ECLI:NL:RBROT:2021:11395

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
10/195258-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van poging tot afpersing met gevangenisstraf en herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling

Op 17 november 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van poging tot afpersing. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was preventief gedetineerd in het detentiecentrum Rotterdam en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.J. Boelaars. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij de aangever een gedetailleerd signalement van de dader heeft gegeven na het incident op 5 juli 2021. De rechtbank concludeert dat de verdachte de dader is, gebaseerd op de herkenning door de aangever en getuigenverklaringen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 juli 2021 op de Kruiskade in Rotterdam de aangever heeft bedreigd met woorden als "Give me 20 euro" en "I’m going to shoot you", terwijl hij met zijn hand naar een voorwerp in zijn jaszak wees. De rechtbank oordeelt dat het bewezen is dat de verdachte heeft geprobeerd de aangever te dwingen tot de afgifte van geld, wat de verdachte schuldig maakt aan poging tot afpersing.

De rechtbank legt een gevangenisstraf van zes maanden op en herroept de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte, die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar. De rechtbank overweegt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk, gezien de ernst van het feit en de houding van de verdachte ten opzichte van begeleiding en toezicht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/195258-21
VI-nummer: 99/000804-37
Datum uitspraak: 17 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
laatst opgegeven adres: [adres verdachte] ,
preventief gedetineerd in het detentiecentrum Rotterdam,
raadsvrouw mr. J.J. Boelaars, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D. van Zetten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest;
  • herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 122 dagen, in de zaak met VI-nummer 99/000804-37.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat het de verdachte is geweest die de aangever heeft geprobeerd af te persen.
4.1.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat is geprobeerd de aangever af te persen op de wijze zoals in de tenlastelegging is beschreven. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of bewezen kan worden dat het deze verdachte is geweest die de dader van die poging tot afpersing is geweest.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De aangever heeft direct na het incident op 5 juli 2021 een zeer gedetailleerd en specifiek signalement van de dader gegeven. Met name de omschrijving van de tic aan de rechterzijde van het gezicht is opvallend. Ook de getuige beschrijft dat de dader trok met zijn gezicht als een soort spasme. Niet veel later, op 21 juli 2021, liep de aangever op de Witte de Withstraat in Rotterdam. De aangever herkende daar een man voor 100 procent als degene die hem twee weken daarvoor had geprobeerd af te persen. De aangever herkende hem met name aan de opvallende trekken die hij met zijn gezicht maakte. De gedetailleerdheid van het signalement, het zeer specifieke en zeldzame persoonskenmerk – de tic in het gezicht die door zowel de aangever als de getuige wordt omschreven – en de spontane herkenning maken dat de rechtbank deze herkenning zonder meer betrouwbaar acht. Daarin ziet de rechtbank zich gesterkt door de verklaring van [naam] , die heeft verklaard dat hij kort voor de aanhouding van de verdachte op 21 juli 2021 samen met de verdachte op de Witte de Withstraat was.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat het de verdachte is geweest die het ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 5 juli 2021 te Rotterdam op de openbare weg, de Kruiskade, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen [naam slachtoffer]
te dwingentot de afgifte van geld dat toebehoorde aan die [naam slachtoffer] die [naam slachtoffer] woordelijk heeft toegevoegd: “Give me 20 euro” en “Ik wil jou niet schieten maar als jij mij geen geld geeft” en “Look, I'm going to shoot you”, endaarbij met zijn, verdachtes, hand op of om een voorwerp in zijn, verdachtes, jaszak naar die [naam slachtoffer] heeft gewezen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is in het holst van de nacht naast het slachtoffer gaan lopen en heeft daarbij dreigende woorden geuit naar het slachtoffer. De verdachte heeft onder meer tegen het slachtoffer gezegd: “ik wil jou niet schieten maar als jij mij geen geld geeft” en “
I’m going to shoot you”; daarbij hield de verdachte zijn hand in zijn jaszak om een voorwerp wat de vorm had van een pistool. Het handelen van de verdachte moet uitermate bedreigend zijn geweest voor het slachtoffer en diens vriendin. Slachtoffers hebben doorgaans nog geruime tijd last van een dergelijk feit. Ook dragen dit soort feiten bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van 28 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het advies van de reclassering van 15 oktober 2021. De rechtbank vindt met name van belang dat uit het advies blijkt dat de responsiviteit laag is. De verdachte heeft zich weinig tot niet ontvankelijk getoond voor toezicht en begeleiding. De reclassering bespeurt weinig intrinsieke motivatie bij de verdachte om
zijn problematiek op het gebied van middelen en psychische klachten aan te pakken. Hij toont daarbij ook weinig inzicht en legt de verantwoordelijkheid voor de eerder gestagneerde trajecten bij de hulpverlening dan wel reclassering neer.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit en gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest niet passend, met name gelet op de ernst van het feit.
De rechtbank zal geen voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden opleggen. Allereerst niet omdat, zoals de reclassering in haar advies schrijft, de verdachte onvoldoende intrinsiek gemotiveerd is en zich weinig tot niet ontvankelijk toont voor toezicht en begeleiding. Gelet op de houding van de verdachte bij de reclassering acht de rechtbank uitvoering van eventuele bijzondere voorwaarden dan ook niet haalbaar. Daarnaast slaat de rechtbank ook acht op de omstandigheid dat de verdachte begin dit jaar voorwaardelijk in vrijheid was gesteld. Deze voorwaardelijke invrijheidstelling is gedeeltelijk herroepen omdat de verdachte met grote regelmaat en bij voortduring de voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling overtrad. Nu heeft de verdachte de algemene voorwaarde verbonden aan zijn voorwaardelijke invrijheidstelling overtreden met het plegen van onderhavig feit. Kortom, de verdachte is meermalen een kans geboden, maar hij heeft telkenmale die kans niet gegrepen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

8.1.
Beslissing waarvan herroeping wordt gevorderd
Bij arrest van het Gerechtshof Den Haag van 20 januari 2021 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar, met aftrek van voorarrest. De verdachte is op 20 februari 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de hierbij gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn, naast de algemene voorwaarden, bijzondere voorwaarden verbonden. De voorwaardelijke invrijheidstelling bedraagt in totaal 244 dagen. De proeftijd is ingegaan op 20 februari 2021 en bedraagt 365 dagen.
De rechtbank Rotterdam heeft op 22 juni 2021 de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de periode van 122 dagen herroepen, nu de veroordeelde de bijzondere voorwaarden verwijtbaar niet had nageleefd.
Nadat de veroordeelde als verdachte was aangemerkt van het onderhavige feit, heeft de officier van justitie op 14 september 2021 een schriftelijke vordering ingediend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling op grond van het overtreden van de algemene voorwaarde.
8.2.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de vordering dient te worden afgewezen.
8.3.
Beoordeling
Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet nageleefd.
Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog voor het resterende deel, te weten 122 dagen, moet worden ondergaan.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog 122 (honderdtweeëntwintig) dagen, moeten worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en A.B. Baumgarten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 november 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 5 juli 2021 te Rotterdam op de openbare weg, de Kruiskade, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan die [naam slachtoffer] , in elk geval aan en ander of anderen dan aan verdachte die [naam slachtoffer] woordelijk heeft toegevoegd: “Give me 20 euro” en/of “Ik wil jou niet schieten maar als jij mij geen geld geeft” en/of “Look, I'm going to shoot you”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of (daarbij) met zijn, verdachtes, hand op of om een voorwerp in zijn, verdachtes, jaszak naar die [naam slachtoffer] heeft gewezen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.