ECLI:NL:RBROT:2021:11319

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
9386781 \ CV EXPL 21-3420
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in bevoegdheidsincident met betrekking tot agentuurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 18 november 2021 uitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident. De eisende partij, bestaande uit [persoon A] en Sigma Systems Canada L.P. en Sigma Canada Holdings Inc., heeft een vordering ingesteld die grotendeels is gebaseerd op een agentuurovereenkomst. Sigma c.s. heeft in het incident gevorderd dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van [persoon A] c.s. kennis te nemen, en heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een agentuurovereenkomst, maar dat de zaak onder Canadees recht valt. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de vordering van [persoon A] c.s. gegrond is op een agentuurovereenkomst, waardoor de kantonrechter bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. De incidentele vordering van Sigma c.s. is afgewezen, en Sigma c.s. is veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 2 december 2021 voor het opgeven van verhinderdagen door beide partijen voor de maanden januari tot en met maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9386781 \ CV EXPL 21-3420
uitspraak: 18 november 2021
vonnis in het bevoegdheidsincident van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van

1..[persoon A] ,

wonende te [woonplaats A] , en

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[bedrijf B],
gevestigd te [vestigingsplaats B] ,
eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident,
gemachtigde: mr. T.H. Geukes Foppen,
tegen
de vennootschappen naar buitenlands recht
1. Sigma Systems Canada L.P.,
2. Sigma Canada Holdings Inc.,
beiden gevestigd te Toronto, Canada,
gedaagden in de hoofdzaak, eiseressen in het incident,
gemachtigde: mr. A.M.A. Schwegler.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [persoon A] c.s.” en “Sigma c.s.”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • de dagvaardingen van 2 februari 2021 (inclusief Engelse vertaling), met producties;
  • het herstelexploot van 11 mei 2021 (inclusief Engelse vertaling), met producties;
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak tevens houdende bevoegdheidsincident alsmede provisionele vordering tot (gedeeltelijke) opheffing conservatoir beslag, met producties;
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident, met producties.
1.2.
[persoon A] c.s. heeft bij brief van 26 augustus 2021 de kantonrechter bericht dat partijen tot een (deel)oplossing zijn gekomen voor de provisionele vordering die [persoon A] c.s. in de dagvaarding had ingesteld, zodat de provisionele vordering volgens [persoon A] c.s. als ingetrokken kan worden beschouwd. Hierop wordt derhalve niet beslist.
1.3.
Bij brief van 15 november 2021 heeft Sigma c.s. de kantonrechter bericht dat partijen tot een (deel)oplossing zijn gekomen voor de provisionele vordering tot (gedeeltelijke) opheffing van het conservatoir beslag, zodat de provisionele vordering volgens Sigma c.s. als ingetrokken kan worden beschouwd en hierop niet beslist wordt.
1.4.
De uitspraak van het vonnis in het bevoegdheidsincident heeft de kantonrechter bepaald op heden.

2..Het geschil in het incident

2.1.
[persoon A] c.s. heeft in de hoofdzaak – onder andere – gevorderd Sigma c.s. te veroordelen om € 432.740,77 aan klanten- en beëindigingsvergoedingen te betalen. [persoon A] c.s. heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat er sprake was van een agentuurovereenkomst en deze door de opzegging van Sigma c.s. nog moet worden afgewikkeld.
2.2.
Sigma c.s. heeft in het bevoegdheidsincident gevorderd dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om van de vorderingen van [persoon A] c.s. kennis te nemen, althans zich onbevoegd verklaard van de vorderingen van [persoon A] c.s. kennis te nemen en de zaak door te verwijzen naar de kamer van andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank Den Haag, met veroordeling van [persoon A] c.s. in de proceskosten in het incident.
2.3.
Sigma c.s. heeft aan haar incidentele vordering ten grondslag gelegd dat [persoon A] c.s. niet is te kwalificeren als agent in de zin van de Agentuurrichtlijn of artikel 7:428 BW, maar als
contractorop grond van Canadees recht. Er is derhalve geen sprake van een aardzaak als bedoeld in artikel 93 sub c Rv, zodat de kantonrechter niet bevoegd is. Nu geen sprake is van een agentuurovereenkomst is niet artikel 100 Rv, maar artikel 109 Rv van toepassing waardoor de zaak naar de rechtbank Den Haag verwezen moet worden, aldus Sigma c.s.
2.4.
[persoon A] c.s. heeft tot afwijzing van de vordering in het incident gevorderd. Op het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

