ECLI:NL:RBROT:2021:11400

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
C/10/621310 / HA ZA 21-570
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gebruiksvergoeding voor pand van gefailleerde na doorstart

In deze zaak heeft de curator van de gefailleerde Project Management Adviesbureau voor Aerobe en Anaerobe Biologische Water- en Grondreiniging Holding B.V. (voorheen Biosoil Holding B.V.) een vordering ingesteld tegen Biosoil EU B.V. voor een gebruiksvergoeding voor een pand dat door Biosoil EU is gebruikt na de faillietverklaring van Biosoil Holding. De rechtbank Rotterdam heeft op 17 november 2021 geoordeeld dat Biosoil EU een gebruiksvergoeding verschuldigd is aan de curator, omdat zij zonder rechtsgrond gebruik heeft gemaakt van een deel van het pand. De rechtbank heeft vastgesteld dat Biosoil EU gedurende 242 dagen gebruik heeft gemaakt van het pand en dat de waarde van het gebruik op € 80,00 per dag is vastgesteld. Dit leidt tot een totale gebruiksvergoeding van € 19.360,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 november 2016. De curator had aanvankelijk een hoger bedrag gevorderd, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de gevorderde vergoeding niet redelijk was in verhouding tot het daadwerkelijke gebruik van het pand. De vordering tot uitvoerbaarheid bij voorraad is afgewezen, omdat het restitutierisico voor Biosoil EU te groot werd geacht. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/621310 / HA ZA 21-570
Vonnis van 17 november 2021
in de zaak van
[naam curator] q.q.,
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Project Management Adviesbureau voor Aerobe en Anaerobe Biologische Water- en Grondreiniging Holding B.V., voorheen genaamd: Biosoil Holding B.V.,
kantoorhoudende te Rotterdam,
eiser,
advocaat mr. E.J. Heijnen te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BIOSOIL EU B.V.,
gevestigd te Tilburg,
gedaagde,
advocaat mr. P.J. Passenier te Utrecht.
Partijen zullen hierna de curator en Biosoil EU genoemd worden.

1..De zaak in het kort

Biosoil EU heeft een deel van de ondernemingsactiviteiten van Biosoil verworven en voortgezet. Biosoil EU is met dat doel is opgericht. Zij is gebruik gaan maken van bedrijfsruimte in een pand van Biosoil Holding die eerder in gebruik was bij Biosoil. Biosoil Holding is gefailleerd. De rechtbank moet beoordelen of, en zo ja tot welk bedrag, Biosoil EU voor dat gebruik een vergoeding moet betalen aan de curator.

2..De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van negen gedaagden waaronder Biosoil EU, met producties
1 tot en met 46,
- de akte houdende overlegging van producties van de curator, met producties 47
tot en met 50,
  • de conclusie van antwoord van onder andere Biosoil EU, met producties 1 tot en met 19,
  • de doorhaling van de zaak op de rol op 2 oktober 2019,
  • het verzoek van de curator van 31 mei 2021 om de zaak tegen Biosoil EU opnieuw op de
  • de brief van de griffier van de rechtbank van 12 augustus 2021 waarbij partijen zijn
opgeroepen voor een mondelinge behandeling,
  • de akte houdende overlegging van producties van de curator, met producties 51 en 52,
  • de akte houdende overlegging van een productie van Biosoil EU, met productie 20.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2021. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen bij die gelegenheid is besproken. Ten slotte is vonnis bepaald.

