ECLI:NL:RBROT:2021:11300

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
C/10/586193 / HA ZA 19-1085
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een maatschap en onbevoegd handelen van een beherend vennoot

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen twee partijen over de verdeling van een maatschap. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.T. Klepper, vordert de verdeling van de gemeenschap en stelt dat de gedaagde, die thans zonder procesvertegenwoordiger is, onbevoegd heeft gehandeld als beherend vennoot. De rechtbank heeft op 24 november 2021 vonnis gewezen, waarin het verloop van de procedure en de relevante feiten zijn uiteengezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeenschap tussen partijen als een maatschap kan worden gekwalificeerd en dat deze door opzegging is ontbonden. De eiser heeft verschillende vorderingen ingediend, waaronder de verdeling van onroerend goed en de betaling van een bedrag aan hem door de gedaagde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde niet bevoegd was om bepaalde handelingen te verrichten zonder toestemming van de eiser, en dat de resterende schuld aan een derde partij voor rekening van de eiser komt. De rechtbank heeft de partijen gelast om de panden te verkopen en de hypothecaire leningen af te lossen, en heeft de wijze van verdeling van de opbrengsten vastgesteld. Tevens is de gedaagde veroordeeld tot overdracht van een domeinnaam aan de eiser. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/586193 / HA ZA 19-1085
Vonnis van 24 november 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. C.T. Klepper te Hardinxveld-Giessendam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat voorheen mr. J.W. Prinsen te Ridderkerk (onttrokken op 20 januari 2021),
thans zonder procesvertegenwoordiger.
Partijen zullen hierna [naam eiser] (eiser) en [naam gedaagde] (gedaagde) genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 juli 2021,
  • de akte overleggen producties tevens houdende akte wijziging eis van [naam eiser], met producties 39 t/m 52,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 16 maart 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..Het verdere geschil

2.1.
[naam eiser] vordert na zijn nieuwe wijziging van eis – samengevat – de verdeling van de gemeenschap vast te stellen, dan wel de wijze van de verdeling vast te stellen door:
Primair:
I. [naam gedaagde] te veroordelen tot medewerking aan verdeling/ toedeling van het aandeel van [naam eiser] in de panden [adressen] aan [naam gedaagde] middels levering vrij van beslagen van het aandeel van [naam eiser] in de panden bij notariële akte, welke akte opgemaakt wordt door en verleden wordt ten overstaan van een van de notarissen van [naam praktijk] te [plaatsnaam 1], welke medewerking binnen drie maanden na dagtekening van het in deze zaak te wijzen vonnis moet zijn verleend;
II. [naam gedaagde] te veroordelen tot medewerking aan verdeling/ toedeling van het aandeel van [naam gedaagde] in het pand [adres] aan [naam eiser] middels levering vrij van beslagen van het aandeel van [naam gedaagde] in de panden bij notariële akte, welke akte opgemaakt wordt door en verleden wordt ten overstaan van een van de notarissen van [naam praktijk] te [plaatsnaam 1], welke medewerking binnen drie maanden na dagtekening van het in deze zaak te wijzen vonnis moet zijn verleend;
III. [naam gedaagde] te veroordelen tot medewerking aan verdeling/toedeling van de domeinnaam [domeinnaam] aan [naam eiser] en medewerking aan effectuering middels tenaamstelling van deze domeinnaam op naam van [naam eiser] in de daartoe bestemde registers waaronder in ieder geval de registratie van webhosting (Vevida), welke medewerking binnen één maand na dagtekening van het in deze zaak te wijzen vonnis moet zijn verleend;
IV. [naam gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 19.345,78, te vermeerderen of verminderen met de baten en lasten vanaf 1 januari 2021 tot aan de dag van algehele verdeling, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, aan [naam eiser], vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van deze dagvaarding, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot de dag van algehele betaling;
Subsidiair:
V. [naam gedaagde] te veroordelen tot medewerking aan verdeling/toedeling van de panden c.q. een aandeel in de panden [adressen] op een in goede justitie te bepalen wijze van verdeling, welke medewerking binnen drie maanden na dagtekening van het in deze zaak te wijzen vonnis moet zijn verleend;
VI. [naam gedaagde] te veroordelen tot medewerking aan verdeling/toedeling van het pand c.q. een aandeel in het pand [adres] op een in goede justitie te bepalen wijze van verdeling, welke medewerking binnen drie maanden na dagtekening van het in deze zaak te wijzen vonnis moet zijn verleend;
VII. [naam gedaagde] te veroordelen tot overdracht van de domeinnaam "[domeinnaam]" middels tenaamstelling van deze domeinnaam op naam van [naam eiser] in de daartoe bestemde registers waaronder in ieder geval de registratie van webhosting (Vevida), welke overdracht binnen één maand na dagtekening van het in deze zaak te wijzen vonnis moet zijn verricht;
Meer subsidiair:
VIII. de wijze van verdeling door de rechtbank zelf vast te stellen, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang;
Zowel primair, subsidiair als meer subsidiair:
IX. te bepalen dat, bij gebreke van de vereiste wilsverklaringen van [naam gedaagde] strekkende tot uitvoering van datgene waartoe hij op basis van de vorderingen onder I tot en met III en V tot en met VIII veroordeeld wordt, binnen de daartoe gestelde termijn, dit vonnis in de plaats van deze wilsverklaring zal treden;
X. [naam gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [naam eiser] van de buitengerechtelijke kosten van deze procedure, alsmede tot betaling aan [naam eiser] van de kosten van dit geding, waaronder begrepen een salaris voor de advocaat.

3..De verdere beoordeling

3.1.
Er is geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis en deze is ook niet in strijd met de goede procesorde. Daarom wordt recht gedaan op de eis zoals deze na wijziging luidt en hiervoor onder 2.1 verkort is weergegeven.
Inleiding
3.2.
In dit geschil gaat het om de vraag of en zo ja op welke wijze de zakelijke gebondenheid tussen partijen dient te worden beëindigd. Daarbij twisten partijen over de juridische kwalificatie van de tussen hen bestaande gemeenschap. Ook twisten zij over de vraag of thans verdeling kan worden gevorderd en zo ja, op welke wijze die verdeling dient plaats te vinden en welke waarde daarbij aan de goederen dient te worden toegekend.
3.3.
In het tussenvonnis (r.o. 4.5) heeft de rechtbank voorlopig geoordeeld dat de gemeenschap tussen partijen als een maatschap gekwalificeerd zou kunnen worden. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat indien er sprake is van een maatschap deze door opzegging is ontbonden (r.o. 4.7). Verder is bij dat vonnis een mondelinge behandeling gelast om:
partijen in de gelegenheid te stellen te reageren op die voorlopige kwalificatie en om meer duidelijkheid te krijgen over de samenwerking tussen partijen en over andere omstandigheden die relevant zijn voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een maatschap (r.o. 4.6);
in verband met de gevoerde discussie over de wijze van verdeling en de waarde van de goederen, inlichtingen te verkrijgen (r.o. 4.9).
Die mondelinge behandeling heeft op 16 maart 2021, dus na de onttrekking van mr. Prinsen, plaatsgevonden.
3.4.
Hierna zal nader op de voormelde geschilpunten worden ingegaan.
aard van de gemeenschap
3.5.
De rechtbank is (definitief) van oordeel dat de gemeenschap tussen partijen kwalificeert als een maatschap. Dit is gebaseerd op het volgende.
3.5.1.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is door [naam eiser] gesteld dat partijen ooit hebben afgesproken om de huuropbrengst van de gezamenlijke panden aan de [adres] te [plaatsnaam 2] en het [adressen] (tezamen verder: de panden) fifty/fifty te verdelen in de veronderstelling dat partijen zich samen zouden inspannen en werkzaamheden ten behoeve van de verhuur van die panden zouden verrichten. [naam gedaagde] heeft dat niet weersproken, zodat die afspraak tussen partijen vast staat.
