ECLI:NL:RBROT:2021:11330

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
FT EA 21/1009 en FT EA 21/1010
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot dwangakkoord in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft verzoekster op 4 augustus 2021 een verzoek ingediend om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met een door haar aangeboden schuldregeling. Dit verzoek werd gedaan in het kader van de schuldsaneringsregeling, waarbij verzoekster negentien schuldeisers heeft, waaronder twee preferente en zeventien concurrente schuldeisers, met een totale schuldenlast van € 39.628,46. De gemeente Rotterdam weigerde echter in te stemmen met de regeling voor drie van haar vier preferente vorderingen, die samen € 7.190,40 bedragen.

Tijdens de zitting op 5 november 2021 werd de gemeente Rotterdam niet vertegenwoordigd, maar had zij voorafgaand aan de zitting een verweerschrift ingediend. Verzoekster heeft in haar verzoekschrift aangegeven dat zij sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden heeft gemaakt en dat haar vaste lasten door een budgetbeheerder worden voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat achttien van de negentien schuldeisers akkoord zijn gegaan met de aangeboden regeling, en dat de regeling is getoetst door de Kredietbank Rotterdam.

De rechtbank heeft de belangen van de gemeente Rotterdam afgewogen tegen die van verzoekster en de overige schuldeisers. De gemeente Rotterdam stelde dat zij op grond van artikel 60c van de Participatiewet niet kon instemmen met de regeling, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet in de weg staat aan de mogelijkheid om de gemeente te bevelen in te stemmen met de regeling. De rechtbank concludeerde dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoekster kan bieden en dat de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam.

De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster toegewezen en de gemeente Rotterdam bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is de gemeente Rotterdam veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoekster niet door een advocaat is bijgestaan. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 15 november 2021
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 4 augustus 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet (hierna: Fw) ingediend om een schuldeiser, te weten Gemeente Rotterdam Serviceorganisatie, afdeling Werk & Inkomen (hierna: de gemeente Rotterdam), die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
De gemeente Rotterdam heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 5 november 2021 zijn telefonisch gehoord conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis):
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon A] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening).
De gemeente Rotterdam heeft in haar verweerschrift kenbaar gemaakt niet ter zitting te zullen verschijnen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift negentien schuldeisers, waarvan twee preferente schuldeisers (met vijf vorderingen) en zeventien concurrente schuldeisers (met twintig vorderingen). Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 39.628,46 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 8 april 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 66,60% aan de preferente schuldeisers en 33,30% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Ten tijde van het aanbod was de totale schuldenlast € 38.392,78.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster werkt parttime (32 uur per week) en heeft een arbeidscontract voor bepaalde tijd. Verzoekster heeft zicht op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, zo blijkt uit de aanbodbrief.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Achttien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De gemeente Rotterdam stemt hier voor drie van haar vier preferente vorderingen op verzoekster niet mee in. Die vorderingen (waarvoor de gemeente Rotterdam weigert in te stemmen) bedragen tezamen € 7.190,40 en belopen 18,1% van de totale schuldenlast.
Ter zitting heeft verzoekster aangegeven dat zij vermoedt een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangeboden te krijgen bij haar huidige werkgever. In dit kader heeft verzoekster aangegeven dat zij inmiddels, sinds begin dit jaar, gediplomeerd verpleegkundige is. Daarnaast heeft zij aangegeven dat zij heeft gespaard voor haar schuldeisers sinds de schuldbemiddelingsregeling is gestart.
Desgevraagd heeft verzoekster bevestigd dat de schulden van de Belastingdienst toezien op een terugvorderingen van huurtoeslag over 2020 van € 43,= en drie terugvorderingen motorrijtuigenbelasting over 2019 (van in totaal € 464,=). Zij is derhalve niet te beschouwen als slachtoffer van de kinderopvangtoeslagaffaire van de Belastingdienst, aldus verzoekster.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting aangegeven dat verzoekster goed haar best doet voor haar schuldeisers. Daarnaast heeft schuldhulpverlening bevestigd dat verzoekster zicht heeft op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij haar huidige werkgever.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft de gemeente Rotterdam te kennen gegeven dat zij op grond van artikel 60c Participatiewet (hierna: Pw) niet mag instemmen met de aangeboden schuldregeling als de schuld een boete- of fraudevordering betreft die na 1 januari 2013 is ontstaan.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de gemeente Rotterdam bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de gemeente Rotterdam in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Ten aanzien van hetgeen de gemeente Rotterdam heeft aangevoerd, namelijk dat zij op grond van artikel 60c Pw niet kan meewerken aan een minnelijke regeling tegen finale kwijting, is de rechtbank van oordeel dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Fw kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van de gemeente Rotterdam enerzijds en de overige schuldeisers en verzoekster anderzijds. Immers, dit artikel kent geen bijzondere positie toe aan bepaalde schuldeisers.
De rechtbank stelt allereerst vast dat, op de gemeente Rotterdam na, alle overige schuldeisers met de aangeboden regeling akkoord zijn gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster beschikt over een parttime baan (voor 32 uur per week), op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Aangezien verzoekster in de zorgsector werkzaam is, waarbinnen de norm geldt dat tweeëndertig uur per week werken gelijk staat aan een zesendertigurige werkweek, voldoet zij aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Daarbij komt dat het voldoende aannemelijk is geworden dat verzoekster zicht heeft op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij haar huidige werkgever.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht.
Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de gemeente Rotterdam, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de gemeente Rotterdam te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De gemeente Rotterdam zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de gemeente Rotterdam om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de gemeente Rotterdam in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 november 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.