappgesprek heeft plaatsgevonden tussen [persoon B] en [persoon D] :
“04-01-2020 08:22:38 [ [persoon B] ; toevoeging kantonrechter]: Goede morgen [persoon D] , wat is going on?
04-01-2020 08:23:20 [ [persoon B] ; toevoeging kantonrechter]: En waroom plotseling nu. ?
04-01-2020 08:31:51 [ [persoon D] ; toevoeging kantonrechter]: Hoi, ik wil graag even zeker weten of iedereen op 28/29 december en op 4/5 januari komt trainen? Check het even met je ouders en stuur dan een bevestiging in deze app
Het zou fijn zijn als we deze 4 dagen compleet met de groep kunnen trainen.
Zaterdag 28/12
09.00-13.00 Zoetermeer
Zondag 29/12
14.00-18.30 Blinkert
Zaterdag 4/1
07.00-10.00/11.00 Blinkert
13.00-16.00 Zoetermeer
Zondag 5/1
14.00-18.30 Blinkert
04-01-2020 08:32:44 [ [persoon D] ; toevoeging kantonrechter]: Hoi [persoon B] , dit bericht had ik 9 november naar de Age 2a meiden gestuurd. [persoon C] had vorig weeknd afgezegd, maar zou dit weekend komen.
04-01-2020 08:33:18 [ [persoon B] ; toevoeging kantonrechter]: Bond gaat voor ACZ . Toch?
04-01-2020 08:33:52 [ [persoon B] ; toevoeging kantonrechter]: En heb je als haar trainster met de bond geregeld?
04-01-2020 08:33:58 [ [persoon D] ; toevoeging kantonrechter]: Maar dat was toen nog niet bekend en we hadden extra training gepland om de groep af te maken.
04-01-2020 08:34:17 [ [persoon D] ; toevoeging kantonrechter]: Ik kan [persoon L] anders wel even een bericht sturen
04-01-2020 08:39:54 [ [persoon B] ; toevoeging kantonrechter]: Dat is gewoon niet normaal wat je hebt latste jaar met mijn kind gedaan, [persoon D] !
Waar was je gistren om extra check doen? Waarom bond is niet op de hoogte? Als dat eas zo goed gepland.
En Waroom communicatie gaat via 12 jarige kind?
Ik kom nu naar de zwembad.
04-01-2020 08:46:59 [ [persoon B] ; toevoeging kantonrechter]: Als het is niet met bond geregeld [persoon C] gaat naar Hoofdorp.
04-01-2020 08:47:08 [ [persoon B] ; toevoeging kantonrechter]: Punt
04-01-2020 09:14:03 [ [persoon D] ; toevoeging kantonrechter]: Het is geregeld met de bond
04-01-2020 10:10:09 [ [persoon B] ; toevoeging kantonrechter]: Ik ben in de kantine, ik wil woord met jou hebben.
04-01-2020 17:05:07 [ [persoon B] ; toevoeging kantonrechter]: Sorry, ik had vandaag gewoon heel veel stress door synchro enzo en ik wil gewoon niemand teleurstellen. Maar het voelt alsof ik iedereen heb teleurgesteld vandaag. Ik wil gwn de rest van de dag gaan huilen in bed. Het was gewoon een slechte dag vandaag. Misschien moet ik net als [persoon H] van synchro af. Ik krijg er echt heel erg veel stress van. Heel erg sorry. Ik probeerde gewoon om niemand teleur te stellen maar nu is volgens mij iedereen boos op mij.
04-01-2020 17:29:14 [ [persoon B] ; toevoeging kantonrechter]: Dat is toch hartverscheurend.
Dat kwam net van [persoon C] ...
Hoe moet ik als haar moeder still bij staan ?
Als [persoon C] gaat stoppen, wij gaan verder met voorbereiding van gerechtelijke procedure, tegen jou. Wilke heeft schriftelijke verklaring tegen jou ingediend. Dus vooral tegen jou, wat ik personlijk heel jammer vindt.
Na onze mening, onze privacy en rechten van onze minderjarig kind zij geschonden.
Er is ook geen rechearduging voor om mijn dochter om 7.00 uur buiten ons om te bellen.
Ik heb geen woorden meer.
04-01-2020 17:30:30 [ [persoon B] ; toevoeging kantonrechter]: Correctie: er is ook geen rechtvaardiging ...
[04-01-2020 18:06:15 [ [persoon B] ; toevoeging kantonrechter]: Ga straks nog [persoon C] spreken ...”
2.10.
Diezelfde dag is [persoon B] naar het zwembad gekomen, waar zij een gesprek heeft gehad met [persoon D] .
2.11.
Bij e-mail van 6 januari 2020 heeft [persoon A] aan [persoon D] het volgende geschreven:
“Naar aanleiding van de gebeurtenissen van afgelopen zaterdag het volgende.
Je hebt naar wij hebben begrepen [persoon C] zaterdagochtend vanaf circa 07.15 uur meermalen gebeld terwijl ze lag te slapen, omdat [persoon C] de training van ACZ moest bijwonen en zij de training bij de bond moest laten schieten. Noch [persoon C] , noch de ouders van [persoon C] waren van deze wijziging van het trainingsschema van [persoon C] op de hoogte.
De wijze waarop een en ander verliep was voor [persoon C] én voor ons zeer stressvol.
Zoals je weet volgt [persoon C] trainingen bij ACZ, de bond én het regioteam. Het is een flinke opgave voor haar en voor de ouders om dat allemaal in goede banen te leiden. Maar tot nu toe lukt dat goed. Hiernaast ervaart [persoon C] vanuit school de nodige stress; deze week beginnen bijvoorbeeld de
CITO-toetsen die medebepalend zijn voor de toekomst van [persoon C] . Het is dus om meerdere redenen belangrijk dat de nachtrust van [persoon C] goed wordt gemanaged.
Doordat op het allerlaatste moment een wijziging van het trainingsschema werd opgelegd aan [persoon C] , waardoor ad hoc haar planning moest worden aangepast, voelde [persoon C] zich ernstig tekortschieten jegens de vereniging, de bond en haar ouders. Dit woog mentaal erg zwaar op [persoon C] . De vraag is: waarom was dat nodig? Kon de wijziging van het trainingsschema niet (bijvoorbeeld een week) eerder worden gecommuniceerd? Overstijgt het belang van ACZ alle andere belangen?