3.5.2.
Die afspraak dient te worden aangemerkt als een overeenkomst van maatschap. Immers, een maatschap is een (vormvrije) overeenkomst waarbij twee of meer personen zich ten opzichte van elkaar verbinden om iets in gemeenschap te brengen met het oogmerk het daaruit ontstane voordeel met elkaar te delen; het vereist de wil van de betrokken partijen om op basis van gelijkwaardigheid met elkaar samen te werken ten einde een bepaald doel te bereiken. Deze gelijkwaardigheid behoeft niet volstrekt te zijn, voldoende is dat er geen verhouding van ondergeschiktheid is. De voormelde afspraak voldoet aan deze definitie en partijen hebben zich er kennelijk ook mee verenigd dat de gemeenschap tussen hen als een maatschap moet worden aangemerkt. [naam eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling die gemeenschap meermalen een maatschap genoemd en [naam gedaagde] heeft niet gesteld dat de door hem gestelde bijzondere gemeenschap anders dient te worden gekwalificeerd.
verdeling mogelijk?
3.6.
Verdeling van het gemeenschappelijke vermogen van partijen is pas mogelijk als de vereffening (liquidatie) van de maatschap is afgerond. Onderdeel van de vereffening kan rekening en verantwoording door een vennoot aan de overige vennoten zijn, maar het afleggen van rekening en verantwoording is in deze procedure niet gevorderd en daarom niet aan de orde. Wel relevant is, dat de vereffening vereist dat de gemeenschappelijke crediteuren voldaan worden. In het debat tussen partijen is slechts sprake van één mogelijke gemeenschappelijke crediteur, te weten [naam bedrijf] (verder: [naam bedrijf]).
3.7.
[naam eiser] stelt dat partijen per 31 december 2020 een gemeenschappelijke schuld van € 14.971,64 aan [naam bedrijf] hebben. Dit betreft de schuld uit de rekening-courant tussen de maatschap en [naam bedrijf] per die datum. Deze schuld is onder meer gebaseerd op de in de rekening-courant geboekte facturen van [naam bedrijf] van 6 juli 2018 (factuurnummer 20180243) en 17 januari 2020 (factuurnummer 20200055). Bij de eerste factuur is € 31.744,35 incl. BTW aan arbeidsloon tegen een tarief van € 45,00 per uur in rekening gebracht, voor 583 uur die in de periode 10-2013 t/m 31-12-2017 zijn besteed aan nader gespecificeerde werkzaamheden. De tweede factuur bedraagt € 8.759,19 incl. BTW en betreft arbeidsloon tegen een tarief van € 57,00 per uur voor in totaal 127 uur aan nader gespecificeerde werkzaamheden in 2018 (e.e.a. blijkend uit de productie 42 van [naam eiser]).
[naam eiser] stelt dat deze facturen betrekking hebben op door [naam bedrijf] uitgevoerd noodzakelijk onderhoud aan het gehuurde dat verricht had dienen te worden door de maatschap als verhuurder, en dat die kosten worden verrekend met de door [naam bedrijf] aan de maatschap verschuldigde huurpenningen.
3.8.
[naam gedaagde] betwist dat de maatschap een schuld aan [naam bedrijf] heeft. Hij voert daartoe aan dat er over de werkzaamheden aan de panden nooit overleg met hem is gevoerd en dat [naam eiser] en [naam bedrijf] onnodig onkosten hebben gemaakt. Ook voert hij aan dat hij de afgelopen 5 à 6 jaar geen informatie over de panden en de verhuur daarvan heeft ontvangen en dat [naam eiser] zijn zoon, de enig bestuurder en aandeelhouder van [naam bedrijf], probeert te bevoordelen.
3.9.
De rechtbank is van oordeel dat de resterende schuld aan [naam bedrijf] van € 14.971,64 voor rekening van [naam eiser] komt. Dit is gebaseerd op het navolgende.
3.10.
Niet gesteld is dat partijen afspraken hebben gemaakt over het beheer van de maatschap, zodat uitgegaan dient te worden van de daarvoor in artikel 7A:1676 BW opgenomen regels. Het eerste lid van dit wetsartikel bepaalt dat ieder van de vennoten worden geacht elkaar over en weer de bevoegdheid te hebben verleend om voor elkaar de maatschap te beheren en dat hetgeen ieder van hen verricht ook verbindend is voor het aandeel van de overige vennoten zonder dat hun toestemming is verkregen. Een uitzondering daarop geldt indien één van de overige vennoten zich voordat de handeling is verricht daartegen heeft verzet. Als beheersdaden gelden alle handelingen die met het oog op het doel van de maatschap tot de gewone werkzaamheden behoren. In dit geval is dat doel (het genereren van inkomsten uit) de verhuur van de panden.
3.11.
Ook het derde en het vierde lid van artikel 7A:1676 BW zijn van belang. Het derde lid bepaalt dat iedere vennoot van de overige vennoten kan vorderen dat zij bijdragen in de kosten die noodzakelijk zijn voor het behoud van aan de maatschap toebehorende goederen. Het vierde lid bepaalt dat een vennoot slechts met toestemming van de andere vennoten bevoegd is om veranderingen aan de onroerende zaken van de maatschap aan te brengen en dat dit ook geldt wanneer wordt beweerd dat die veranderingen voordelig waren voor de maatschap.
3.12.
Het laten uitvoeren van noodzakelijk onderhoud aan de panden dat in de relatie met de huurder voor rekening van de verhuurder komt, is een gewone werkzaamheid van een verhuurder, ook wanneer deze het de huurder tegen een redelijk tarief zelf laat doen. Het bepaalde in het derde lid van artikel 7A:1676 BW doet daar niet aan af, zodat [naam eiser] ook voor laten uitvoeren van onderhoud dat in de relatie tot de huurder noodzakelijk was maar niet strikt noodzakelijk was voor het behoud van de panden, geen toestemming van [naam gedaagde] behoefde. Dit laat echter onverlet dat hij op grond van artikel 7A:1676 lid 4 BW slechts bevoegd was om veranderingen aan de panden aan te brengen indien hij daarvoor de toestemming van [naam gedaagde] had.
3.13.
Vast staat dat alleen [naam eiser] sinds 2013 beheerstaken heeft uitgevoerd. Over het door hem uitgevoerde beheer is in ieder geval vanaf 2016 geen rekening en verantwoording aan [naam gedaagde] afgelegd. [naam eiser] heeft voor de aan [naam gedaagde] verstrekte informatie over het door hem uitgevoerde beheer verwezen naar de boekhouder, die daarover heeft verklaard dat de jaarrekening van de maatschap steeds op het kantoor in [plaatsnaam 2] in een postvak werd gelegd en dat hij na 2015 geen stukken meer naar [naam gedaagde] heeft toegezonden. [naam eiser] bestrijdt echter niet dat [naam gedaagde], zoals deze stelt, voor het laatst in 2015 of 2016 in [plaatsnaam 2] is geweest en dat [naam eiser] hem toen heeft verboden om op het terrein te komen. Het neerleggen van de jaarrekening in een postvakje op het kantoor in [plaatsnaam 2] kan daarom niet worden gezien als een vorm van het afleggen van rekening en verantwoording aan [naam gedaagde].
3.14.
Bij gebrek aan die rekening en verantwoording bindt de wijze waarop de voormelde facturen van [naam bedrijf] in de rekening-courant tussen deze vennootschap en de maatschap is verwerkt, [naam gedaagde] niet.
3.15.
