ECLI:NL:RBROT:2021:113

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
10.158348.20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van afpersing en diefstal met geweld in Rotterdam

Op 8 januari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van afpersing en diefstal met geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 15 juni 2020 in Spijkenisse, waar de verdachte samen met een medeverdachte de aangeefster en twee andere slachtoffers heeft bedreigd en gedwongen tot afgifte van geld en goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van afpersing, poging tot afpersing, diefstal met geweld en diefstal met een valse sleutel. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook een maatregel opgelegd die de verdachte verbiedt contact te hebben met de aangeefster gedurende de proeftijd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft een verleden met gewelds- en drugsdelicten, maar de rechtbank heeft rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en de verbeteringen in zijn leven. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/158348-20 en 10/052803-20 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 8 januari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Eindhoven.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 18 december 2020 en 8 januari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De teksten van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Castelein heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het bij parketnummer 10/052803-20 onder 2 (heling van een fiets) ten laste gelegde feit;
  • bewezenverklaring van de bij parketnummer 10/158348-20 ten laste gelegde feiten en het bij parketnummer 10/052803-20 onder 1 ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest met daarbij oplegging van een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende een contactverbod met [naam aangeefster] voor de duur van 2 jaar, waarbij verzocht wordt om deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het bij parketnummer 10/052803-20 onder 2 ten laste gelegde feit (heling van de fiets) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Ten aanzien van de feiten met parketnummer 10/158348-20 ( de feiten op 15 juni 2020):
4.2.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt dat de verklaringen van aangevers onbetrouwbaar zijn omdat aangeefster [naam aangeefster] in de prostitutie werkt en aangevers [naam aangever 1] en [naam aangever 2] klanten zijn van aangeefster [naam aangeefster] .
De verdachte heeft geen opzet gehad op het afpersen van de aangevers. Wellicht heeft hij gevraagd om geld en aangeefster [naam aangeefster] van de bank gepakt aan haar arm, maar dit was om te zorgen dat zij in actie kwam. Er is onvoldoende overtuigend bewijs voor de klap in het gezicht van aangeefster [naam aangeefster] , nu dit door de andere aanwezigen niet is gezien en op de foto van aangeefster [naam aangeefster] geen letsel is te zien. De verwonding aan de vinger van aangeefster lijkt een ongeluk te zijn, deze is niet opzettelijk door de verdachte aangebracht. Ten aanzien van de overige feiten dient de verdachte ook te worden vrijgesproken omdat medeplegen niet kan worden bewezen. Er is geen sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering. Voor feit 3 kan bovendien niet worden uitgesloten dat aangever [naam aangever 2] zelf heeft voorgesteld om zijn pinpas en pincode af te geven omdat hij nog geld verschuldigd was aan [naam aangeefster] .
4.2.1.2.
Beoordeling
Op 15 juni 2020 bevonden aangeefster [naam aangeefster] , aangever [naam aangever 1] en aangever [naam aangever 2] zich in het huis van aangeefster [naam aangeefster] . Zij zaten op de bank een film te kijken. Plotseling kwamen de verdachten het huis binnen.
Over wat er vervolgens gebeurde, lopen de lezingen van de verdachten en de aangevers uiteen.
Aangever [naam aangever 2] verklaart dat zij werden overvallen door twee mannen, die aangeefster bleek te kennen als [naam 1] en [naam 2] . Later blijkt dat dit verdachte [naam verdachte] en verdachte [naam medeverdachte] zijn. Hij verklaart dat er daarbij geweld is toegepast op aangeefster [naam aangeefster] en dat hij zelf is gedwongen tot afgifte van zijn pinpas en pincode.
Aangever [naam aangever 1] verklaart dat hij vervolgens ook zijn pinpas moest afgeven, maar dat hij dit weigerde. Hij is vervolgens meegegaan met verdachte [naam medeverdachte] om geld voor hem te pinnen, terwijl verdachte [naam medeverdachte] geld pinde met de pas van aangever [naam aangever 2] .