Wij kunnen dan ook geen begrip opbrengen voor de gevolgde handelwijze.
Als er reden is voor zorg over [persoon C] gezondheid of veiligheid kunnen we voorstellen dat je dan direct contact opneemt met haar moeder. [persoon B] heeft je dit zaterdag ook proberen duidelijk te maken. Dat tijdens het gesprek tussen jou en [persoon B] [persoon M] [ [persoon M] , lid van de technische commissie van ACZ; toevoeging kantonrechter] opeens van zich liet horen, maakt het niet beter. Hierdoor lijkt het dat andere trainsters / personen binnen de vereniging (weer) worden betrokken bij een situatie waar zij part noch deel aan hebben. Eerder heeft een dergelijke handelwijze geleid tot negatieve beeldvorming over [persoon B] / ons bij personen die in het geheel geen partij waren bij de gebeurtenis.
Dit alles is heel jammer, in het bijzonder voor [persoon C] die tot nu toe met veel plezier en enthousiasme haar sport uitoefent. We hopen dat zij dat kan blijven doen. Maar om een of andere reden wordt zij met enige regelmaat geconfronteerd met negatieve gebeurtenissen die zich niet zouden moeten voordoen.”
2.12.
Op 6 en 7 januari 2020 heeft het volgende Whatsappgesprek plaatsgevonden tussen [persoon D] en [persoon B] .
“06-01-2020 20:14:31 [ [persoon D] ; toevoeging kantonrechter]: Beste [persoon B] ,
We hebben zaterdag een gesprek gehad, waarin jij aangaf, dat je graag wil dat ik met jou communiceer zonder derden, van beide kanten. Vandaag heb ik echter een bericht van [persoon A] ontvangen?
06-01-2020 22:13:13 [ [persoon B] ; toevoeging kantonrechter]: Je hebt vooral [persoon A] zaterdag ochtend via WhatsApp benaderd , dus snap ik niet waarom hij op eens als 'derde partij' is gezien. Hij was door jou in situatie betrokken.
Niet door mij.
[persoon M] moet gewoon niet bemoeien met ons app wisseling. En eigenlijk met ons, in algemeen.
Ze is geen partij en geen autoriteit om wat te kunnen zeggen. En zoals ik heb zaterdag gezegd je hebt haar niet nodig om gesprekken te voeren. Dan kan je best zelf, er op veel betre wijze.
Het is vrij laat, dus ik ga de discussie hier laten.
[persoon A] heeft van zichzelf bericht verstuurd, ik was op werk. Dat is zijn mening, je kan reageren of niet.
Fijne avond.”
“07-01-2020 10:19:16 [ [persoon D] ; toevoeging kantonrechter]: Beste [persoon B] ,
Dan weet ik voldoende. Ik zal in ieder geval het bestuur, via [persoon G] , de TC en de trainers van de Age 2 op de hoogte stellen.
Met vriendelijke groet,
[persoon D]
07-01-2020 11:13:53 [ [persoon B] ; toevoeging kantonrechter]: Dat heb je al zaterdag gedaan.
Volgens mij.
Maar in iedere geval bedankt voor de info.
07-01-2020 11:16:52 [ [persoon B] ; toevoeging kantonrechter]: Wij zijn heel benieuwd naar de reactie. Groeten, [persoon B]
07-01-2020 11:45:03 [ [persoon B] ; toevoeging kantonrechter]: Ps. Ik zou nog even toestemming van [persoon A] vragen, voor je zijn e-mail weer met de hele wereld deelt. Wettelijke eis.
07-01-2020 12:53:10 [ [persoon D] ; toevoeging kantonrechter]: Beste [persoon B] ,
Mijn reactie is als volgt:
Ik heb besloten om te stoppen met het trainen [persoon C] en zal dus niet langer verantwoordelijk zijn voor de Age 2 ploeg waarin [persoon C] zwemt.
Daarnaast is mijn dochter [persoon E] minderjarig en valt ze onder mijn verantwoordelijkheid, zij zal niet langer solo trainen met [persoon C] . Ik zal [persoon E] daar vanmiddag van op de hoogte stellen.
Ik geef dit ook door aan [persoon G] en TC .
Het lijkt mij verstandig als jijzelf [persoon C] hier van op de hoogte brengt.
Met vriendelijke groet,
[persoon D]
07-01-2020 13:29:32 [ [persoon B] ; toevoeging kantonrechter]: Dan moet je volgens mij stopen als trainster. [persoon C] blijf in groep A.
[persoon C] heeft niks verkeerd gedaan om haar uit ploeg A weg te halen, ook bij solo. Haar rechten op die wijze worden geschonden.
Elke rechter gaat ons gelijk geven. Verhouding met ouders heeft niks te maken met prestatie van het kind. En kind mag niet dupe vsn worden. Wet.
Stuur aub aan [persoon A] officiele bericht met onderbouwing Waroom je [persoon C] weg haald en wat [persoon C] heeft gedaan om haar weg te halen.
Wij nemen contact met ons advocaat om te kijken of het wettelijk mag. En gezien haar prestaties, denk het niet.
Anders andere trainster ook voor solo moet toegewezen worden. Heel jammer voor [persoon E] . Ment dat echt. En ik hoor graag wie dat wordt.
Ik heb niks tegen als [persoon N] of [persoon O] gaan ploeg A sinds nu trainen.
[persoon C] blijft in ploeg A. Ze is vandaag bij de training aanwezig.
Groeten.
07-01-2020 13:48:40 [ [persoon D] ; toevoeging kantonrechter]: Verdere communicatie verloopt niet meer via mij. Ik zal je blokkeren”
2.13.
Bij e-mail van 10 januari 2020 hebben [persoon A] ACZ het volgende bericht:
“Wij richten ons met het volgende tot de afdeling synchroon.
Afgelopen week was sprake van een meningsverschil tussen [persoon D] en de ouders van [persoon C] . Een email onzerzijds daarover was voor [persoon D] onder meer aanleiding om haar dochter [persoon E] te verbieden de solo van [persoon C] als trainster te begeleiden. [persoon C] had het recht op de solo verkregen op basis van haar prestaties in het verleden en haar talent voor synchroonzwemmen. [persoon E] was destijds door [persoon D] zelf aan [persoon C] als solotrainster toegewezen.