De stelling van [naam eiser], dat [naam gedaagde] geen werkzaamheden meer verrichtte en nooit reageerde als hij iets met hem wilde overleggen, doet niet aan het vorenstaande af. Ook als dat juist is kan [naam eiser] daaraan geen andere bevoegdheden ontlenen dan die tussen partijen waren afgesproken of bij gebreke daarvan voortvloeien uit de wet. Indien dat voor [naam eiser] niet volstond had het op zijn weg gelegen om in rechte nakoming van de inspanningsverplichting of (vervangende) toestemming van [naam gedaagde] af te dwingen dan wel om eerder tot ontbinding en verdeling van de maatschap over te gaan, maar daarvoor heeft [naam eiser] kennelijk niet gekozen.
3.16.
[naam bedrijf] heeft de door haar bij factuurnummer 20180243 gedeclareerde 538 uren gespecificeerd als volgt:
2014
Uren
Arbeid tbv opruimen en leeghalen grote loods [plaatsnaam 2]
100
Arbeid tbv wegbrengen afval, hout etc naar de stort
20
Arbeid tbv renovatie kantoor [plaatsnaam 2]
34
2015
Rep + aanbrengen pvc dakplaten boven kantoor grote loods
15
Voorbereiding en assistentie bij asbest sanering grote loods
35
Arbeid tbv opruimen loods en terrein
60
Arbeid tbv bouwen huurboxen in grote loods
150
2016
Reparaties aan licht golfplaten
8
Arbeid tbv bouwen huurboxen in grote loods
55
Div onderhoudswerkzaamheden [adres]
10
Arbeid tbv vervangen en aanpassen elektriciteit in grote loods
26
2017
Vernieuwen roldeur loods ([naam 1]) uitbouw-herstel-plaatsen-verven
34
Vervanging elektriciteit loods ex [naam 1]
15
Arbeid tbv rep kozijn en ramen dichtgetimmerd loods ex [naam 1]
21
3.17.
Van deze werkzaamheden dienen het repareren en aanbrengen van pvc dakplaten, de reparatie aan licht golfplaten, het vernieuwen van de roldeur van een loods en het repareren van een kozijn en dicht timmeren van ramen van een loods te worden aangemerkt als noodzakelijke werkzaamheden. Op grond van artikel 7A:1676 lid 3 BW dient [naam gedaagde] bij te dragen in de kosten daarvan. Deze kosten bedragen ((15 + 8 + 34 + 21 =) 78 uren x
€ 45,00 = € 3.510,00 + 21% =) € 4.247,10 incl. btw.
3.18.
In de kosten van de overige door [naam bedrijf] bij factuurnummer 20180243 gedeclareerde uren behoeft [naam gedaagde] om de volgende redenen niet bij te dragen.
  • Het bouwen van huurboxen in de grote loods valt onder artikel 7A:1676 lid 4 BW en vast staat dat [naam gedaagde] daarvoor geen toestemming heeft gegeven.
  • In zijn rekening-courant met de maatschap, welke hierna nader zal worden besproken, heeft [naam eiser] een vergoeding in rekening gebracht voor door hem verrichte beheerswerkzaamheden. Onderdeel van die werkzaamheden is voorbereiding en assistentie bij de asbestsanering van een loods. De werkzaamheden die [naam bedrijf] in het kader van de voorbereiding en assistentie bij die asbestsanering in rekening heeft gebracht dient daarom te worden aangemerkt als door [naam eiser] gedelegeerde beheerswerkzaamheden. Delegatie van beheerswerkzaamheden is geen normale handeling van een verhuurder, zodat [naam eiser] daartoe alleen bevoegd was indien [naam gedaagde] daarin had toegestemd. Die toestemming ontbreekt.
  • Voor de overige werkzaamheden geldt dat daarvoor geen toestemming van [naam gedaagde] is verkregen en dat onvoldoende duidelijk is dat dit noodzakelijke werkzaamheden zijn die voor rekening van de maatschap als verhuurder komen. Bij gebrek aan nadere toelichting kan daarom niet kan worden vastgesteld dat [naam gedaagde] in de kosten daarvan dient bij te dragen.
3.19.
De 127 uren die [naam bedrijf] bij haar factuurnummer 20200055 over het jaar 2018 heeft gedeclareerd zijn door haar gespecificeerd als volgt:
Aantal
Omschrijving
20
reparaties windveren van middel en grote loods
14
reparaties lichtgolfplaten van middel loods
12
reparaties betonvloer grote loods
63
groot onderhoud werkplaats, elektriciteit, verlichting, vloer
10
diverse onderhoudswerkzaamheden [adres]
8
reparaties toegangshek
3.20.
Ook voor de bij deze factuur gedeclareerde onderhoudswerkzaamheden geldt dat onvoldoende duidelijk is dat het noodzakelijke werkzaamheden zijn die voor rekening van de maatschap als verhuurder komen, terwijl [naam gedaagde] geen toestemming voor het laten uitvoeren van die werkzaamheden heeft gegeven. Bij gebrek aan een nadere toelichting kan daarom niet worden vastgesteld dat [naam gedaagde] in de kosten daarvan dient bij te dragen.
3.21.
De opgegeven reparaties worden aangemerkt als noodzakelijke werkzaamheden. In aanmerking nemend dat [naam bedrijf] geen professionele reparateur is en over het jaar 2017 een uurtarief van € 45,00 declareerde, komt het voor de reparaties in 2018 gedeclareerde uurtarief van € 57,00 bovenmatig voor en zal dit tarief worden gematigd tot € 45,00. De kosten waarin [naam gedaagde] op grond van artikel 7A:1676 lid 3 BW dient bij te dragen bedragen daarom (( 20 + 14 + 12 + 8 =) 54 x € 45,00 = € 2.430,00 + 21% =)
€ 2.940,30 incl. btw.
3.22.
Dit alles leidt er toe dat [naam gedaagde] slechts gehouden is om bij te dragen in
(€ 4.247,10 + € 2.940,30 =) € 7.187,40 van de door [naam bedrijf] bij voormelde facturen in rekening gebrachte kosten, en dat alleen dit deel van die facturen als een gemeenschappelijke schuld dient te worden aangemerkt. Voor het restant van ((€ 31.744,35 + € 8.759,19 =) € 40.503,54 - € 7.187,40 =) € 33.315,14 geldt, dat [naam eiser] niet bevoegd was om dit voor rekening van de maatschap te brengen, zodat het voor zijn rekening komt.
3.23.
Die gemeenschappelijke schuld [naam 3] € 7.187,40 is inmiddels door middel van verrekening voldaan. Immers, uit de overgelegde grootboekmutaties in de rekening-courant tussen de maatschap en [naam bedrijf] blijkt dat de schuld van de maatschap aan [naam bedrijf] – rekening houdend met de in 2018 doorgevoerde en niet ter discussie staande correctie [naam 3] € 9.932,65 – per 31 december 2017 € 36.992,35 bedroeg. Van die schuld resteerde per 31 december 2020 nog € 14.971,64. Hieruit volgt dat de gemeenschappelijke schuld aan [naam bedrijf] van € 7.187,40 is voldaan en dat er een positief saldo voor de maatschap zou zijn indien het voor rekening van [naam eiser] komende deel van de facturen van [naam bedrijf] niet onbevoegdelijk in deze rekening-courant zou zijn geboekt. De volgens de rekening-courant resterende schuld aan [naam bedrijf] is daarom voor rekening van [naam eiser].
3.24.
De per 31 december 2020 resterende schuld van de maatschap aan [naam bedrijf] [naam 3] € 14.971,64, komt, als hiervoor overwogen, in het geheel voor rekening van [naam eiser]. Daarom geldt dat indien en voor zover [naam bedrijf] de door haar vanaf 1 januari 2021 aan de maatschap verschuldigde huursommen voldoet door deze te compenseren met haar vordering op de maatschap, de betreffende bedragen zullen gelden als ten gunste van [naam eiser] voldaan zoals in r.o. 3.70. en in het dictum onder 4.1.4. bedoeld.