De verdachte verklaart over het incident dat hij naar aangeefster [naam aangeefster] ging om zijn hond, zijn telefoon en wat geld te halen dat hij van haar tegoed had. Hij verklaart dat aangeefster [naam aangeefster] een leugenaar en een manipulator is, en dat haar verklaring niet klopt. Hij heeft haar van de bank gepakt aan haar arm en haar gevraagd om zijn spullen terug te geven, maar hij heeft haar daarbij niet gestoken. Verdachte [naam medeverdachte] heeft deze verklaring beaamd. Hij heeft daarnaast niemand gedwongen om mee te gaan pinnen of tot afgifte van zijn pinpas.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [naam aangeefster] geldt het volgende. De aangevers hebben grotendeels overeenkomstig verklaard over het incident en de verklaring van [naam aangeefster] wordt dan ook ondersteund. Aangever [naam aangever 2] heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris opgemerkt dat hij zelf inmiddels enige problemen heeft gehad met aangeefster [naam aangeefster] en dat hij door haar is opgelicht en dat hij daarom met een dubbel gevoel bij het verhoor zit. Hij handhaaft echter zijn verklaring zoals hij die bij de politie over het incident heeft afgelegd. De verklaring van aangeefster [naam aangeefster] wordt voldoende betrouwbaar geacht om voor het bewijs te kunnen gebruiken.
De verdachten hebben ten aanzien van alle feiten nauw en bewust samengewerkt, zodat medeplegen bewezen kan worden voor alle ten laste gelegde strafbare feiten. De verdachten zijn gelijktijdig luidruchtig de woning van aangeefster [naam aangeefster] binnengedrongen om geld, de hond en de telefoon van verdachte [naam verdachte] op te halen. Zij hebben daar beiden om geld gevraagd. Vervolgens hield verdachte [naam verdachte] aangeefster [naam aangeefster] in bedwang door haar van de bank te trekken, vast te houden en met een mes in haar hand te steken. Door met een gestrekte arm met een mes in de hand, aangeefster bij haar pols vast te houden, is de kans groot dat aangeefster, bij beweging van haar hand, verwond zou raken door het mes. Verdachte [naam medeverdachte] heeft er ondertussen voor gezorgd dat de anderen in de woning niet weg konden door de deur te blokkeren. Verdachte [naam medeverdachte] heeft vervolgens aangevers [naam aangever 2] en [naam aangever 1] gedwongen tot afgifte van hun pincode en pinpas waarmee vervolgens geld gepind is, dan wel tot het afgeven van gepind geld, om zo het geld voor verdachte [naam verdachte] te innen. Daarnaast zijn er tijdens het incident een aantal telefoons weggenomen.
Uit de bovenstaande feiten blijkt dat de verdachte de tenlastelegde strafbare feiten gezamenlijk hebben uitgevoerd en hier ieder hun eigen aandeel in hebben gehad. Duidelijk te zien is dat beide verdachten een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het geheel aan strafbare feiten. De verdachten hebben bij de uitvoering van dit gehele feitencomplex nauw en bewust samengewerkt.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [naam verdachte] aangeefster [naam aangeefster] ook geslagen heeft, nu aangevers [naam aangever 1] en [naam aangever 2] geen klap hebben gezien en er op de foto’s van de aangeefster weinig duidelijk letsel waar te nemen is.
4.2.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van afpersing, het meerdere malen medeplegen van diefstal met geweld en het medeplegen van diefstal met een valse sleutel.
4.2.2.
Ten aanzien van feit 1 met parketnummer 10/052803-20:
4.2.2.1.
Standpunt officier van justitie
Niet alle tenlastegelegde drugs valt terug te voeren op het dossier. Voor wat betreft de cocaïne kan 4,9 gram worden bewezen, voor wat betreft de methadon kan 20 gram worden bewezen. Voor diazepam kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen, nu dit een middel is dat geformuleerd staat op lijst 2 van de Opiumwet. Daarnaast kan er alleen tot een veroordeling worden gekomen voor het aanwezig hebben van de drugs. Voor het overige op de tenlastelegging verzoekt de officier van justitie om partiële vrijspraak.
4.2.2.2.
Standpunt verdediging
De doorzoeking is gebaseerd op een Team Criminele Inlichtingen-melding. Deze melding is niet specifiek ten aanzien van de persoon en de woning. Onder deze situatie is ook een machtiging tot huiszoeking afgegeven door de rechter-commissaris. Men heeft daarmee zonder redelijk vermoeden van schuld geacteerd. Daarom wordt verzocht om bewijsuitsluiting, en om verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde.
De verdediging verzoekt subsidiair om de verdachte vrij te spreken van het bezit van methadon, omdat niet duidelijk is geworden dat de bij de verdachte aangetroffen pillen daadwerkelijk methadon betreffen. Voor het overige verzoekt de verdediging om de officier van justitie te volgen in zijn standpunten.
4.2.2.3.