3..De feiten

3.1.
Op 9 februari 2016 is Project Management Adviesbureau voor Aerobe en Anaerobe Biologische Water- en Grondreiniging B.V. voorheen genaamd: Biosoil B.V. (hierna: Biosoil) in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curator als zodanig.
3.2.
Op 16 februari 2016 is Biosoil EU opgericht.
3.3.
Op 15 maart 2016 is Project Management Adviesbureau voor Aerobe en Anaerobe Biologische Water- en Grondreiniging Holding B.V., voorheen genaamd: Biosoil Holding B.V. (hierna: Biosoil Holding) in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curator als zodanig.
3.4.
Biosoil Holding was, evenals haar werkmaatschappij Biosoil, gevestigd in het bedrijfspand aan de [adres] te Hendrik Ido Ambacht (hierna: het pand) dat haar in eigendom toebehoorde.
3.5.
Biosoil Holding bracht aan Biosoil per kwartaal € 14.630,00 excl. BTW aan huur in rekening voor het deel van het pand dat bij haar in gebruik was. Een ander deel van het pand werd sinds 2011 verhuurd aan een derde.
3.6.
Biosoil EU heeft een deel van de ondernemingsactiviteiten van de Biosoil-groep verworven en voortgezet.
3.7.
Biosoil EU heeft vanaf 15 maart 2016 – de datum van het faillissement van Biosoil Holding – tot 11 november 2016 gebruik gemaakt van (een deel van) het pand.
3.8.
Op 30 september 2016 heeft de advocaat van Biosoil EU aan de curator onder meer geschreven:
“(…) Biosoil EU (loopt) ook niet weg voor een vergoeding. (…) Biosoil EU gebruikt ca. de helft van de aanwezige kantoorruimte en niet de volledige werkplaats en magazijn. (…) Biosoil EU (staat) een vergoeding voor berekend aan de hand van het effectief aantal gebruikte m2, afgezet tegen het totale aantal m2 (…).”
3.9.
Op 1 november 2016 heeft de curator aan Biosoil EU een factuur gezonden waarbij de curator Biosoil EU een gebruiksvergoeding voor het pand in rekening brengt over de periode november 2016, met het verzoek deze uiterlijk op 20 november 2016 te voldoen. Daarbij heeft de curator ook aanspraak gemaakt op betaling van een gebruiksvergoeding van € 44.541,29 voor het pand vanaf datum faillissement tot november 2016.
3.10.
Biosoil EU heeft aan deze betalingsverzoeken geen gehoor gegeven.

4..De vordering

4.1.
Bij dagvaarding heeft de curator – samengevat en slechts voor zover het ook Biosoil EU betreft – gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • Biosoil EU hoofdelijk met andere gedaagden te veroordelen aan de curator een
  • Biosoil te veroordelen om € 44.541,29 aan de curator te betalen als vergoeding voor het
gebruik van het pand,
een en ander vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 14 oktober 2021 heeft de curator desgevraagd verklaard dat met alle gedaagden een schikking is bereikt over de geschillen in deze zaak, met uitzondering van de vordering tegen Biosoil EU betreffend de vergoeding voor het gebruik van het pand, met de nevenvorderingen die daarop betrekking hebben. Uitsluitend om daarover een oordeel van de rechtbank te verkrijgen is de zaak tegen Biosoil EU opnieuw op de rol geplaatst.
4.3.
De curator legt aan zijn vordering ter zake van de gebruiksvergoeding het volgende ten grondslag.
4.4.
De boedel heeft aanspraak op een gebruiksvergoeding voor het pand over de periode vanaf de datum van het faillissement tot het moment waarop Biosoil EU uit het pand vertrok op 11 november 2016. Over die periode zouden de huurinkomsten € 44.541,29 hebben bedragen. De curator verwijst daarbij naar interne facturen waarbij Biosoil Holding in de periode voor het faillissement huur aan Biosoil in rekening bracht. Biosoil EU verkeert in verzuim omdat zij na een aanmaning het verschuldigde niet voor 20 november 2016 heeft voldaan. De boedel heeft daarnaast aanspraak op de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 20 november 2016.

5..Het verweer

5.1.
Biosoil EU voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de curator, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente. Biosoil voert daartoe – verkort weergegeven – bij conclusie van antwoord het volgende aan.
5.2.
Biosoil EU bestrijdt de hoogte van de vordering omdat het zij het pand van Biosoil slechts voor de helft gebruikte, en alleen voor gebruik van dat deel voor een vergoeding kan worden aangesproken. De vergoeding moet verder in tijd worden beperkt tot 11 november 2016 omdat Biosoil EU toen het pand heeft verlaten. Daarna bestaat geen aanspraak meer op een vergoeding.
5.3.
De achtergrond van het gebruik van het pand was een beoogde 'all-in deal' voor de voortzetting van ondernemingsactiviteiten van Biosoil door Biosoil EU, waarbij het bedrijf in het pand zou worden voortgezet. Daartoe zou een huurovereenkomst worden gesloten met een derde partij buiten de Biosoil-groep, DPO, die het pand in eigendom zou verwerven. Biosoil EU is op verzoek van DPO met een kleine bezetting in het pand aanwezig gebleven, ook uit oogpunt van beveiliging van het pand. De beoogde huurovereenkomst is niet tot stand gekomen omdat de verkoop en levering van het pand aan DPO uiteindelijk niet is doorgegaan.
5.4.
Biosoil EU heeft de curator buiten rechte een- en andermaal laten weten dat zij bereid was (en is) een reële vergoeding te betalen voor het gebruik. De curator heeft hier niet op gereageerd.
5.5.
Het gevorderde bedrag van € 44.541,29 dient te worden verminderd met de helft van de factuur van november 2016. Vervolgens dient het resterende bedrag te worden gehalveerd, aangezien slechts de helft van het pand werd gebruikt. Er resteert dan een vordering van de curator van circa € 20.000,- incl. BTW. Biosoil EU is bereid dit aan de boedel te voldoen.
5.6.
Biosoil EU is geen wettelijke rente verschuldigd. Biosoil EU heeft tweemaal een behoorlijk aanbod tot nakoming gedaan waarmee Biosoil EU haar eigen verzuim heeft gezuiverd. De curator heeft daarop niet gereageerd. De curator verkeert in schuldeisersverzuim. Nu van een handelsovereenkomst geen sprake is, kan hoogstens de reguliere wettelijke rente verschuldigd zijn.
5.7.
Biosoil EU vraagt subsidiair het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vanwege het restitutierisico, dan wel (meer subsidiair) daaraan de voorwaarde te verbinden dat voldoende zekerheid wordt gesteld door de curator op grond van artikel 233 lid 3 Rv.
5.8.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is namens Biosoil EU nog naar voren gebracht dat het niet redelijk is dat zij, naast de prijs die zij betaalde voor verwerving van de – nu nog steeds verlieslatende – bedrijfsactiviteiten, wordt geconfronteerd met een gebruiksvergoeding voor het pand, terwijl zij niet op eigen initiatief, maar op verzoek van DPO van het pand gebruik is blijven maken. Zij heeft het pand verlaten, zodra zij is aangesproken voor betaling van een gebruiksvergoeding daarvoor.