Ofschoon een formele bevestiging van het besluit van [persoon D] niet is gegeven, proberen wij de handelwijze van [persoon D] te begrijpen. Maar het lukt ons niet. [persoon E] en [persoon C] hebben altijd goed kunnen samenwerken aan de solo en hebben inmiddels al veel bereikt. En de ouders van [persoon C] hebben [persoon E] altijd netjes en respectvol behandeld. Wij zouden ons kunnen voorstellen dat de (irrationele) beslissing van [persoon D] samenhangt met persoonlijke omstandigheden en overspannenheid.
Het lijkt erop dat de beslissing van [persoon D] om [persoon E] van de solotraining van [persoon C] te halen, is ingegeven door een poging de ouders van [persoon C] te treffen door de belangen van hun dochter [persoon C] te schaden. Als dat zo is, kunnen wij daar geen goed woord voor bedenken en maken wij ons ernstig zorgen over de veiligheid van [persoon C] bij het zwembad, als zij daar onder de hoede van [persoon D] traint. Het zou betekenen dat dan een minderjarig kind wordt gebuikt (in feite: misbruikt) door een trainster als middel om de ouders te schaden en/of te chanteren. Dat is dan een zeer zorgwekkende ontwikkeling.
Als het gevolg van een en ander zou zijn dat [persoon C] zou moeten stoppen met de solotraining, zouden haar belangen door ACZ (op oneigenlijke gronden) ernstig worden geschonden. Het schenden van belangen van een kind is in strijd met het Kinderrechtenverdrag van de VN, in het bijzonder General Comment nr. 14.
Merkwaardig genoeg heeft [persoon D] laten weten dat de moeder van [persoon C] de beslissing van [persoon D] aan [persoon C] moest communiceren. Wij gaan ervan uit dat dat een vergissing is. Het is aan de vereniging om dergelijke beslissingen aan de leden te communiceren en rationeel te onderbouwen.
Wij ontvangen graag binnen zeven dagen een schriftelijke reactie met een oplossing voor de situatie. Als dat niet lukt zal [persoon C] een kinderrechtenadvocaat in de arm nemen, die haar belangen zal verdedigen en verdere communicatie namens [persoon C] zal voeren.”
2.14.
Bij brief van 17 januari 2020 heeft ACZ [persoon A] , onder meer, het volgende bericht:
“Hierbij de reactie op jullie email van vrijdag 10 januari 2020. Het bestuur, de vertrouwenscontactpersoon, de SynchroonCommissie en de Synchroon-TC van ACZ herkennen zich niet in de jullie opmerkingen en aannames, de redenering en de gevolgtrekkingen. Wij werpen het verre van ons en gaan er niet verder op in.
Gedurende de afgelopen ongeveer 4 jaren, eerst vanuit [persoon B] en later vanuit jullie beiden, ervaart ACZ (Synchro) een telkens terugkerend patroon van o.a. klagen, voorkeursbehandeling eisen, kwaadspreken, dreigen, communicatie verdraaien, schelden, intimideren en aangifte doen tegen (hoofdzakelijk de afdeling Synchro van) ACZ. Gedurende die lange periode is meerdere malen en door diverse mensen van ACZ, voornamelijk mondeling en een enkele keer ook schriftelijk, verzocht om de vereniging, de afdeling Synchro en haar vrijwilligers vanuit een positieve grondhouding te benaderen en om af te zien van eerder genoemd negatief gedrag. Dat lukt jullie, als moeder en verzorger van [persoon C] , blijkbaar niet. Door jullie gedrag werden de trainsters (steeds meer) belemmerd in het vrijuit training geven aan en communiceren met [persoon C] . Ook is de goede reputatie van ACZ, binnen de kleine wereld die Synchroon in Nederland is, geschaad. Onderstaande email van [persoon A] alsmede de whatsapp aan [persoon D] persoonlijk, in het weekend van 10-11-12 Januari 2020, zijn de spreekwoordelijke druppels geweest die de emmer van ACZ hebben doen overlopen.
Het heeft er toe geleid dat ACZ, vanaf zaterdag 11 Januari 2020, geen trainster kan vinden die nog training wil geven aan [persoon C] . En dat er grote onrust is ontstaan in de Age2A groep en hun ouders. Dit kan en mag zo niet langer meer voortduren.
Mede na overleg met de vertrouwenscontactpersoon van de KNZB, heeft ACZ besloten alle communicatie met jullie te zullen stoppen. Wij vragen (eisen) van jullie beiden dat je daar schriftelijk mee akkoord gaat. Het betekent ook dat jullie zullen verklaren dat je stopt met alle communicatie met- en aanwezigheid (na)bij ACZ, op alle locaties en tijden en via alle communicatiemiddelen. Ook vragen wij dat jullie afzien van het voeren van gerechtelijke procedures, het sturen van advocaten of andere (juridische) vertegenwoordigers of doen van aangiftes tegen de vereniging, haar leden en haar personeel en vrijwilligers. En wij verwachten van jullie dat jullie niet meer negatief over ACZ communiceren, in het openbaar, in media, bij andere verenigingen en hun leden, etcetera. Nadat jullie een dergelijke schriftelijke (nog op te stellen) verklaring hebben ondertekend, is ACZ weer bereid om trainsters te verzoeken training te geven aan [persoon C] , in de groep en voor haar solo. ACZ zal vervolgens alleen nog met [persoon C] en haar vader communiceren. Wij hopen en verwachten dat we dan wel trainsters kunnen vinden, want de ontstane situatie ligt namelijk niet aan (het gedrag van) [persoon C] . Zij is een gewaardeerd lid van ACZ.”
2.15.
Bij brief van 30 januari 2020 van de rechtsbijstandsverzekeraar van [persoon A] is hierop, onder meer, als volgt gereageerd:
“Cliënten kunnen zich niet vinden in de door u voorgespiegelde kritiek en de voorgestelde oplossing. Sterker nog, cliënten zijn diep gegriefd over de wijze waarop het bestuur meent een einde aan het conflict te kunnen maken door nota bene [persoon C] in te zetten in het conflict. Dit is onbetamelijk, ongepast en onterecht. [persoon C] wordt immers geen enkel verwijt gemaakt door ACZ. Zij is juist zeer gedreven en gemotiveerd in haar zwemactiviteiten. [persoon C] is geschokt door de ontzegging van de toegang, waarbij zij niet eens de kans kreeg om afscheid te nemen van haar vriendinnen waarmee ze zes jaar zwemt. Dit heeft zij niet verdiend.