In het hierna volgende zal tot verdeling van het gemeenschappelijke vermogen worden overgegaan. Daarbij zal ook nader worden ingegaan op de gevolgen van de onbevoegdelijke verrekening (tot 1 januari 2021) van de voor rekening van [naam eiser] komende schuld aan [naam bedrijf] met de door deze aan de maatschap verschuldigde huur.
de domeinnamen
3.25.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de in r.o. 2.12 van het tussenvonnis vermelde en in 2011 door [naam gedaagde] geregistreerde domeinnamen (verder: de domeinnamen) tot het gemeenschappelijk vermogen van de maatschap behoren.
3.26.
[naam eiser] stelt dat dit het geval is omdat ze werden gebruikt ten behoeve van de gezamenlijke zakelijke activiteiten van partijen en de daaraan verbonden kosten werden voldaan van de gezamenlijke rekening. Dat de domeinnamen op naam van [naam gedaagde] zijn geregistreerd is uitsluitend het gevolg van de omstandigheid dat hij bij de zakelijke activiteiten van partijen de administratie en de marketing gerelateerde activiteiten voor zijn rekening nam en doet er daarom niet aan af dat de domeinnamen tot de maatschap behoren.
3.27.
[naam gedaagde] betwist dat. Hij beroept zich op het intellectuele eigendomsrecht van de domeinnamen en voert aan dat de domeinnamen in onderling overleg op zijn naam zijn gezet en dat de rekeningen van de provider door hem zijn betaald.
3.28.
De rechtbank oordeelt dat de domeinnamen niet tot het gemeenschappelijk vermogen van de maatschap behoren en baseert dat op het volgende.
3.29.
Het recht op een domeinnaam is niet wettelijk geregeld. Tot uitgangspunt dient dat degene die zich als domeinnaamhouder heeft laten registeren, alleen gedwongen kan worden de domeinnaam aan een ander over te dragen als hij daartoe rechtens verplicht is.
3.30.
Vast staat dat de domeinnamen in 2011 op naam van [naam gedaagde] zijn geregistreerd. Partijen zijn het er over eens dat die registratie plaatsvond met het oog op gezamenlijke, zakelijke activiteiten van partijen. Bij gebrek aan gestelde feiten waaruit een verdergaande verplichting blijkt kan daaruit niet méér worden afgeleid, dan dat [naam gedaagde] de domeinnamen in de maatschap diende in te brengen indien deze daadwerkelijk voor gezamenlijke zakelijke activiteiten van partijen konden worden gebruikt. Dat het zo ver is gekomen blijkt echter niet. Een ander gebruik van de domeinnamen dan het gebruik van de domeinnaam “[domeinnaam]” door [naam bedrijf] is niet gesteld. Dat de zoon van [naam eiser] thans de bestuurder en enig aandeelhouder van die vennootschap is, en dat vóór deze, de zoon van [naam gedaagde] dat was, maakt het gebruik van die domeinnaam door [naam bedrijf] nog geen gezamenlijke zakelijke activiteit van partijen. Dat zou het geval kunnen zijn geweest indien partijen bij de oprichting van [naam bedrijf] ieder de helft van de aandelen in deze vennootschap hadden verworven, overeenkomstig hun – door [naam gedaagde] gestelde en niet door [naam eiser] bestreden – bedoeling bij de oprichting, maar dat is niet aan de orde.
3.31.
Dat [naam gedaagde] de domeinnamen in de maatschap heeft ingebracht kan ook niet worden afgeleid uit de wijze waarop de kosten voor het gebruik van de domeinnamen zijn voldaan. Immers, [naam eiser] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling erkend dat de van de gezamenlijke rekening betaalde kosten in rekening-courant aan [naam gedaagde] zijn doorbelast.
3.32.
Dit alles leidt ertoe dat bij gebrek aan voldoende onderbouwing, niet kan worden vastgesteld dat de domeinnamen tot het gemeenschappelijk vermogen van de maatschap behoren. Er is daarom geen plaats voor de door [naam eiser] gevorderde toedeling van de domeinnaam “[domeinnaam]” aan hem.
3.33.
De subsidiaire vordering om [naam gedaagde] te veroordelen om de domeinnaam “[domeinnaam]” aan hem over te dragen, baseert [naam eiser] op nakoming van een daartoe strekkende verbintenis van [naam gedaagde]. Hij stelt dat [naam gedaagde] onvoorwaardelijk heeft toegezegd deze domeinnaam om niet aan hem over te dragen, en verwijst daartoe naar op 28 oktober 2016 tussen partijen gewisselde WhatsApp-berichten, en stelt verder dat het daarin genoemde bedrag van € 5.000,- tijdig aan [naam gedaagde] is voldaan.
3.34.
[naam gedaagde] betwist dat hij de gestelde toezegging heeft gedaan. Hij voert aan dat hij als voorwaarde heeft gesteld “dat alles geregeld is” en dat aan die voorwaarde niet is voldaan. Dat het bedrag van € 5.000,- tijdig aan hem is voldaan bestrijdt hij niet.
3.35.
Partijen zijn het er over eens dat deze WhatsApp-berichten van 28 oktober 2016 waarnaar [naam eiser] verwijst werden gewisseld terwijl [naam gedaagde] op weg was naar een detentie-inrichting. De relevante passages van deze WhatsApp-berichten luiden:
[28-10-2016 13:36] [naam eiser]:
“(…) [naam 2] is bereid om je € 5.000,- te lenen en op tijd over te maken mits jij eerst de domeinrechten mercurydiesel.nl aan hem hebt overgedragen en mits je bevestigd zonder voorbehoud akkoord te gaan met overdracht van de Gebr. zoals door [naam 3] aan je voorgelegd. En je bevestigd en volledig meewerkt om dit zo snel als mogelijk bij de notaris te tekenen.”
[28-10-2016 14:52] [naam gedaagde]:
“(…) ik ben bereid mee te werken aan de overdracht van [plaatsnaam 2]. Dat was mijn bedoeling en zoals je weet ben IK met dat 1e plan ertoe gekomen. Maar deze voorwaarden zijn onhaalbaar. (…) Die domeinnaam krijg je van me kado, zodra alles geregeld is. Dat zeg ik je onvoorwaardelijk toe.”
[28-10-2016 15:33] [naam gedaagde]:
“(…) Maak aub die 5 mille over, de rest regelen we als ik eruit kom. Inclusief domeinnaam. (…)”
3.36.
Bij de uitleg van de overeenkomst die partijen door middel van deze WhatsApp-berichten sloten komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn de omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, van beslissende betekenis.
3.37.
De rechtbank oordeelt dat die overeenkomst tussen partijen aldus dient te worden uitgelegd dat [naam gedaagde] na uitvoering van de verdeling van de maatschap de domeinnaam “[domeinnaam]” aan [naam eiser] dient over te dragen, zodat de vordering van [naam eiser] in die vorm kan worden toegewezen. Dit baseert de rechtbank op het volgende.
3.38.
[naam gedaagde] heeft in zijn voormelde WhatsApp-berichten toegezegd de domeinnaam aan [naam eiser] cadeau te doen zodra alles geregeld is. Hij noemt dit een onvoorwaardelijke toezegging, maar “zodra alles geregeld is” is op zich al een voorwaarde. Daarom is er geen sprake van een onvoorwaardelijke toezegging, maar een toezegging onder de opschortende voorwaarde dat alles is geregeld.
3.39.
Voor de hand ligt dat met “alles” de overdracht van het pand in [plaatsnaam 2] (het pand [adres]) is bedoeld. Hiervan kan ook worden uitgegaan omdat geen van partijen heeft gesteld dat dit anders uitgelegd dient te worden.
3.40.
Tot een overdracht van het pand [adres] is het nog niet gekomen, omdat partijen geen overeenstemming konden bereiken over de voorwaarden daarvoor. Echter, er kan van worden uitgegaan dat uitvoering van de na te melden verdeling van het gemeenschappelijk vermogen van de maatschap tot overdracht van dat pand leidt. Op dat moment is aan de opschortende voorwaarde voldaan, zodat de vordering van [naam eiser] als na te melden kan worden toegewezen.
het gemeenschappelijk vermogen van de maatschap en de wijze van verdeling
3.41.