6..De beoordeling

De aanspraak op een gebruiksvergoeding

6.1.
Over de vraag of Biosoil een gebruiksvergoeding verschuldigd is aan de curator overweegt de rechtbank als volgt.
6.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat aan het gebruik dat Biosoil EU maakte van een deel van het pand dat destijds aan Biosoil Holding in eigendom toebehoorde, niet een daartoe strekkende overeenkomst, of enige andere rechtsgrond ten grondslag ligt of heeft gelegen.
6.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:203 lid 3 BW heeft degene die zonder rechtsgrond een prestatie heeft verricht van andere aard dan het geven van een goed of de betaling van een geldsom, jegens de ontvanger recht op ongedaanmaking daarvan. Het komt er daarbij niet op aan wat degene die presteerde, in dit geval: de curator, wilde of beoogde: het gaat erom gaat of hetgeen zich concreet heeft voorgedaan naar zijn objectieve strekking als een prestatie kan worden aangemerkt.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is het verschaffen van gebruiksgenot van het pand naar die maatstaf beoordeeld aan te merken als een ‘prestatie van andere aard’ waar artikel 6:203 lid 3 BW op ziet.
6.5.
De aard van de prestatie waar het in deze zaak om gaat, het verschaffen van gebruiksgenot van een deel van het pand, sluit uit dat zij ongedaan gemaakt wordt.
6.6.
Artikel 6:210 lid 2 BW bepaalt voor dat geval dat vergoeding van de waarde van de prestatie op het ogenblik van ontvangst daarvoor in de plaats treedt, voor zover dit redelijk is. Er is plaats voor zo een vergoeding, indien hetzij de ontvanger door de prestatie is verrijkt of indien het aan hem is toe te rekenen dat de prestatie is verricht, dan wel indien hij erin had toegestemd een tegenprestatie te verrichten.
6.7.
Uit de conclusie van antwoord, maar ook uit eerdere correspondentie met de curator blijkt dat niet alleen de curator maar ook Biosoil EU een waarde toekent aan het gebruik dat zij van het pand maakte, en zij heeft de curator (dan ook) een vergoeding voor dat gebruik aangeboden. Een en ander wettigt de conclusie dat Biosoil EU tot op zekere hoogte is verrijkt door gebruik van een deel van het pand. Zij heeft namelijk enige tijd zonder tegenprestatie aan de boedel het gebruiksgenot heeft gehad van een gedeelte van het pand. Ook staat daarmee vast dat zij erin heeft toegestemd een zekere tegenprestatie te verrichten.
6.8.
Het is verder ook aan Biosoil EU toe te rekenen, dat haar dat gebruiksgenot is verschaft: zij heeft immers, met het oog op voortzetting van een deel van de ondernemingsactiviteiten van de Biosoil-groep, haar intrek in het pand genomen.
6.9.
Dat dit is gebeurd op instigatie van DPO die, zoals toen nog te verwachten viel, het pand zou kopen, maakt voor hetgeen onder 6.7 en 6.8 is overwogen geen verschil. Ook de omstandigheid dat de voortgezette bedrijfsactiviteiten verlieslatend zijn, zoals namens Biosoil EU bij de mondelinge behandeling is opgemerkt, staat er niet aan in de weg dat zij een vergoeding voor de waarde van het gebruik van het pand verschuldigd is geworden.
6.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Biosoil EU inderdaad overeenkomstig artikel 6:210 lid 2 BW een vergoeding van de waarde van dat gebruik aan de curator zal moeten voldoen, voor zover dat redelijk is.
De hoogte van de gebruiksvergoeding
6.11.
Beoordeeld moet vervolgens worden in hoeverre de gevorderde vergoeding redelijk is. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat (ook) op dat punt op de curator de stelplicht en zo nodig de bewijslast rust van feiten en omstandigheden die tot toewijzing van zijn vordering kunnen leiden. De rechtbank overweegt als volgt.
6.12.