Van een besluit in de zin van het reglement is mijns inziens geen sprake. Hetgeen impliceert dat u [persoon C] de toegang niet eens kúnt ontzeggen.
(…)
Gelet op bovenstaande verzoek ik u dan ook te erkennen dat ACZ [persoon C] op onjuiste gronden en ten onrechte de toegang tot de trainingen heeft ontzegd. En ik verzoek u, voor zover nodig met de kracht van een sommatie, [persoon C] per omgaande weer toe te laten bij ACZ om haar trainingen voort te zetten, in het bijzonder de solo-trainingen. Volgende week staat er een wedstijd op het programma. Haast is dus geboden. Ook zullen de verloren solo-trainingsuren moete worden gecompenseerd.
Tenslotte vragen cliënten aandacht voor de emotionele impact van deze zaak. Er zijn zware verwijten gemaakt aan het adres van cliënten en ingrijpende maatregelen getroffen door ACZ. ACZ/ [persoon D] heeft ten onrechte in de openbaarheid gebracht dat het weren van [persoon C] van de training te maken had met de opstelling van de moeder van [persoon C] . ACZ/ [persoon D] had dit niet mogen doen. Cliënten vinden het op zijn plaats dat ACZ en [persoon D] excuses maken voor het uit de hand lopen van het conflict, in eerste instantie aan [persoon C] . Maar ook aan cliënten.”
2.16.
Bij brief van 7 februari 2020 heeft ACZ het lidmaatschap van [persoon C] opgezegd. [persoon C] was toen twaalf jaar oud. In deze brief is, onder meer, het volgende vermeld:
“Deze brief sturen wij u in reactie op uw schrijven d.d. 30 januari (…).
De vereniging ACZ heeft er dus op diverse momenten in de afgelopen 4 jaren in verschillende samenstellingen met mevrouw [persoon A] en het echtpaar [persoon A] over gesproken en gemaild. Maar de communicatie is niet verbeterd. Wij zien ook nog geen begin van herkenning, laat staan erkenning, bij het echtpaar [persoon A] betreffende hun eigen rol in de terugkerende conflicten. Al hetgeen zoals hierboven en in de eerdere email van ACZ aan het echtpaar [persoon A] is aangegeven, heeft ACZ de hoop op enige verbetering verloren. Er zijn geen trainsters meer binnen ACZ die met het echtpaar [persoon A] in contact willen zijn of komen. En dus zijn er geen train(st)ers die aan [persoon C] training kunnen geven. Daarom hadden wij, in het belang van [persoon C] , het voorstel gedaan om alle contacten uitsluitend te laten verlopen via [persoon C] zelf (zoals dat ook gebeurt met alle andere leden) en de vader van [persoon C] . Op die wijze zou [persoon C] haar geliefde sport bij de afdeling Synchroon van ACZ hebben kunnen blijven uitvoeren. Tegelijkertijd zou ACZ en de afdeling Synchroon gevrijwaard blijven van de conflicten en verdere communicatie met het echtpaar [persoon A] . Het echtpaar [persoon A] is niet op dit voorstel in gegaan.
Op grond van alle redenen zoals die hierboven zijn genoemd kunnen wij niet akkoord gaan met uw verzoek zoals u stelt in uw brief en is bestuur van ACZ gehouden om per direct het lidmaatschap van [persoon C] op te zeggen, omdat in redelijkheid niet van ACZ kan worden gevergd het lidmaatschap van [persoon C] te laten voortduren (art 2:35 lid 1 sub c en lid 2 BW).”
2.17.
Artikel 11 lid 2 van de statuten van ACZ luidt:
“Opzegging door de vereniging kan geschieden wanneer een lid heeft opgehouden aan de vereisten voor het lidmaatschap te voldoen of wanneer hij zijn verplichtingen jegens de vereniging niet nakomt of wanneer van de vereniging redelijkerwijze niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren.”
2.18.
Na de opzegging door ACZ heeft [persoon C] een aantal maanden in Alphen aan den Rijn gezwommen.

3..Het geschil in conventie

De vorderingen in conventie
3.1.
[persoon A] vorderen na intrekking van vordering C en D, verduidelijking van vordering G en wijziging van vordering J tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. het besluit van ACZ van 7 februari 2020 vernietigt waarbij het lidmaatschap van [persoon C] is opgezegd;
en ACZ veroordeelt:
B. de solotrainingen van [persoon C] te hervatten met anderhalf uur per week, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat hieraan niet wordt voldaan, met een maximum van € 20.000,-, of een door de kantonrechter vast te stellen dwangsom en maximum;
E. tot vergoeding van de kosten van het reizen naar de Alphense Zwem Club, € 851,20;
F. tot vergoeding van de bij de Alphense Zwem Club teveel betaalde contributie, € 166.-;
G. tot vergoeding van de door [persoon A] en [persoon C] geleden immateriële schade, in totaal € 5.000,-;
H. tot het verzenden van een e-mail waarin [persoon D] , [persoon M] en [persoon G] een excuus aan [persoon C] en [persoon A] aanbieden en tot rectificatie jegens de zwemsters bij ACZ en hun ouders, de (andere) leden van ACZ en de directie van de KNZB over de gang van zaken ten aanzien van [persoon C] , op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat hieraan niet wordt voldaan, met een maximum van € 20.000,-, of een door de kantonrechter vast te stellen dwangsom en maximum;
I. te verstrekken de jaarrekening 2019 van ACZ waar de in de dagvaarding vermelde rekeningnummers genoemd zijn dan wel de inschrijving in de KvK waaruit blijkt dat [persoon G] , [persoon D] en [persoon K] rechten van de penningmeester van ACZ hadden om geld van leden zonder facturen te mogen innen dan wel de facturen voor bovenstaande betalingen aan [persoon A] , op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat hieraan niet wordt voldaan, met een maximum van € 20.000,- of een door de kantonrechter vast te stellen dwangsom;
J. tot vergoeding van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW;
K. tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten;
L. in de proceskosten en de nakosten.
Het verweer in conventie
3.2.