Thans staat vast dat het te verdelen gemeenschappelijk vermogen van de maatschap wordt gevormd door:
de aandelen van partijen in de panden,
de hypothecaire geldleningen voor de financiering van [adressen] bij de ABN Amro bank (rekening nummers [bankrekeningnummer 1] en [bankrekeningnummer 2]),
de hypothecaire geldlening voor de financiering van [adres] verbonden hypotheekschuld bij de Rabobank (rekening nummer [bankrekeningnummer 3]),
e vordering respectievelijk schuld uit de rekeningen-courant tussen de maatschap en ieder van partijen,
de nog niet verdeelde (netto) opbrengst uit de verhuur van de panden en
de saldi van de door de maatschap gebruikte bankrekeningen.
Immers, partijen zijn het er over eens dat deze goederen tot het gemeenschappelijk vermogen behoren en niet gesteld is dat – naast de resterende schuld aan [naam bedrijf] en de domeinnamen waarover hiervoor al is beslist – nog andere goederen tot het gemeenschappelijk vermogen van de maatschap behoren.
(a, b, c.) de panden en hypothecaire geldleningen
3.42.
[naam eiser] vordert primair dat aan hem zal worden toegedeeld (het aandeel van [naam gedaagde] in) het pand [adres] en dat de schulden uit de hypothecaire leningen die aan dat pand en aan de panden [adressen] zijn verbonden aan hem worden toegerekend, en dat aan [naam gedaagde] (het aandeel van [naam eiser] in) de panden [adressen] worden toegedeeld. Daarbij dient voor de waarde van de panden te worden uitgegaan van de taxaties van [naam makelaar] in mei en juni 2019. [naam eiser] heeft geen bezwaar tegen verdeling door middel van verkoop van de panden aan derden, maar vreest voor praktische problemen bij de uitvoering daarvan. Op basis van ervaringen in het verleden voorziet hij dat er met [naam gedaagde] veel discussie over tal van onderwerpen zal ontstaan en er steeds weer op het verleden zal worden teruggekomen.
3.43.
[naam gedaagde] verzet zich tegen de door [naam eiser] verlangde wijze van verdeling en betwist de deugdelijkheid van de door [naam makelaar] uitgevoerde taxaties. Hij voert aan dat [naam eiser] probeert te bewerkstelligen dat het pand [adres] ver onder de marktwaarde in handen van diens zoon komt. [naam gedaagde] wil dat de panden worden verkocht en wil de verkoop in eigen hand houden.
3.44.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen belang dat maakt dat de door [naam eiser] voorgestane verdeling dient te prevaleren boven verdeling door middel van verkoop van de panden. Het feit dat het pand [adres] wordt verhuurd aan de onderneming van de zoon van [naam eiser] is daarvoor niet voldoende.
3.45.
De vrees van [naam eiser] voor praktische problemen bij verkoop van de panden leidt niet tot een andere beslissing dan dat verdeling middels verkoop moet plaatsvinden, maar acht de rechtbank wel gegrond. Immers, als door [naam eiser] gesteld en niet door [naam gedaagde] bestreden staat vast dat partijen in het verleden hebben gepoogd om het pand [pand] te verkopen maar het uiteindelijk niet eens konden worden over de verkoopprijs. Verder geeft ook het bij de mondelinge behandeling tussen partijen gevoerde debat voldoende steun voor die vrees.
3.46.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de panden worden verkocht en dat dit geschiedt op de volgende wijze.
3.47.
Binnen twee weken na betekening van dit vonnis selecteert [naam gedaagde] drie makelaarskantoren en stuurt deze selectie per e-mail aan de advocaat van [naam eiser], of per e-mail aan een door [naam eiser] bij de betekening van dit vonnis op te geven ander e-mailadres. Na ontvangst daarvan kiest [naam eiser] binnen één week uit die selectie de verkopende makelaar en geeft de naam van die makelaar via het door [naam gedaagde] gebruikte e-mailadres aan hem door. Indien [naam gedaagde] binnen de daarvoor gestelde termijn niet drie makelaarskantoren heeft opgegeven is [naam eiser] vrij een makelaar te kiezen.
3.48.
Daarna verrichten partijen zo spoedig mogelijk de volgende handelingen:
- invullen en ondertekenen van door de makelaar geleverde formulieren ten behoeve van de opdracht tot verkoop,
- aanleveren van door de makelaar verzochte documenten;
- betaling van hun deel van de aanbetaling aan de makelaar, binnen de gestelde betalingstermijn van de makelaar,
- meewerken aan het bepalen van de verkoopprijs of de vraag- en laatprijs, binnen de door de makelaar gestelde termijn,
- meewerken aan geplande bezichtigingen,
- alle andere handelingen die noodzakelijk zijn voor de verkoop en oplevering van de panden, waartoe zowel door de makelaar als in een later stadium door de notaris verzocht wordt, binnen de door hen gestelde termijnen,
- het tekenen van de koopovereenkomsten,
- het meewerken aan al wat nodig is om de ten laste van [naam gedaagde] gelegde beslagen op de panden voorafgaand aan de levering van de panden via de notaris te doen opheffen,
- het meewerken aan de levering van de panden via de notaris, waaronder het tekenen van de transportakte of een volmacht binnen de door de notaris gestelde termijn.
3.49.
Bij dit alles geldt nog het volgende:
- voor het geval partijen niet in onderling overleg tot overeenstemming komen over de te hanteren verkoopprijs en of de vraag- en laatprijs, zal de makelaar deze bindend vaststellen, alsmede een eventuele wijziging van de te hanteren vraag- en laatprijs in geval verkoop uitblijft,
- in het geval de makelaar de verkoopprijs en/of vraag- en laatprijs bindend heeft vastgesteld, hanteren partijen deze bij de verkoop van de panden aan een derde,
- partijen dragen de aan de verkoop verbonden kosten ieder bij helfte,
- als de makelaar de opdracht tot verkoop van de panden teruggeeft wegens gebrek aan medewerking van de zijde van een van partijen, voldoet de niet-meewerkende partij de kosten die de makelaar in rekening brengt. Dit geldt ook voor schade en of extra onkosten veroorzaakt door het niet-meewerken van een partij bij de afwikkeling bij de notaris en door het niet correct opleveren van de panden aan kopers,
- de kosten die zijn verbonden aan de opheffing van de ten laste van [naam gedaagde] gelegde beslagen op de panden zijn voor rekening van [naam gedaagde],
- met de verkoopopbrengst van de panden worden de hypothecaire leningen afgelost. Als na aflossing een (gedeelte van een) hypothecaire schuld resteert, dragen partijen deze gelijkelijk. Als na aflossing een overwaarde resteert, verdelen partijen deze gelijkelijk.
3.50.
De voormelde wijze van verdeling brengt mee dat in deze procedure geen waardering hoeft plaats te vinden van de panden en de resterende schulden uit de hypothecaire geldleningen.
(d.) de rekeningen-courant tussen de maatschap en ieder van partijen
3.51.
De rekeningen-courant tussen de maatschap en ieder van partijen dienen er toe om bij te houden wat de maatschap van ieder van hen heeft te vorderen en aan ieder van hen is verschuldigd, waaronder de aan het eind van ieder jaar tussen partijen te verdelen (netto) huuropbrengsten.
3.52.
[naam eiser] stelt dat hij uit hoofde van zijn rekening-courantverhouding per 31 december 2020 een schuld van € 26.193,23 aan de maatschap heeft en dat [naam gedaagde] per die datum uit hoofde van zijn rekening-courantverhouding een vordering van € 198,91 op de maatschap heeft. [naam eiser] verwijst daartoe naar door hem overgelegde overzichten van deze rekeningen-courant per 31 december 2020.