3..De beoordeling in het incident

3.1.
De kantonrechter begrijpt dat Sigma c.s. van mening is dat de kantonrechter (absoluut) onbevoegd is, omdat geen sprake is van een agentuurovereenkomst en dat omdat alle vorderingen zijn gegrond op de agentuurovereenkomst de vordering niet hoeft te worden verwezen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken, maar met een onbevoegdheidsverklaring kan worden volstaan. Subsidiair heeft Sigma c.s. zich op het standpunt gesteld dat de kantonrechter onbevoegd is omdat geen sprake is van een agentuurovereenkomst en hierdoor artikel 100 Rv (waarin is bepaald dat bij een agentuurovereenkomst mede bevoegd is de rechter van de plaats waar de arbeid gewoonlijk wordt of laatstelijk gewoonlijk werd verricht) niet van toepassing is met als gevolg dat de zaak moet worden verwezen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank te Den Haag.
3.2.
In artikel 71 lid 3 Rv is bepaald dat de beoordeling of de zaak moet worden verwezen naar de kantonrechter geschiedt aan de hand van een voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil.
3.3.
[persoon A] c.s. heeft zijn vordering, of in ieder geval een groot deel daarvan, gegrond op een agentuurovereenkomst. De agentuurovereenkomst is derhalve – voorlopig oordelend – het onderwerp van het geschil als bedoeld in artikel 71 lid 3 Rv, want de grondslag van de eis in de dagvaarding is immers in beginsel het onderwerp van het geschil en er zijn hier mede gelet op het verweer van Sigma c.s. geen indicaties dat [persoon A] c.s. niet bedoeld heeft dat de agentuurovereenkomst het onderwerp van het geschil is. Op grond van artikel 93 aanhef en onder c Rv is de kantonrechter bevoegd als de vordering betrekking heeft op een agentuurovereenkomst, zodat de kantonrechter de bevoegde rechter is.
3.4.
Omdat de kantonrechter de bevoegde rechter is vanwege de grondslag agentuurovereenkomst, is de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, met toepassing van artikel 100 Rv de relatief bevoegde rechtbank. Niet betwist is immers door Sigma c.s. dat [persoon A] c.s. gewoonlijk zijn arbeid in Numansdorp verrichtte, wat binnen het arrondissement van de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, valt.
3.5.
De Nederlandse rechter heeft bovendien op grond van artikel 6 aanhef en onder b Rv rechtsmacht in zaken betreffende een agentuurovereenkomst als de arbeid gewoonlijk in Nederland wordt verricht, zoals hier – onbetwist – het geval is.
3.6.
Dit voorgaande heeft tot gevolg dat de incidentele vordering wordt afgewezen. Sigma c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in dit incident worden veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hierna vermeld. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld.
3.7.
In de hoofdzaak zal de kantonrechter een mondelinge behandeling gelasten. De zaak zal daarom worden verwezen naar de rol van 2 december 2021 voor het opgeven van verhinderdagen door beide partijen over de maanden januari tot en met maart 2022.

4..De beslissing

De kantonrechter:
in het bevoegdheidsincident
wijst de vordering van Sigma c.s. af;
veroordeelt Sigma c.s. in de kosten van het bevoegdheidsincident, aan de zijde van [persoon A] c.s. begroot op:
- € 1.245,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
en indien Sigma c.s. niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 124,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 2 december 2021te
10.00 uurvoor het opgeven van verhinderdata door beide partijen over de maanden januari tot en met maart 2022;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688