ACZ concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [persoon A] in de proceskosten.

4..Het geschil in voorwaardelijke reconventie

De vorderingen in voorwaardelijke reconventie
4.1.
Onder de voorwaarde dat de kantonrechter het besluit van 7 februari 2020 van ACZ vernietigt, vordert ACZ – samengevat – dat de kantonrechter [persoon A] bij vonnis verbiedt om, zolang het lidmaatschap van [persoon C] voortduurt:
1) met leden, train(st)ers en vrijwilligers van ACZ in contact te treden, op straffe van een dwangsom van € 500,- per keer dat zij dat verbod overtreden, met een maximum van € 10.000,-;
2) zich bij derden negatief uit te laten over ACZ, haar leden, train(st)ers en vrijwilligers, op straffe van een dwangsom van € 500,- per keer dat zij dat verbod overtreden, met een maximum van € 10.000,-.
Het verweer in reconventie
4.2.
[persoon A] concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van ACZ in haar vorderingen dan wel afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van ACZ in de proceskosten.

5..De beoordeling

in conventie
Vordering A
5.1.
Tussen partijen is in geschil of het lidmaatschap van [persoon C] ten onrechte is opgezegd. Ter beantwoording van die vraag moet worden beoordeeld of ACZ zich terecht op het standpunt stelt dat van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd het lidmaatschap van [persoon C] te laten voortduren. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt.
5.2.
ACZ legt aan het opzeggingsbesluit van 7 februari 2020 ten grondslag dat zich in de (vier) jaar daarvoor herhaaldelijk incidenten of conflicten hebben voorgedaan waarbij [persoon A] zich jegens ACZ niet hebben gedragen zoals van een ouder of verzorger van een minderjarig lid mag worden verwacht. ACZ heeft deze incidenten opgesomd en schriftelijke verklaringen van getuigen overgelegd. [persoon A] hebben een andere visie op deze incidenten en hebben die visie uitvoerig onderbouwd.
Het is voor de beslissing op vordering A niet noodzakelijk om per incident vast te stellen wat er feitelijk is gebeurd en wie ‘gelijk’ had. ACZ heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het haar in de kern gaat om de herhaaldelijke onheuse bejegening van vrijwilligers door [persoon A] . Voor ACZ was begin 2020 de maat vol.
5.3.
Op grond van de gedingstukken stelt de kantonrechter vast dat [persoon A] zich in de richting van vrijwilligers van ACZ bij herhaling hebben uitgelaten op een negatieve, niet respectvolle, escalerende en een enkele keer zelfs bedreigend overkomende manier. Ook als wordt aangenomen dat [persoon A] in bepaalde situaties inhoudelijk gezien (deels) gelijk hadden en als in aanmerking wordt genomen dat [persoon B] (door haar man) temperamentvol wordt genoemd, hoefde ACZ dergelijk herhaald gedrag niet te accepteren, zeker niet nu ACZ verschillende keren duidelijk heeft gemaakt dat dit moest veranderen.
De kantonrechter bespreekt enkele voorbeelden van uitlatingen van [persoon A] die ACZ niet ten onrechte escalerend en/of onheus acht.
In het in 2.3 weergegeven Whatsappbericht van [persoon B] aan [persoon D] staat onder meer: “Dat moet je niet aan beginnen, [persoon D] . Je heb me nog niet boos gezien, en geloof me, dat wil je ook niet.”. Dit bericht is door [persoon D] als bedreigend ervaren en de kantonrechter kan zich dat voorstellen. In hetzelfde bericht wordt [persoon D] bovendien zonder duidelijke onderbouwing verweten dat zij heeft gelogen.
In het appbericht van 10 april 2019 aan [persoon G] (zie 2.4) stelt [persoon B] opnieuw dat sprake is van leugens, daarnaast heeft zij het over dubbele agenda’s.
Ook wordt verwezen naar de in 2.13 weergegeven e-mail van [persoon A] aan ACZ, waarin wordt aangekondigd dat een kinderrechtenadvocaat in de arm zal worden genomen als de zaak niet op een voor [persoon A] bevredigende manier wordt opgelost. Daarnaast is niet in geschil dat [persoon A] hebben gedreigd met het doen van strafrechtelijke aangifte tegen een trainer, het indienen van een klacht bij de Autoriteit Persoonsgegevens, dat zij herhaaldelijk hebben geklaagd over de (wijze van het geven van) trainingen aan [persoon C] en (vermeende) ongelijke behandeling van leden van ACZ, in het bijzonder voorkeursbehandeling van kinderen van trainers (opnieuw zonder deugdelijke onderbouwing). De toonzetting van deze communicatie en het bij herhaling dreigen met juridische stappen was escalerend en daarmee niet bevorderlijk voor een werkbare verstandhouding tussen [persoon A] en ACZ. Daarbij valt overigens op dat [persoon A] in zijn bericht van 20 april 2019 (weergegeven in 2.5) kenbaar maakt dat zijn vrouw niet bij haar voornaam aangesproken wenst te worden, maar dit bericht zelf aan “ [persoon G] ” richt. Hierbij komt nog dat het door ACZ intern doorsturen van berichten van [persoon A] waarin kritiek wordt geuit op de gang van zaken binnen ACZ door hem zonder onderbouwing als een privacy-schending wordt aangemerkt. Het lijkt voor de hand liggend dat dergelijke berichten serieus worden genomen en worden besproken in de verantwoordelijke commissie. Hoe dit op een zinvolle manier op anonieme basis kan gebeuren, zoals [persoon A] suggereren, maken zij niet duidelijk.
Zowel in het appbericht van [persoon B] van 21 juni 2019 aan de moeder van [persoon I] (zie 2.6) als in de e-mail van [persoon A] van 10 januari 2020 (zie 2.13) wordt op zijn minst gesuggereerd dat ACZ [persoon A] wil treffen door [persoon C] in haar belangen te schaden. Dit komt neer op een vergaande insinuatie van niet-integer handelen die niet wordt onderbouwd met feiten of argumenten. ACZ neemt dit [persoon A] niet ten onrechte zeer kwalijk. Hierbij komt nog dat [persoon B] in haar appbericht van 21 juni 2019 zonder noodzaak en zonder onderbouwing allerlei zeer negatieve uitlatingen over (betrokkenen bij) ACZ doet tegenover een buitenstaander.
