ECLI:NL:RBROT:2021:11392

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
10/197468-21 vordering TUL VV: 10/207921-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van witwassen en eendaadse samenloop van het medeplegen van een feit bedoeld in de Opiumwet

Op 17 november 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van witwassen en het voorbereiden of bevorderen van een feit als bedoeld in de Opiumwet. De verdachte was op 22 juli 2021 samen met anderen betrokken bij het voorhanden hebben van een aanzienlijk geldbedrag van ongeveer € 13.000 en ongeveer 8000 gram heroïne in een kelderbox in Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn aanwezigheid in de kelderbox en de omstandigheden waaronder het geld en de drugs werden aangetroffen, voldoende betrokkenheid bij de feiten had om hem schuldig te verklaren aan de ten laste gelegde feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 21 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, naast een geldboete van € 10.000. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan ernstige feiten die schadelijk zijn voor de volksgezondheid en de integriteit van het financiële verkeer. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn strafblad en een rapport van de reclassering, maar concludeerde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was. De rechtbank gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, omdat de verdachte tijdens de proeftijd nieuwe strafbare feiten had gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/197468-21
Parketnummer vordering TUL VV: 10/207921-20
Datum uitspraak: 17 november 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. A. Wijburg, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 november 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D. van Zetten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek van voorarrest, alsmede een geldboete van € 10.000,00;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/207921-20.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken, nu niet kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het witwassen, noch wetenschap heeft gehad dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de politie een kelderbox heeft betreden naar aanleiding van een melding dat vanuit die kelderbox gedeald zou worden en dat personen in en uit de kelderbox liepen met tassen. Op het moment dat de politie de kelderbox betrad, lagen de verdachte en de medeverdachten plat op de grond. De kelderbox is een kleine en afgesloten ruimte waar de politie voorafgaand aan het binnentreden veertien minuten zicht op heeft gehad. In die veertien minuten is er niemand in of uit de kelderbox gegaan. In de kelderbox is een contant geldbedrag van in totaal circa € 13.000,00 aangetroffen, bestaand uit kleine coupures van € 20,00. Het geldbedrag lag in drie grote stapels direct in het zicht op een fietszadel. Verder is in de kelderbox acht kilo heroïne aangetroffen en ook attributen die gebruikt kunnen worden bij het bewerken en verwerken van drugs. Het kan ook niet anders zijn dan dat de aanwezigheid van verdachte in de kelderbox verband hield met de aanwezigheid aldaar van een grote hoeveelheid heroïne en contant geld. Het is algemeen bekend dat met de handel in verdovende middelen inkomsten worden gegenereerd en dat die inkomsten voornamelijk bestaan uit contant geld in kleine coupures. Het is ook algemeen bekend dat bij het voorhanden hebben van zoveel contant geld en zoveel drugs bij voorkeur geen buitenstaanders worden betrokken. Verdachtes enkele aanwezigheid in een ruimte waarin onder de hiervoor weergegeven omstandigheden grote hoeveelheden drugs en geld aanwezig waren, draagt dus bij aan het bewijs van zijn betrokkenheid bij beide. Verder is het een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van zoveel contant geld risico’s meebrengt. Bovendien is het voorhanden hebben van zoveel contant geld hoogst ongebruikelijk in het geval dat dit geld op legale wijze zou zijn verkregen. De aanwezigheid van het geld in de kelderbox en de omstandigheden waaronder het is aangetroffen in combinatie met de hiervoor genoemde feiten van algemene bekendheid leiden zonder meer tot een vermoeden dat het geld afkomstig is van enig misdrijf: het gaat immers om evenzovele zogenaamde typologieën van witwassen.
Nu er sprake is van een vermoeden van witwassen is het aan de verdachte om dit vermoeden te ontzenuwen. De verdachte heeft dat niet gedaan. Hij heeft geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven dat het geld niet van misdrijf afkomstig is. Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden kan het daarom niet anders dan dat het geld direct of indirect afkomstig is uit enig misdrijf.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht geweest om te spreken van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Dat leidt tot de conclusie dat verdachte zich aan het onder 1 ten laste gelegde witwassen heeft schuldig gemaakt.
4.2.
Feit 2 en feit 3
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 3, nu niet kan worden bewezen dat de verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, heroïne aanwezig heeft gehad. Niet kan worden vastgesteld dat de heroïne zich in de machtssfeer van de verdachte bevond, omdat de verdachte niet wist dat er heroïne in de kelderbox lag. In het verlengde hiervan moet de verdachte eveneens worden vrijgesproken van de voorbereidingshandelingen (feit 2), nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte hierop (voorwaardelijk) opzet heeft gehad.
4.2.2.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot feit 3 af dat de verdachte en de medeverdachten zich gedurende meer dan veertien minuten in een kleine en afgesloten ruimte hebben bevonden. De deur was op slot en het licht was uit. Bij het binnentreden van de kelderbox zagen verbalisanten drie personen die op de grond lagen en die meteen naar buiten wilden. Ook zagen verbalisanten dat er stof, afkomstig uit de kelder, vrijkwam nadat de deur geopend was. In de kelder hebben verbalisanten de drie grote stapels geld en een residu van bruin poeder aangetroffen. Medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft bovendien verklaard dat de verdachte en ook de medeverdachte [naam medeverdachte 2] hebben gezien dat er heroïne in de kelderbox aanwezig was. Gelet op het voorgaande kan het niet anders dan dat de verdachte wist dat er heroïne in de kelderbox lag. De stelling van de verdachte dat hij geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van heroïne in de kelderbox acht de rechtbank dan ook ongeloofwaardig.
De rechtbank overweegt verder dat in de kelderbox voorwerpen aangetroffen zijn die kunnen worden gebruikt bij het bewerken, verwerken, vervoeren of verkopen van drugs. De rechtbank doelt hierbij op de aangetroffen big shoppers, mondmaskers, kwast, weegschaal en versnijdingsspatel. De aanwezigheid in de kelderbox in de gegeven omstandigheden, in combinatie met het aangetroffen geld, de drugs en de voorwerpen, maakt dat de verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat het geld en de voorwerpen bestemd waren voor handelingen met de heroïne als de bovengenoemde en ook dat zijn opzet gericht was op het voorbereiden of het bevorderen van handelingen met de heroïne. Daar komt bij dat door de medeverdachte [naam medeverdachte 1] is verklaard dat de verdachte of de medeverdachte [naam medeverdachte 2] had gezegd dat de heroïne niet goed was verpakt en dat door één van hen een weegschaal en cellofaan is gehaald om de heroïne goed te verpakken. Verder heeft [naam medeverdachte 1] verklaard dat om de heroïne cellofaan is gedaan, hij de heroïne wilde wegen en dat de aangetroffen mondmaskers in de kelderbox van de verdachte en van [naam medeverdachte 2] waren.
Kortom, de verdachte heeft kunnen beschikken over de heroïne, het geld en de betreffende voorwerpen die kunnen worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten als bedoeld in artikel 10 lid 4 van de Opiumwet. Ook heeft de verdachte daarover feitelijke macht kunnen uitoefenen.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht feit 2 en feit 3 bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 22 juli 2021 te Rotterdam tezamen
en in verenigingmet anderen een geldbedrag van in totaal ongeveer 13.000 euro,
- voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders wisten, dat dit geld, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf;
2
hij op 22 juli 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen van heroïne voor te bereiden en/of te bevorderen
- voorwerpen stoffen
engeld voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers hebben verdachte en zijn mededaders voorwerpen en stoffen voorhanden gehad, te weten ca. 13.000 euro en ongeveer 8000 gram heroïne en meerdere bigshoppers en doorzichtige plastic zakken en een kwast en een weegschaal en mondkapjes en een versnijdingsspatel, waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het delict;
3
hij op 22 juli 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8000 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