De waarde van de te vergoeden prestatie wordt op de voet van artikel 6:210 BW in beginsel berekend naar het moment van ontvangst van de prestatie en op basis van de marktwaarde. Met partijen zal de rechtbank voor de bepaling van de waarde van de prestatie als uitgangspunt de huursom nemen die Biosoil Holding destijds aan Biosoil doorbelastte voor het deel van het pand zoals dat destijds bij die laatste in gebruik was. Dat komt, onweersproken, neer op € 14.630,00 excl. BTW per kwartaal.
6.13.
De curator heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de omvang van het daadwerkelijke gebruik dat Biosoil van het pand maakte niet relevant is, omdat Biosoil EU de beschikking had over het totaal dat eerder aan Biosoil ter beschikking stond en het vanwege de indeling van het pand ook niet goed denkbaar is dat het in zelfstandige delen door een of meer andere gebruikers naast Biosoil EU gebruikt zou kunnen worden.
6.14.
De rechtbank volgt dat standpunt niet. Het gaat immers bij de toepassing van het bepaalde in artikel 6:201 BW om de waarde die kan worden toegekend aan het gebruik, zoals Biosoil EU dat van het pand maakte. Er is in dat verband geen reden om aan te nemen dat het deel van de ruimte dat Biosoil EU niet gebruikte desondanks wel van waarde was voor haar.
6.15.
Over de vraag welke omvang van het gebruik van het pand door Biosoil EU bij de bepaling van de te vergoeden waarde daarvan in aanmerking moet worden genomen overweegt de rechtbank als volg.
6.16.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling is, zoals eerder ook al in correspondentie met de advocaat van Biosoil EU, ter sprake gekomen dat de curator op enig moment een deurwaarder een proces-verbaal van constatering heeft laten opmaken van de omstandigheid dat Biosoil EU van het pand gebruik maakt. Dat proces-verbaal is, zo verklaart de curator, niet meer beschikbaar omdat het in het ongerede is geraakt. Het zou ook geen inzicht geven in de omvang van het gebruik. De rechtbank ziet er daarom geen aanleiding alsnog overlegging van dat proces-verbaal te verlangen.
6.17.
Hoewel de curator het verweer van Biosoil EU dat zij slechts circa de helft van het kantoor en niet de hele werkplaats en het hele magazijn in gebruik heeft (zie hiervoor onder 3.8) voordien al kende, is hij bij dagvaarding niet ingegaan op de omvang van het gebruik door Biosoil EU.
6.18.
Onweersproken heeft Biosoil EU bij conclusie van antwoord gesteld dat zij vanaf de datum van het faillissement van Biosoil Holding tot 11 november 2016, de dag waarop ze het pand heeft verlaten, feitelijk gebruik heeft gemaakt van de helft van de bedrijfsruimte zoals deze eerder aan Biosoil ter beschikking stond. Meer gedetailleerde informatie heeft de rechtbank van partijen bij gelegenheid van de mondeling behandeling niet kunnen verkrijgen.
6.19.
De curator heeft op een aantal punten bij dagvaarding een zeer concreet bewijsaanbod gedaan, maar niet waar het de vordering tot betaling van een gebruiksvergoeding betreft. De rechtbank zal geen bewijsopdracht geven op dit punt, ook omdat zij daartoe ambtshalve geen aanleiding ziet.
6.20.
Het voorgaande brengt met zich dat niet kan worden vastgesteld dat er bij de bepaling van de waarde van het door Biosoil EU te vergoeden gebruiksgenot van het pand een rekening gehouden moet worden met een omvangrijker gebruik dan door Biosoil EU is gesteld.
6.21.
Het komt de rechtbank redelijk voor dat Biosoil EU conform haar aanbod bij conclusie van antwoord, een waardevergoeding voldoet die evenredig is aan het aandeel van de ruimte dat zij daadwerkelijk benutte, en wel voor de duur dat zij deze daadwerkelijk benutte. De omstandigheid dat naast de prijs die Biosoil EU betaalde voor de verwerving van bedrijfsactiviteiten van Biosoil en dat deze, zoals zij aanvoerde, nog steeds verlieslatend zijn, staat daaraan niet in de weg, omdat deze omstandigheden op zichzelf niet afdoen aan de (markt)waarde die aan het gebruik van een deel van het pand kan worden toegekend.
6.22.