5.4.
De vraag is vervolgens of de opstelling van [persoon A] de opzegging van het lidmaatschap van [persoon C] rechtvaardigt. Zoals ook volgt uit de brief van 17 januari 2020 van ACZ (zie 2.14), was [persoon C] een gewaardeerd lid van ACZ. Zij was bovendien pas twaalf jaar oud toen haar lidmaatschap door ACZ werd opgezegd.
ACZ heeft de vergaande beslissing tot opzegging van het lidmaatschap van [persoon C] genomen zonder [persoon A] daarover te horen. ACZ heeft het lidmaatschap opgezegd nadat [persoon A] kenbaar hadden gemaakt niet akkoord te gaan met de door ACZ in haar brief van 17 januari 2020 gestelde eisen. Het is duidelijk dat ACZ de gedragingen en houding van [persoon A] ontoelaatbaar vindt en ACZ heeft gezocht naar een oplossing waarbij [persoon C] lid kon blijven, maar de voorwaarden die zij stelt in haar brief van 17 januari 2020 komen neer op een spreekverbod en een verbod voor [persoon A] om (ooit) nog naar ACZ toe te komen. De formulering van deze voorwaarden is absoluut, verstrekkend en gepresenteerd als niet-onderhandelbaar, zodat het [persoon A] naar het oordeel van de kantonrechter niet kwalijk is te nemen dat zij deze eisen van ACZ niet hebben geaccepteerd. Niet kan worden geoordeeld dat [persoon A] hierdoor hun rechten hebben verwerkt om te worden gehoord voorafgaand aan een eventuele opzegging of om daarover verder te overleggen. Naar het oordeel van de kantonrechter had ACZ in gesprek moeten gaan met [persoon A] om te bezien of ze alsnog voorwaarden hadden kunnen overeenkomen op basis waarvan [persoon C] lid had kunnen blijven bij ACZ. ACZ heeft dit nagelaten, waardoor hierover geen hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden. Nu tussen partijen niet in geschil is dat [persoon C] met veel plezier bij ACZ trainde, dat zij een gewaardeerd lid was en dat haar gedrag niet ter discussie staat, had ACZ een andere afweging moeten maken. ACZ heeft [persoon C] zelf evenmin gehoord. Het besluit van 7 februari 2020 geeft geen blijk van een kenbare afweging van haar belang bij behoud van het lidmaatschap tegen de serieuze problemen tussen [persoon A] en ACZ.
5.5.
Niet is komen vast te staan dat, zoals ACZ in haar opzeggingsbrief heeft gemeld, er geen trainsters meer bereid zijn om met [persoon A] in contact te komen en er dus geen train(st)ers zijn die aan [persoon C] training kunnen geven. [persoon A] hebben betwist dat dit het geval is. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 23 september 2021 heeft [persoon M] verklaard dat een aantal trainers vanwege eerdere gesprekken met [persoon B] geen training aan [persoon C] wilde geven en dat andere trainers op de ochtend dat [persoon C] trainde niet beschikbaar waren. Hieruit volgt niet zonder meer dat geen enkele train(st)er bereid is [persoon C] te trainen. Dat trainers op het moment dat [persoon C] normaal gesproken trainde niet beschikbaar waren, maakt niet dat zij niet bereid zijn [persoon C] te trainen.
5.6.
Gelet op het voorgaande heeft ACZ jegens [persoon C] in strijd met artikel 2:8 BW en dus onrechtmatig gehandeld. De kantonrechter zal vordering A toewijzen en het besluit van ACZ van 7 februari 2020, waarbij het lidmaatschap van [persoon C] is opgezegd, vernietigen. De kantonrechter zal deze vernietiging zoals gevraagd uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Het belang van [persoon C] om weer lid te zijn van ACZ moet zwaarder wegen dat het belang van ACZ om hangende een eventueel hoger beroep de huidige situatie te handhaven, ook nu er geen problemen zijn tussen ACZ en [persoon C] zelf. Daarbij komt dat ACZ gezien de problematische verhouding met [persoon A] vorderingen in reconventie heeft ingesteld, die de kantonrechter gezien de vernietiging van het opzeggingsbesluit zal beoordelen.
Vordering B
5.7.
Uit de vernietiging van de opzegging volgt dat [persoon C] het recht heeft om bij ACZ te trainen. Het is de verantwoordelijkheid van ACZ op zoek te gaan naar train(st)ers om dit te bewerkstelligen. Ook indien ACZ zich niet in deze beslissing kan vinden, dient zij alles in het werk te stellen om het mogelijk te maken dat [persoon C] weer kan trainen bij ACZ. De kantonrechter volgt ACZ waar zij stelt dat [persoon C] enkel recht heeft op solotrainingen wanneer zij daarvoor op grond van haar prestaties in aanmerking komt. Het is aan ACZ om te beoordelen wie in aanmerking komt voor solotrainingen. Het hervatten van solotrainingen is dus afhankelijk van de (huidige zwem)prestaties van [persoon C] . De kantonrechter wijst de vordering tot het hervatten van de solotrainingen dan ook af.
Vordering E en F
5.8.
Voor zover deze vorderingen zijn ingesteld ten behoeve van [persoon C] worden ze afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat de gevorderde bedragen kosten betreffen die [persoon C] heeft gemaakt. De kantonrechter neemt aan dat deze kosten zijn gemaakt door [persoon A] .
5.9.
Zoals geconcludeerd in 5.6 is de opzegging van het lidmaatschap van [persoon C] onrechtmatig jegens haar. [persoon A] stellen dat ACZ ook jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld door “de gedragingen omtrent de opzegging”, waardoor zij de onder E en F gevorderde schade hebben geleden. ACZ zou [persoon A] veelvuldig onterecht hebben beschuldigd en ook zouden [persoon A] door ACZ in hun goede naam zijn aangetast.