3.53.
[naam gedaagde] betwist dat de overgelegde overzichten juist zijn en voert daartoe het volgende aan. De in de rekeningen-courant verdeelde (netto) huuropbrengsten over de jaren 2009, 2010, 2013 t/m 2016 en 2018 zijn onvoldoende onderbouwd. De in de periodebalans over 2019 opgenomen algemene kosten en taxatiekosten dienen niet in mindering te worden gebracht op de huuropbrengsten over 2019. Gelet op het door [naam eiser] gestelde gezamenlijk gebruik van de domeinnamen zijn de kosten daarvan ten onrechte alleen ten laste van de rekening-courant van [naam gedaagde] gebracht. De door [naam eiser] in rekening gebrachte vergoeding voor zijn beheerswerkzaamheden, welke vergoeding als vorderingen op de maatschap in de rekening-courant van [naam eiser] zijn verwerkt, zijn niet met hem, [naam gedaagde], afgesproken.
3.54.
De rechtbank oordeelt als volgt omtrent (d.) de rekeningen-courant tussen de maatschap en ieder van partijen.
de domeinnamen
3.55.
Omdat de domeinnamen niet door hem in de maatschap zijn ingebracht (zie r.o. 3.28-3.32) is de rekening-courant van [naam gedaagde] terecht belast met de door de maatschap betaalde aan hem gerichte facturen voor het gebruik van de domeinnamen.
de te verdelen (netto) huurinkomsten tot en met 2015
3.56.
Ter zitting heeft [naam gedaagde] verklaard dat hij de afgelopen 5 à 6 jaar geen informatie over de verhuur van de panden heeft ontvangen. Hieruit volgt dat hij tot en met 2015 wel informatie over de verhuur van de panden ontving. Dat de in de rekeningen-courant opgenomen resultaten van de verdeling over 2015 en de daaraan voorafgaande jaren in deze procedure niet door [naam eiser] zijn onderbouwd, doet er daarom niet aan af dat [naam gedaagde] in staat moet worden geacht zijn betwisting van die resultaten te motiveren. Dit heeft [naam gedaagde] echter niet gedaan, zodat de in de rekeningen-courant opgenomen resultaten over die jaren vast staan als onvoldoende gemotiveerd bestreden.
de te verdelen (netto) huurinkomsten over 2016 tot en met 2018
3.57.
Vast staat dat [naam gedaagde] geen inzicht heeft gekregen over de huuropbrengsten en de daarop in mindering te brengen kosten over de jaren 2016 tot en met 2018. [naam eiser] heeft deze immers niet in het geding gebracht en uit hetgeen onder 3.13 is overwogen volgt dat [naam gedaagde] die gegevens ook niet voorafgaande aan deze procedure heeft ontvangen. Op dit moment kan daarom niet worden vastgesteld wat de tussen partijen over die jaren te verdelen resultaat was en of dat resultaat correct in de rekeningen-couranten van partijen is verwerkt.
3.58.
De rechtbank zal daarom [naam eiser] bevelen om een met bescheiden onderbouwde specificatie van de jaarlijkse huuropbrengsten over de jaren 2016 tot en met 2018 en de daarop in mindering te brengen kosten in het geding te brengen met een toelichting over de wijze waarop het resultaat daarvan in de rekeningen-courant van partijen is verwerkt.
de te verdelen (netto) huurinkomsten over 2019 en 2020
3.59.
[naam eiser] heeft periodebalansen over 2019 en 2020 (producties 29 en 43) in het geding gebracht. De daarin opgenomen post ‘Totaal Bijzondere baten en lasten’ wordt gevormd door de in de periodebalansen gespecificeerde huuropbrengsten en kosten. Partijen zijn het er over eens dat dit het resultaat is: de opbrengst van de verhuur minus de kosten, welk resultaat tussen hen dient te worden verdeeld.
3.60.
[naam gedaagde] heeft de in de periodebalans 2019 gespecificeerde huuropbrengsten niet bestreden. Aan zijn betwisting van de onder de post ‘Huisvestingskosten’ opgenomen taxatiekosten van € 1.500,00 gaat de rechtbank voorbij. [naam gedaagde] heeft niet duidelijk geprotesteerd tegen het laten uitvoeren van deze door [naam eiser] aangekondigde taxatie, terwijl hij zich er op dat moment wel reeds van bewust moet zijn geweest dat [naam eiser] tot verdeling wilde komen en dat de taxatie daarvoor was bedoeld.
3.61.
Onder de post ‘Algemene kosten’ is in de periodebalans van 2019 een bedrag van € 4.320,00 vermeld voor accountants-, administratie- en adviezen en een bedrag van
€ 8.247,07 voor juridische kosten. Nadat [naam gedaagde] dat had aangevoerd heeft [naam eiser] erkend dat die juridische kosten geheel voor zijn rekening komen. Die fout is vervolgens in de rekeningen-courant van partijen hersteld, zoals [naam eiser] onbestreden heeft gesteld en ook blijkt uit de als producties 31, 38 en 40 overgelegde versies daarvan. Op die door [naam gedaagde] betwiste post behoeft daarom niet meer te worden ingegaan.
3.62.
De voormelde accountants-, administratie- en advieskosten (€ 4.320,00) heeft [naam gedaagde] bij gebrek aan een specificatie betwist. Ook heeft hij aangevoerd dat het deel daarvan dat door [naam eiser] in verband met deze procedure is gemaakt, niet in mindering op de te verdelen huurinkomsten dient te strekken. De rechtbank volgt [naam gedaagde] daarin niet voor zover de kosten zijn gemaakt door de vaste boekhouder van de maatschap en verband houden met werkzaamheden die de scheiding en deling van de maatschap dienen. Dit neemt niet weg dat [naam gedaagde] recht heeft op en belang heeft bij de gevraagde specificatie van deze kosten. De rechtbank zal daarom [naam eiser] bevelen die specificatie in het geding te brengen.
3.63.
Bovenstaande brengt mee dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat het tussen partijen te verdelen resultaat over 2019 overeenstemt met het in de periodebalans over dat jaar vermelde ‘Totaal Bijzondere baten en lasten’ van € 32.363,06, ofwel (€ 32.363,06 + € 8.247,07 =) € 40.610,13 na correctie van voormelde juridische kosten.
3.64.
Indien dat in een later stadium wel zal worden vastgesteld, komt ook vast te staan dat dit resultaat correct in de rekeningen-courant van partijen is verwerkt. Immers, uit de periodebalans over 2019 blijkt dat over dat jaar € 13.341,12 (namelijk € 128.035,54 - € 114.694,42) op de aan de panden verbonden hypothecaire leningen is afgelost. Die aflossing moet in mindering worden gebracht op het tussen partijen over 2019 te verdelen resultaat. Niet gesteld is immers dat de maatschap over andere inkomsten beschikt dan de (netto) huuropbrengsten, zodat er van kan worden uitgegaan dat die aflossing uit de (netto) huuropbrengsten van dat jaar is voldaan. Dit resulteert (na correctie van voormelde juridische kosten) in een tussen partijen te verdelen bedrag van (€ 40.610,13 - € 13.341,12 =) € 27.269,01. De helft daarvan, € 13.634,50, stemt overeen met hetgeen bij elke partij in de rekeningen-courant is verwerkt als verdeeld resultaat over 2019.
3.65.
De in de periodebalans over 2020 gespecificeerde huuropbrengsten en daarop in mindering te brengen kosten zijn niet door [naam gedaagde] bestreden. Daarmee staat vast dat de tussen partijen te verdelen (netto) huurinkomsten over 2020 overeenstemmen met het in de periodebalans vermelde ‘Totaal Bijzondere baten en lasten’ van € 42.435,10. In dat jaar is, zoals uit de periodebalans blijkt € 13.341,12 (€ 114.694,42 - € 101.353,30) op de hypothecaire leningen van de maatschap afgelost, zodat er (€ 42.435,10 - € 13.341,12 =)
€ 29.093,98 tussen partijen te verdelen was.