Beoordeling
Op 28 februari 2020 ontvangt de politie een melding van Team Criminele Inlichtingen waarin staat dat in de Dijkstraat in Rotterdam een Surinaamse man woont die in cocaine dealt. Uit onderzoek is gebleken dat het gaat om [naam verdachte] wonende aan de [adres verdachte] . Op basis van deze melding heeft de politie een machtiging tot huiszoeking aangevraagd en verkregen en hebben zij een huiszoeking gedaan bij de verdachte, waarbij verschillende soorten drugs zijn aangetroffen.
De rechtbank volgt de verdediging niet in het standpunt dat deze melding onvoldoende specifiek is om tot een redelijk vermoeden van schuld te komen. Immers is de informatie die wordt gegeven in de TCI-melding voldoende concreet en specifiek, nu de naam en het adres van de verdachte in de melding worden genoemd. Naar het oordeel van de rechtbank kon in deze zaak op basis van de TCI-informatie redelijkerwijs het vermoeden van schuld ontstaan dat er drugs aanwezig was in de woning van de verdachte. Dit betekent dat de rechtbank het verweer tot bewijsuitsluiting verwerpt.
Ten aanzien van de aangetroffen methadon merkt de rechtbank op dat de tabletten die bij de verdachte zijn aangetroffen en door de politie zijn aangemerkt als methadon, de diepdruk “Methadon 10” op zich hadden staan. Ook zijn deze tabletten indicatief getest en was daarvan de uitslag dat de tabletten methadon waren. Bovendien heeft de verdachte bekend dat hij methadon in zijn huis had. Het bezit van de methadon wordt daarom bewezen verklaard.
Net als de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet zal worden veroordeeld voor een deel van de tenlastegelegde cocaïne, nu dit deel van de onderzochte cocaïne niet te koppelen is aan de bij de verdachte aangetroffen drugs. Ook zal de verdachte worden vrijgesproken van het bezit van MDMA, nu niet uit het dossier blijkt dat de MDMA die door het NFI is onderzocht ook bij de verdachte thuis is aangetroffen. Daarnaast zal de verdachte worden vrijgesproken van het bezit van diazepam, nu dit een middel van lijst II van de Opiumwet betreft.
De rechtbank ziet daarnaast geen aanleiding om de verdachte te veroordelen voor meer dan het enkele bezit van de verdovende middelen.
4.2.2.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne en 20 gram methadon.
Niet bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van de overige ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne, het aanwezig hebben van MDMA en het aanwezig hebben diazepam als zijnde een middel behorend op lijst I van de Opiumwet.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij parketnummer 10/158348-20 tenlastegelegde feiten en het bij parketnummer 10/052803-20 onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan op die wijze dat:
Ten aanzien van de feiten met parketnummer 10/158348-20:
1.
hij op 15 juni 2020 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld, dat geheel of ten dele aan die [naam slachtoffer 1] toebehoorde
- tegen die [naam slachtoffer 1] heeft geschreeuwd "geef me geld";
- [naam slachtoffer 1] van de bank heeft getrokken;
- [naam slachtoffer 1] met een mes in een vinger van haar hand heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 15 juni 2020 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard tezamen en in vereniging met een ander anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen telefoonsgeheel toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan
doorvan geweldenbedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- tegen die [naam slachtoffer 1] schreeuwen "geef me geld";
- van de bank trekken van die [naam slachtoffer 1] ;
- met een mes in een vinger
van dehand van die [naam slachtoffer 1] steken;
3.
hij op 15 juni 2020 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een pinpas en een pincode, geheel toebehorende aan die [naam slachtoffer 3] , welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- tegen die [naam slachtoffer 3] zeggen dat hij zijn pinpas af moest geven;
nadat en/of terwijl het volgende had plaatsgevonden/plaatsvond:
- tegen die [naam slachtoffer 1] schreeuwen "geef me geld";
- van de bank trekken van die [naam slachtoffer 1] ;
- met een mes in een vinger
van dehand van die [naam slachtoffer 1] steken;
4.
hij op 15 juni 2020 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (100 Euro)en een telefoon, geheel toebehorende aan die [naam slachtoffer 2] , welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- zeggen tegen die [naam slachtoffer 2] dat hij mee moet naar de geldautomaat om te pinnen;
- vervoeren van die [naam slachtoffer 2] in een auto naar die geldautomaat;
- zeggen tegen die [naam slachtoffer 2] dat hij het geldbedrag moet pinnen;
nadat en/of terwijl het volgende had plaatsgevonden/plaatsvond:
- tegen die [naam slachtoffer 1] schreeuwen "geef me geld";
- van de bank trekken van die [naam slachtoffer 1] ;
- met een mes in een vinger
van dehand van die [naam slachtoffer 1] steken;
- tegen die [naam slachtoffer 3] zeggen dat hij zijn pinpas af moest geven;
5.
hij op meerdere tijdstippen op 15 juni 2020 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard meermalen telkens tezamen en in vereniging met een ander, meerdere geldbedragen,
diegeheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte enzijn mededader toebehoorde
n, te weten aan [naam slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas en daarbijbehorende pincode waarvan hij, verdachte, en zijn mededader niet de rechtmatige gebruikers en eigenaars waren.