De kantonrechter heeft weliswaar geoordeeld dat de opzegging van het lidmaatschap onrechtmatig is jegens [persoon C] , maar dat ACZ het lidmaatschap heeft opgezegd, is het gevolg van het gedrag van [persoon A] . Zij hebben zich verschillende keren onbehoorlijk en/of escalerend uitgelaten jegens ACZ, zoals hiervoor in 5.2 aan de hand van enkele voorbeelden is toegelicht. [persoon A] hebben niet gemotiveerd gesteld dat de opzegging van het lidmaatschap van [persoon C] (desondanks) ook jegens hen onrechtmatig is. Daarnaast hebben zij onvoldoende concreet onderbouwd waaruit de onterechte beschuldigingen en de aantasting in hun eer en goede naam (zouden) bestaan. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat ACZ jegens [persoon A] onrechtmatig heeft gehandeld.
5.10.
Gelet op het voorgaande worden de vorderingen afgewezen.
Vordering G
5.11.
Dat [persoon A] door ACZ in hun eer en goede naam zijn aangetast of anderszins voor vergoeding in aanmerking komende immateriële schade hebben geleden, is door [persoon A] onvoldoende met feiten onderbouwd. Daarbij merkt de kantonrechter op dat ACZ geen verwijt valt te maken over de beslissing van [persoon D] dat zij (en haar minderjarige dochter) geen training meer aan [persoon C] zullen geven. Dat was immers geen besluit van ACZ. Ten aanzien van [persoon A] wordt vordering G afgewezen.
5.12.
Ook ten aanzien van [persoon C] wordt de vordering afgewezen, nu deze onvoldoende is onderbouwd. De opzegging van het lidmaatschap is weliswaar onrechtmatig jegens [persoon C] , maar niet is gebleken dat zij daardoor of anderszins in haar eer en goede naam is aangetast. Dat de opzegging (blijvende) gevolgen heeft voor haar sportprestaties en dat dit grond vormt voor immateriële schadevergoeding, hebben [persoon A] evenmin voldoende onderbouwd. [persoon C] is na de opzegging door ACZ gaan trainen bij de Alphense Zwem Club, waar zij het volgens haar schriftelijke verklaring goed naar haar zin had. [persoon C] is daarmee later gestopt vanwege de reisafstand en school. Voor die beslissing is ACZ niet verantwoordelijk.
Vordering H
5.13.
Ook deze vordering wordt afgewezen. ACZ heeft het niet in haar macht om individuele leden te dwingen excuses aan te bieden en om tot rectificatie over te gaan, laat staan dat er een rechtsgrond is waaruit volgt dat zij een dwangsom zou moeten betalen als de in de vordering genoemde personen dat zouden weigeren. Of de vordering voldoende concreet is, wat ACZ betwist, kan in het midden blijven.
Vordering I
5.14.
[persoon A] heeft ter zitting van 23 september 2021 de bezwaren van [persoon A] tegen – kort gezegd – het financiële beheer van ACZ nader toegelicht. ACZ heeft in reactie daarop, samengevat, verklaard dat het financiële beheer inmiddels in die zin is aangepast. Dat hebben [persoon A] niet weersproken. Tegen die achtergrond heeft [persoon A] onvoldoende belang bij deze vordering. De vordering wordt dan ook afgewezen.
Vordering J
5.15.
Nu de vorderingen van [persoon A] tot betaling van een geldsom worden afgewezen, is vergoeding van wettelijke rente niet aan de orde en wordt deze vordering ook afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.16.
[persoon A] hebben veroordeling van ACZ gevorderd tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten op basis van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten, zonder een concreet bedrag te vorderen. [persoon A] hebben ter zitting van 23 september 2021 desgevraagd verklaard een bedrag te vorderen conform het forfaitaire stelsel. [persoon A] vorderen daarmee een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vorderingen van [persoon A] hebben echter geen betrekking op één van de situaties waarin genoemd besluit van toepassing is. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. Tegen die achtergrond wordt de vordering afgewezen. [persoon A] hebben niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [persoon A] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor een eventuele proceskostenveroordeling (mede) is bedoeld. Niet is gebleken van redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte in de zin van artikel 6:96 lid 2, aanhef en sub c BW.
Proceskosten
5.17.
Aangezien partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, waarbij weliswaar bijna alle vorderingen van [persoon A] worden afgewezen maar hun belangrijkste vordering wordt toegewezen, zullen de kosten van deze procedure in conventie tussen partijen op grond van artikel 237 lid 1 Rv worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in voorwaardelijke reconventie
Vordering 1)
5.18.
Zoals overwogen in 5.2 en 5.9 hebben [persoon A] zich herhaaldelijk onbehoorlijk en/of escalerend uitgelaten jegens ACZ. Deze uitlatingen, waarbij aan de goede intenties van vrijwilligers en trainers bij ACZ wordt getwijfeld, zijn naar het oordeel van de kantonrechter zodanig onbetamelijk dat [persoon A] hiermee onrechtmatig hebben gehandeld jegens ACZ. De kantonrechter wijst hiertoe in het bijzonder op de uitlatingen die in 5.2 zijn besproken.
5.19.
De kantonrechter acht het te vergaand om aan [persoon A] een verbod op te leggen dat gedurende het gehele verdere lidmaatschap van [persoon C] en daarmee voor onbepaalde tijd en mogelijk zeer langdurig zal gelden. Wel heeft ACZ er recht op en belang bij om voor bepaalde tijd gevrijwaard te blijven van verdere confrontaties met [persoon A] . Gelet hierop en bij afweging van de betrokken belangen zal de kantonrechter [persoon B] verbieden om vanaf heden voor de duur van twee jaar met leden, train(st)ers en vrijwilligers van ACZ in contact te treden, op straffe van een dwangsom die de kantonrechter zal matigen tot € 250,- per keer dat zij dat verbod overtreedt, met een maximum van € 10.000,-. [persoon A] wordt eenzelfde verbod opgelegd, met dien verstande dat de termijn van het verbod in zijn geval wordt bepaald op één jaar, nu de toonzetting van zijn berichten, hoewel soms onbehoorlijk, meer zakelijk van aard is.
ACZ heeft niet gevorderd deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5.20.