Het in de rekeningen-courant van partijen opgenomen resultaat van € 14.547,03 stemt – op een verwaarloosbaar verschil van € 0,04 na – overeen met de helft van dat bedrag. Hieruit volgt dat het over 2020 tussen partijen te verdelen resultaat (correct) in de rekeningen-courant van partijen is verwerkt.
De gevolgen van de onbevoegdelijke verrekening van de schuld aan [naam bedrijf] met de door deze vennootschap verschuldigde huur
3.66.
De onbevoegdelijke verrekening van de voor rekening van [naam eiser] komende schuld aan [naam bedrijf] met de door deze vennootschap verschuldigde huur (zie r.o. 3.22) heeft het resultaat van de verdeling over de jaren 2017 t/m 2020 nadelig beïnvloed. Ter correctie dient de rekening-courantschuld van [naam eiser] met het per 31 december 2020 in totaal onbevoegdelijk verrekende bedrag van (€ 33.315,14 - € 14.971,64 = ) € 18.343,50 te worden verhoogd.
De door [naam eiser] in rekening gebrachte vergoedingen voor zijn beheerswerkzaamheden
3.67.
Ook dient de rekening-courantschuld van [naam eiser] te worden verhoogd met een bedrag van in totaal (€ 1.775,00 + € 17.700,00 + € 2.075,00 + € 4.337,50 + € 2.150,00 =) € 28.037,50. Dit omdat een rechtsgrond ontbreekt voor de door [naam eiser] in rekening gebrachte vergoedingen voor zijn beheerswerkzaamheden in de jaren 2014 t/m 2017, 2018 en 2020, welke in de rekening-courant van [naam eiser] zijn verwerkt. Niet gesteld is dat een dergelijke vergoeding bij het aangaan van de maatschap is overeengekomen en evenmin dat [naam gedaagde] daar later mee heeft ingestemd. Dat [naam gedaagde], zoals [naam eiser] stelt, geen werkzaamheden voor de maatschap meer verrichtte geeft [naam eiser] geen recht om een uurvergoeding voor zijn werkzaamheden aan de maatschap in rekening te brengen.
3.68.
Indien blijkt dat per 31 december 2020 de verdeling van de (netto) huuropbrengsten correct is verwerkt in de rekeningen-courant van partijen over de voorafgaande jaren leidt het vorenstaande er toe dat per 31 december 2020 [naam gedaagde] een vordering op de maatschap heeft van € 198,91 en [naam eiser] een schuld aan de maatschap heeft van (€ 26.193,23 (zie r.o. 3.52) + € 18.343,50 + € 28.037,50 =) € 72.574,23. Dit betekent dat [naam eiser] aan [naam gedaagde] (ten opzichte van [naam gedaagde]) per 31 december 2020 in ieder geval het bedrag van (€ 72.574,23 + € 198,91= € 72.773,14 : 2 =) € 36.386,57 is verschuldigd.
Aan ieder van partijen wordt het saldo van zijn rekening-courant per 31 december 2020 toegedeeld. Dit betekent dat aan [naam eiser] de vordering van de maatschap op hem (dus zijn schuld) van in ieder geval € 72.574,23 wordt toegerekend, en aan [naam gedaagde] voormelde schuld van de maatschap aan hem (dus zijn vordering) van in ieder geval € 198,91 wordt toegedeeld.
(e) de nog niet verdeelde (netto) verhuuropbrengst
3.69.
Peildatum voor de waardering van de bij de ontbonden gemeenschap behorende goederen is de datum van feitelijke verdeling. Voor de nog niet verdeelde (netto) opbrengsten uit de verhuur van de panden is dat de datum waarop de panden aan een derde zullen zijn overgedragen. Immers, pas vanaf dat moment zullen partijen niet langer gezamenlijk opbrengsten uit de verhuur van de panden genieten.
3.70.
Overeenkomstig de door partijen bij het aangaan van de maatschap gemaakte afspraak dient de (netto) huuropbrengst uit de panden bij helfte tussen hen te worden verdeeld. Of de tot en met 31 december 2020 aan ieder van partijen toekomende helft van de (netto) huuropbrengsten – exclusief de in r.o. 3.66, 3.67 en r.o. 3.68 vermelde correcties – volledig is verwerkt in de rekening-courant tussen de maatschap en ieder van partijen en aldus tussen hen verdeeld, kan thans nog niet worden vastgesteld (zie r.o. 3.58, 3.62 en 3.63). Vast staat wel dat de (netto) huuropbrengsten vanaf 1 januari 2021 tot de datum waarop de verhuur van de panden door de kopers van de panden zal zijn overgenomen nog niet zijn verdeeld. Aan ieder van partijen wordt de helft daarvan toegedeeld, te verminderen met hetgeen in die periode daaruit aan hem wordt uitgekeerd of ten gunste van hem wordt voldaan.
(f) de saldi van de door de maatschap gebruikte bankrekeningen
3.71.
Niet in geschil is dat de maatschap aanvankelijk gebruik maakte van de op naam van beide partijen staande rekening bij ABN Amro bank met nummer [bankrekeningnummer 4] en dat er op deze rekening geen activiteiten meer plaatsvinden. Uit het door [naam eiser] overgelegde rekeningafschrift blijkt dat het saldo van deze bankrekening op 31 december 2020 slechts € 0,58 bedroeg. Enig beletsel voor opheffing van deze bankrekening is niet gesteld. Daarom zullen partijen worden gelast daartoe over te gaan en zal aan ieder van hen de helft van het saldo bij opheffing van de bankrekening worden toegedeeld.
3.72.
Ook is niet in geschil dat [naam eiser] heeft bewerkstelligd dat vanaf enig moment de betalingen aan en door de maatschap zijn gedaan op en vanaf een op naam van hem en zijn echtgenote staande rekening bij de Rabobank met nummer [bankrekeningnummer 5]. De (on)bevoegdheid van [naam eiser] om dit te doen kan onbesproken blijven omdat tussen partijen niet ter discussie staat dat zij ieder recht hebben op de helft van het saldo van deze rekening. [naam eiser] zal daarom de helft van het saldo op deze bankrekening dat resteert na de onder 3.70 bedoelde verdeling van alle (netto) huuropbrengsten, aan [naam gedaagde] dienen te voldoen. Om [naam gedaagde] in staat te stellen dat te controleren zal [naam eiser] worden gelast om op na te melden wijze een kopie van de rekeningafschriften van deze bankrekening vanaf 1 januari 2021 (per e-mail) aan hem te verstrekken.
overbedeling
3.73.
De hiervoor vermelde wijze van verdeling leidt er na verrekening toe (vergelijk r.o. 3.68) dat [naam gedaagde] reeds nu in ieder geval een vordering uit overbedeling op [naam eiser] heeft van (€ 72.574,23 + € 198,91 = € 72.773,14 : 2 = ) € 36.386,57. Het nog te geven oordeel over de vraag of de tussen partijen te verdelen (netto) huuropbrengsten over de jaren 2016 t/m 2019 (correct) in de rekeningen-couranten van partijen zijn verwerkt (zie 3.58., 3.62. en 3.63.) maakt dat niet anders. Omdat [naam gedaagde] ter zitting heeft aangegeven een advocaat niet meer te kunnen betalen en [naam eiser] heeft bewerkstelligd dat [naam gedaagde] geen voorschotten op de te verdelen huuropbrengsten meer kan opnemen, zal [naam eiser] reeds nu worden veroordeeld om dit bedrag aan [naam gedaagde] te voldoen.