Ten aanzien van de feiten met parketnummer 10/052803-20:
1.
hij, op 28 februari 2020 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
- ongeveer 20 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methadon, zijnde cocaïne en methadon telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van de feiten met parketnummer 10/158348-20:

1..medeplegen van poging tot afpersing

2.
medeplegen van diefstal, voorafgegaan van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken

3..medeplegen van afpersing

4..medeplegen van afpersing

5.
medeplegen van diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Ten aanzien van feit 1 met parketnummer 10/052803-20:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van afpersing, poging tot afpersing, diefstal met geweld en diefstal met een valse sleutel. De verdachte wilde geld, waarvan hij meende dat nog tegoed te hebben, incasseren bij aangeefster [naam aangeefster] . Hij is samen met de medeverdachte onverhoeds de woning binnengedrongen en heeft [naam aangeefster] bedreigd en verwond met een mes. Aangevers [naam aangever 1] en [naam aangever 2] waren toevallig op bezoek bij [naam aangeefster] en zijn hierdoor ook slachtoffer geworden en gedwongen om hun geld af te geven. De verdachte heeft bij het plegen van de feiten geen rekening gehouden met de gevoelens van de slachtoffers, maar enkel gedacht aan zijn eigen financiële gewin. De verdachte heeft op geweldadige wijze zijn geld willen incasseren. Een vorm van eigenrichting die niet is toegestaan en angstaanjagend is geweest voor de slachtoffers. De feiten zijn bovendien gepleegd in het huis van een van de slachtoffers: een plek waar men zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Door de gedragingen van de verdachten is deze veilige woonomgeving nu verstoord geraakt voor het slachtoffer. De rechtbank rekent de verdachte het plegen van deze feiten ernstig aan.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van verdovende middelen. Dit zijn vervelende feiten, nu het gebruik en de handel in drugs een gevaar vormen voor de volksgezondheid en leiden tot vele vormen van criminaliteit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 november 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet recentelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 31 augustus 2020. Dit rapport houdt het volgende in.
Uit de justitiële documentatie van de verdachte blijkt dat er in het verleden sprake was van een patroon van gewelds- en drugsdelicten. De verdachte blijkt bekend te zijn geweest met verslavingsproblematiek, waardoor het hem in het verleden niet lukte om zijn praktische zaken op orde te krijgen. Sinds enige tijd is het leven van de verdachte in rustiger vaarwater gekomen. Zijn middelengebruik had een directe samenhang met zijn delictgedrag. Zijn antisociale gedragingen leken ook samen te hangen met zijn verslavingsproblematiek. Hij heeft hiervoor meerdere reclasseringstoezichten en behandelingen ondergaan. Vervolgens heeft hij een tijd zelfstandige huisvesting en inkomsten gehad waardoor er geen sprake meer was van problematisch middelengebruik en is hij een tijd niet in aanraking gekomen met justitie. De verdachte heeft nog steeds zelfstandige huisvesting en een zinvolle dagbesteding. Wel is er sprake van softdrugs- en cocaïnegebruik, dat laatste wordt gezien als risicofactor voor recidive. Ook lijkt er sprake te zijn van een deels negatief sociaal netwerk. De reclassering mocht van de verdachte niet met referenten spreken en heeft daardoor niet kunnen verifiëren hoe de verdachte in het dagelijks leven functioneert. Omdat de verdachte de ten laste gelegde feiten ontkent, kan de reclassering daarnaast het recidiverisico niet adequaat inschatten en kunnen zij niet precies zeggen wat er precies nodig is om dit recidiverisico terug te dringen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een eventueel op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk te stellen aan de tijd dat de verdachte zich momenteel in detentie bevindt. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, omdat de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers hier te groot voor zijn.