Volledigheidshalve merkt de kantonrechter op dat door ACZ niet is gevorderd [persoon A] te verbieden aanwezig te zijn bij wedstrijden van [persoon C] , zodat een dergelijk verbod niet aan de orde is. In dat geval gelden normale omgangsvormen zoals een vriendelijke begroeting niet als verboden contact, wel het op welke manier dan ook uiten van kritiek of het aangaan van enige discussie. Als [persoon A] dat dringend noodzakelijk vinden, kunnen zij eventuele kritiek voorleggen aan een derde, bijvoorbeeld de vader van [persoon C] , met het verzoek daarover contact op te nemen met ACZ. Deze derde is niet verplicht om aan een dergelijk verzoek te voldoen. Het is [persoon A] uiteraard ook toegestaan om ACZ via een derde eventuele complimenten over te brengen.
Daarnaast staat het verbod er niet aan in de weg dat [persoon C] als zij dat wil contact heeft en bij haar thuis afspreekt met leden van ACZ, in het bijzonder met de vriend(inn)en die zij daar heeft of misschien nog krijgt. Ook in die situatie geldt dat normale omgangsvormen uiteraard niet verboden zijn, wel het door [persoon A] op welke manier dan ook in gesprek gaan over de gang van zaken bij ACZ.
Vordering 2)
5.21.
Deze vordering wordt afgewezen, nu deze onvoldoende bepaald en te verstrekkend is. Zo gaat het bijvoorbeeld te ver om [persoon A] te verbieden binnen de eigen familiekring zakelijke kritiek op ACZ te uiten. Dit neemt niet weg dat [persoon A] er verstandig aan doen om zich in dit verband zeer terughoudend op te stellen en geen negatieve uitspraken te doen over ACZ en haar vrijwilligers, al was het maar omdat dit niet in het belang van [persoon C] is.
Proceskosten
5.22.
Aangezien partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van deze procedure ook in reconventie tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
Hoe nu verder?
5.23.
De vernietiging van het besluit tot opzegging van het lidmaatschap van [persoon C] betekent dat zij lid is gebleven van ACZ en dat zij, net als ieder ander lid van ACZ, recht heeft op het volgen van groepstrainingen. De gedeeltelijke toewijzing van de vordering van ACZ betekent dat [persoon B] twee jaar geen contact mag opnemen met leden, train(st)ers en vrijwilligers van ACZ en [persoon A] één jaar.
5.24.
Het is aan [persoon C] om, na overleg met wie zij hierover wil overleggen, te beslissen of zij ondanks de aan [persoon A] opgelegde verboden wil terugkeren bij ACZ. [persoon C] of haar vader kan het besluit van [persoon C] meedelen aan ACZ. Als [persoon C] of haar vader aan ACZ laat weten dat zij niet wil terugkeren, mag ACZ dat opvatten als een opzegging van het lidmaatschap door [persoon C] .
5.25.
Als [persoon C] wil terugkeren bij ACZ, is het de verantwoordelijkheid van ACZ om te bepalen in welke groep [persoon C] gaat meetrainen en dit aan haar of haar vader te laten weten. Het is verstandig als ACZ met [persoon C] en haar vader afspreekt wat er binnen de vereniging wordt meegedeeld over de terugkeer van [persoon C] . [persoon A] mogen hierover meedenken en met [persoon C] en haar vader overleggen, maar [persoon A] mogen hierover niet met de vereniging overleggen, laat staan in discussie gaan.
5.26.
De vernietiging van de opzegging, uitvoerbaar bij voorraad, heeft tot gevolg dat ACZ verplicht is om [persoon C] in staat te stellen mee te doen aan groepstrainingen en als [persoon C] hiervoor op grond van haar prestaties in aanmerking komt ook aan solotrainingen. ACZ mag van [persoon C] vragen eerst een periode (enkel) in de groep mee te trainen om te kunnen beoordelen hoe haar zwemprestaties (nu) zijn. Het overleg en de communicatie over de terugkeer van [persoon C] kunnen even duren en het ligt daarom niet voor de hand hieraan een harde termijn te verbinden. Dat neemt niet weg dat ACZ zich moet inspannen om [persoon C] , als zij laat weten dat zij wil terugkeren naar ACZ, uiterlijk twee weken daarna weer mee te laten trainen in een groep. Als [persoon C] hiervoor nog steeds in aanmerking blijkt te komen, heeft zij ook het recht om binnen een redelijke termijn weer solotrainingen te gaan volgen.
5.27.
De kantonrechter hoopt dat alle betrokkenen op een positieve manier meewerken aan de eventuele terugkeer van [persoon C] naar ACZ en dat [persoon A] serieus reflecteren op hun wijze van communicatie voordat de termijn van de aan hen opgelegde verboden verstrijkt. Vooral het zonder grond in twijfel trekken van de integriteit en goede intenties van vrijwilligers van ACZ, het zeer negatief spreken over ACZ tegenover buitenstaanders en het dreigen met juridische stappen zullen [persoon A] moeten vermijden, ook/juist als zij weer in contact mogen treden met ACZ en de daarbij betrokkenen. Van de vrijwilligers van ACZ mag worden verwacht dat zij [persoon A] na het verstrijken van de termijn van de verboden met respect tegemoet treden en openstaan voor de mogelijkheid dat eventuele kritiek terecht kan zijn. Het is in niemands belang als in de toekomst opnieuw een conflict ontstaat en al helemaal niet in het belang van [persoon C] .

6..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
6.1.
vernietigt het besluit van ACZ van 7 februari 2020, waarbij het lidmaatschap van [persoon C] is opgezegd,
6.2.
verklaart de vernietiging onder 6.1 uitvoerbaar bij voorraad,
6.3.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
6.4.
verbiedt [persoon B] om vanaf heden voor de duur van twee jaar met leden, train(st)ers en vrijwilligers van ACZ in contact te treden, op straffe van een dwangsom van € 250,- per keer dat zij dat verbod overtreedt, met een maximum van € 10.000,-,
6.5.
verbiedt [persoon A] om vanaf heden voor de duur van één jaar met leden, train(st)ers en vrijwilligers van ACZ in contact te treden, op straffe van een dwangsom van € 250,- per keer dat hij dat verbod overtreedt, met een maximum van € 10.000,-,
6.6.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in conventie en in reconventie
6.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, kantonrechter, in aanwezigheid van mr. L.S. van Westen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2021 door mr. S.H. Poiesz.
3242/3194/2294