Het bedrag waarvoor Biosoil destijds voor haar aandeel in het gebruik werd aangeslagen door Biosoil Holding komt bij tamelijk precieze benadering neer op € 160,00 per dag. Ervan uitgaande dat Biosoil EU ten hoogste de helft van de ruimte gebruikte die eerder aan Biosoil ter beschikking stond, komt dat neer op een in aanmerking te nemen waarde van het gebruik van € 80,00 per dag.
In de periode vanaf 15 maart 2016, de datum van het faillissement van Biosoil Holding tot en met 11 november 2016, de dag waarop Biosoil EU het pand verliet heeft zij gedurende 242 dagen gebruik gemaakt van het pand. Waardevergoeding tot het eind van de maand november 2016 zoals de curator bij de mondelinge benadeling voorstond, is niet aangewezen, omdat Biosoil EU na 11 november 2016 geen te vergoeden prestatie meer heeft ontvangen.
6.23.
De slotsom van dit alles is dat een als redelijk aan te merken verbruiksvergoeding van € 19.360,00 toewijsbaar is.
De wettelijke (handels) rente
6.24.
De curator vordert over de hoofdsom de wettelijke handelsrente. Er is geen sprake van een handelsovereenkomst in de zin van art. 6:119a BW, zodat de gevorderde handelsrente niet toewijsbaar is.
6.25.
Het beroep dat Biosoil EU doet op schuldeisersverzuim als verweer tegen dit onderdeel van de vordering wordt verworpen. In de passages uit mails die Biosoil EU aanhaalt in de conclusie van antwoord (zie voor de essentie daarvan r.o. 3.8) valt naar het oordeel van de rechtbank weliswaar te lezen welke berekeningssystematiek zij voorstaat voor bepaling van de hoogte van een gebruiksvergoeding van een deel van het pand, die naar de kern genomen overeenstemt met hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen en beslist, maar een deugdelijk aanbod tot nakoming dat vervolgens – al dan niet door stilzwijgen van de curator – van de hand is gewezen, is daarin naar het oordeel van de rechtbank niet te lezen. Die mails bieden dus, anders dan aangevoerd, geen basis voor een beroep op schuldeisersverzuim.
6.26.
Nu daartegen overigens geen verweer is gevoerd, zal de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.
Voor het overige
6.27.
De hoofdvorderingen van de curator zullen voor het overige worden afgewezen.
De rechtbank heeft daarbij ook het oog op hetgeen de curator anders dan ter zake van de gebruiksvergoeding van Biosoil EU heeft gevorderd. Van een eisvermindering op de wijze zoals de wet die voorschrijft is op dat punt geen sprake, maar de curator heeft bij de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat hij de vordering voor het overige niet langer handhaaft, zodat afwijzing daarvan in de rede ligt.
Proceskosten
6.28.
Omdat partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
6.29.
Bij de beoordeling van een vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op een eventueel in te stellen rechtsmiddel is beslist.
6.30.
Naar valt aan te nemen heeft een eisende partij die een veroordelend vonnis verkrijgt in het algemeen een belang bij een uitvoerbaar verklaring bij voorraad. De curator heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die aan zijn belang bij dit onderdeel van de vordering extra gewicht geven. Biosoil EU heeft daartegenover gemotiveerd het verweer gevoerd dat het restitutierisico dat, zo voert zij aan, gelet op de toestand van de boedel ‘gigantisch, onafwendbaar en onomkeerbaar’ is.
6.31.
Bij deze stand van zaken leidt afweging van de wederzijdse belangen tot het oordeel dat de vordering tot uitvoerbaar verklaring bij voorraad van dit vonnis niet toewijsbaar is.

7..De beslissing

De rechtbank
7.1.
veroordeelt Biosoil EU om aan de curator te betalen een bedrag van € 19.360,00 (negentienduizend driehonderdzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 20 november 2016 tot de dag van volledige betaling,
7.2.
wijst het meer of anders gevorderde af;
7.3.
compenseert de proceskosten aldus, dat ieder partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. van Essen en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2021.
196/1729