5..Strafbaarheid feit

De bewezen feiten leveren op:

1..medeplegen van witwassen;

de eendaadse samenloop van
2.
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden hebben waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit en
3.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Bij het opleggen van de geldboete heeft de rechtbank voor zover mogelijk rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen die zien op de handel in heroïne. Zij hebben ruim acht kilo heroïne voorhanden gehad. In de kelderbox waar de heroïne is aangetroffen, zijn daarnaast verschillende voorwerpen aangetroffen die kunnen worden gebruikt bij het bewerken en verwerken van drugs. Daarnaast heeft de verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan witwassen van een aanzienlijke hoeveelheid contant geld.
Dit zijn ernstige feiten. De handel in harddrugs is niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar brengt ook criminaliteit met zich. Door de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen en het daarop gestelde wettelijke strafmaximum is tot uiting gebracht dat tegen de drugshandel ook indien deze zich nog in de voorbereidende fase bevindt, krachtig dient te worden opgetreden. Door een aanzienlijk geldbedrag wit te wassen heeft de verdachte de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aangetast. Met deze gedragingen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de handel in, en de verspreiding van, voor de gezondheid schadelijke harddrugs en aan de daarmee gepaard gaande vermogens- en andere criminaliteit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van 21 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 6 oktober 2021. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten en gelet op straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk. Daarnaast acht de rechtbank het in deze zaak ook passend dat aan de verdachte de door de officier van justitie geëiste geldboete wordt opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerp

Onder de verdachte is een geldbedrag van € 1.045,00 in beslag genomen. Het voorwerp behoort aan de verdachte toe en is tot het begaan van de misdrijven bestemd. Het in beslag genomen geldbedrag van € 1.045,00 zal worden verbeurd verklaard.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 25 januari 2021 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 9 februari 2021.
9.2.
Standpunt verdediging
Primair is aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen gelet op de in de hoofdzaak bepleitte vrijspraak. Subsidiair stelt de verdediging dat voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden verdisconteerd in de in de hoofdzaak op te leggen straf.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is de artikelen 23, 24c, 33, 33a, 47, 55, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, en 10a van de Opiumwet.

11.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden, alsmede tot een geldboete van
€ 10.000,00 (tienduizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het voorwerp geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp (als bijlage III aan dit vonnis gehecht), als volgt:
- verklaart verbeurd een geldbedrag van € 1.045,00;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 25 januari 2021 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 1 (één) maand.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en A.B. Baumgarten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 november 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 22 juli 2021 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen met een ander, althans alleen, van één of meerdere voorwerpen (een geldbedrag van in totaal ongeveer 13.000 euro),
  • de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of
  • heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende(n) op dit voorwerp/geld c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of
  • dit voorwerp/geld c.q. deze voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit voorwerp/geld c.q. die voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
2
hij op of omstreeks 22 juli 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen van heroïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen
  • een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
  • zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) voorwerpen en stoffen voorhanden gehad, te weten diverse geldbedragen (in totaal ca. 13.000 euro) en/of ongeveer 8000 gram heroïne en/of een personenauto (merk Renault, type Clio, kenteken [kentekennummer]) en/of meerdere bigshoppers en/of doorzichtige plastic zakken en/of emmers en/of kwasten en/of een weegschaal en/of een pers en/of mondkapjes en/of een versnijdingsspatel, waarvan hij, verdachte wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het delict;
3
hij op of omstreeks 22 juli 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8000 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.