Mogelijk ten overvloede, maar voor de duidelijkheid, wordt hierbij aangetekend dat bij de vaststelling van de overbedeling van [naam eiser], de resterende schuld aan [naam bedrijf] € 14.971,64 buiten beschouwing is gebleven, omdat de toerekening daarvan aan [naam eiser] is gebaseerd op onbevoegdelijk handelen van [naam eiser] en niet op de verdeling van het te verdelen gemeenschappelijk vermogen.
de van [naam bedrijf] bedongen huur
3.74.
[naam gedaagde] heeft gesteld dat [naam eiser] met het doel om zijn zoon [naam 2] te bevoordelen de huurovereenkomst met [naam bedrijf] heeft gewijzigd en daarbij heeft toegestaan dat [naam bedrijf] het gehuurde kon onderverhuren, waardoor deze nu huur incasseert die anders naar de maatschap zou gaan. [naam gedaagde] heeft daar echter geen consequenties voor de verdeling van de maatschap of andere processuele consequenties aan verbonden, zodat aan deze stelling voorbij dient te worden gegaan.
vonnis zo nodig in de plaats van wilsverklaring van [naam gedaagde]
3.75.
Vordering sub IX is niet afzonderlijk door [naam gedaagde] bestreden en vindt voldoende steun in de wet. Deze vordering tot in de plaats stelling van het vonnis voor rechtshandelingen die [naam gedaagde] dient te verrichten, maar nalaat, zal daarom als na te melden worden toegewezen.
buitengerechtelijke kosten
3.76.
[naam eiser] vordert betaling van de buitengerechtelijke kosten van deze procedure door [naam gedaagde]. Voor een veroordeling daartoe is slechts plaats indien de eiser stelt dat hij daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt en de kosten waarvan hij vergoeding vordert, dienen te worden beschouwd als buitengerechtelijke kosten. Aan deze stelplicht heeft [naam eiser] niet voldaan, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
(tussen)conclusie en het verder verloop van de procedure
3.77.
De hiervoor vermelde wijze van verdeling zal in het dictum van dit vonnis worden gelast. Het verlangen van [naam eiser] om tot verdeling te komen, de lengte van het proces dat moet wordt doorlopen voordat die verdeling zal zijn voltooid en de geldnood van [naam gedaagde], maken dat dit in het belang is van beide partijen. Daarbij komt, dat het nog te geven oordeel over de vraag of de tussen partijen te verdelen (netto) huuropbrengsten over de jaren 2016 t/m 2019 (correct) in de rekeningen-couranten van partijen zijn verwerkt, geen verandering in de wijze van verdeling teweeg zal brengen.
3.78.
De rechtbank zal aan [naam eiser] de in r.o. 3.58 en r.o. 3.62 bedoelde bevelen geven. Indien [naam eiser] niet aan die bevelen voldoet zal de rechtbank daaruit de gevolgtrekkingen kunnen verbinden die haar geraden voorkomt.
3.79.
De zaak zal naar de rol worden verwezen ten einde [naam eiser] in de gelegenheid te stellen bij akte aan de voormelde bevelen te voldoen. Bij die akte zal [naam eiser] zich ook dienen uit te laten over de stand van zaken in de door de rechtbank gelaste verdeling van de maatschap. [naam gedaagde] zal – indien zich opnieuw een advocaat voor hem heeft gesteld – op een termijn van vier weken bij akte daarop kunnen reageren.
3.80.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4..De beslissing

De rechtbank
4.1.
gelast de navolgende wijze van verdeling van de ontbonden maatschap van partijen:
de resterende schuld aan [naam bedrijf] € 14.971,64
4.1.1.
de resterende schuld aan [naam bedrijf] € 14.971,64 wordt zonder nadere verrekening toegerekend aan [naam eiser],
de panden [adres] en [adressen] en de daaraan verbonden hypothecaire leningen bij de Rabobank (rekening nummer [bankrekeningnummer 3]) en bij de ABN Amro bank (rekening nummers [bankrekeningnummer 1] en [bankrekeningnummer 2])
4.1.2.
gelast partijen de panden te verkopen en de daaraan verbonden hypothecaire leningen af te lossen op de wijze als vermeld in r.o. 3.47 en 3.48 en onder de in r.o. 3.49 vermelde bepalingen,
4.1.3.
deelt aan ieder van partijen de helft van de netto opbrengst toe,
de nog niet verdeelde (netto) verhuuropbrengst
4.1.4.
deelt aan ieder van partijen de helft toe van het verschil tussen de baten uit en de lasten van de verhuur van de panden vanaf 1 januari 2021 tot de datum waarop de verhuur van de panden door de kopers van de panden zal zijn overgenomen, te verminderen met dat wat in die periode daaruit aan de betreffende partij is uitgekeerd of ten gunste van hem is voldaan,
de saldi van de door de maatschap gebruikte bankrekeningen
4.1.5.
gelast partijen over te gaan tot en mede te werken aan opheffing van de op hun naam staande rekening bij ABN Amro bank met nummer [bankrekeningnummer 4],
4.1.6.
deelt aan ieder van partijen de helft van het saldo bij opheffing van deze bankrekening toe,
4.1.7.
veroordeelt [naam eiser] om de helft van het saldo van de op naam van hem en zijn echtgenote staande rekening bij de Rabobank met nummer [bankrekeningnummer 5] dat resteert na de onder 4.1.4 bedoelde verdeling van de (netto) huuropbrengsten vanaf 1 januari 2021 aan [naam gedaagde] te voldoen en
4.1.8.
gelast [naam eiser] om binnen 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis per e-mail aan [naam gedaagde] een kopie te verstrekken van de rekeningafschriften van de rekening bij de Rabobank met nummer [bankrekeningnummer 5] over de periode vanaf 1 januari 2021 tot de datum van verstrekking, en om vervolgens, tot aan de dag dat de onder 4.1.7. bedoelde betaling aan [naam gedaagde] zal zijn gedaan, maandelijks een kopie van de rekeningafschriften van die rekening aan [naam gedaagde] te verstrekken;
overbedeling
4.1.9.
veroordeelt [naam eiser] om als voorschot op hetgeen hij uit hoofde van overbedeling aan [naam gedaagde] zal zijn verschuldigd, aan [naam gedaagde] te voldoen het bedrag van € 36.386,57,
4.1.10.
bepaalt dat [naam gedaagde] gehouden is om de kosten voor opheffing van de ten laste van hem gelegde beslagen te voldoen en dat partijen elk gehouden zijn om de helft van de overige kosten, verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, te voldoen,
4.2.
veroordeelt [naam gedaagde] tot overdracht van de domeinnaam "[domeinnaam]" middels tenaamstelling van deze domeinnaam op naam van [naam eiser] in de daartoe bestemde registers waaronder in ieder geval de registratie van webhosting (Vevida), binnen één maand nadat de voormelde verdeling is uitgevoerd;
4.3.
bepaalt dat, bij gebreke van de vereiste wilsverklaringen van [naam gedaagde] strekkende tot uitvoering van datgene waartoe hij op basis van de voormelde beslissingen is gehouden, binnen de daartoe gestelde termijn, dit vonnis in de plaats van deze wilsverklaring zal treden,
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
beveelt [naam eiser] om het volgende in het geding te brengen:
een met bescheiden onderbouwde specificatie van de huuropbrengsten over de jaren 2016 tot en met 2018 en de daarop in mindering te brengen kosten met een toelichting over de wijze waarop het resultaat daarvan in de rekeningen-courant van partijen is verwerkt;
een specificatie van de in de periodebalans over 2019 opgenomen accountants-, administratie- en advieskosten van € 4.320,00;
4.6.
verwijst de zaak naar de rol van
22 december 2021voor het nemen van akten als bedoeld in r.o.3.79, eerst aan de zijde van [naam eiser] en vervolgens op een termijn van 4 weken aan de zijde van [naam gedaagde];
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021.
2515/638