De officier van justitie heeft jegens de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar geëist. De rechtbank zal afwijken van deze eis en een lagere gevangenisstraf opleggen. De LOVS- richtlijnen gaan uit van een straf van drie jaar gevangenisstraf bij een overval in een woning met licht geweld. In deze zaak geldt dat de verdachte en slachtoffer [naam slachtoffer 1] bekenden van elkaar waren en er al een langer lopend conflict tussen hen was. Het slachtoffer [naam slachtoffer 1] heeft zich daarbij ook niet altijd onbetuigd gelaten. De strafbare feiten hebben zich afgespeeld in een verslaafdenmilieu, waarin andere gebruiken gelden en ruwere omgangsvormen gangbaarder zijn. Dit laat onverlet dat de gedragingen van de verdachten zeer kwalijk en ontoelaatbaar zijn.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 jaren opgelegd, een contactverbod met [naam slachtoffer 1] .
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [naam slachtoffer 1] wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van de bij parketnummer 10/158348-20 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 136,72 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.500,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de materiële schade aangevoerd dat niet aannemelijk kan worden gemaakt dat de gevorderde schade het gevolg is geweest van dit feit, vanwege de forse verslavingsproblematiek bij de benadeelde partij.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging verzocht om de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren, omdat niet kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij in deze mate onrecht is aangedaan. De verdachte stelt zich bovendien op het standpunt dat de benadeelde partij een draai aan de feiten geeft om die voor haar gunstiger te maken. Dit is volgens de verdediging een reden om de immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren of ernstig te matigen.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bij parketnummer 10/158348-20 onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal het materiële deel van de vordering worden toegewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bij parketnummer 10/158348-20 onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van het overige deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 15 juni 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 636,72, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het bij parketnummer 10/052803-20 onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de bij parketnummer 10/158348-20 ten laste gelegde feiten en het bij parketnummer 10/052803-20 onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde meldt zich na uitnodiging bij de reclassering. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde laat zich behandelen door Antes of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. de veroordeelde wordt gedurende de proeftijd, verplicht om zich in te spannen om legale inkomsten en een betaalde baan of een andere, door de toezichthouder goedgekeurde vorm van dagbesteding te verkrijgen en/of te behouden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
4. de veroordeelde wordt gedurende de proeftijd, verplicht om zich in te spannen om zijn schulden af te lossen. Ook als dit inhoudt dat hij mee moet werken aan schuldhulpverlening, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
- zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer 1] , gedurende 2 jaar na heden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 week, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van €
636,72 (zegge: zeshonderdzesendertig euro en tweeënzeventig cent), bestaande uit € 136,72 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 636,32(hoofdsom,
zegge: zeshonderdzesendertig euro en tweeënzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 636,32 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
12 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Boer, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en C.C. Peterse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.A.C. van Mulbregt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Ten aanzien van de feiten met parketnummer 10/158348-20:
1.
hij op of omstreeks 15 juni 2020 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [naam slachtoffer 1] toebehoorde
- tegen die [naam slachtoffer 1] heeft geschreeuwd "geef me geld";
- [naam slachtoffer 1] (met een vuistslag) in het gezicht heeft geslagen;
- [naam slachtoffer 1] van de bank heeft getrokken;
- [naam slachtoffer 1] met een mes in (een vinger) van haar (rechter)hand heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 15 juni 2020 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (een) telefoon(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- tegen die [naam slachtoffer 1] schreeuwen "geef me geld";
- (met een vuistslag) in het gezicht van die [naam slachtoffer 1] slaan;
- van de bank trekken van die [naam slachtoffer 1] ;
- met een mes in (een vinger)(rechter)hand van die [naam slachtoffer 1] steken;
3.
hij op of omstreeks 15 juni 2020 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een pinpas en/of een pincode, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- tegen die [naam slachtoffer 3] zeggen dat hij zijn pinpas af moest geven;
nadat en/of terwijl het volgende had plaatsgevonden/plaatsvond:
- tegen die [naam slachtoffer 1] schreeuwen "geef me geld";
- (met een vuistslag) in het gezicht van die [naam slachtoffer 1] slaan;
- van de bank trekken van die [naam slachtoffer 1] ;
- met een mes in (een vinger)(rechter)hand van die [naam slachtoffer 1] steken;
4.
hij op of omstreeks 15 juni 2020 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (100 Euro)en/of een telefoon, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- zeggen tegen die [naam slachtoffer 2] dat hij mee moet naar de geldautomaat om te pinnen;
- vervoeren van die [naam slachtoffer 2] in een auto naar die geldautomaat;
- zeggen tegen die [naam slachtoffer 2] dat hij het geldbedrag moet pinnen;
nadat en/of terwijl het volgende had plaatsgevonden/plaatsvond:
- tegen die [naam slachtoffer 1] schreeuwen "geef me geld";
- (met een vuistslag) in het gezicht van die [naam slachtoffer 2] slaan;
- van de bank trekken van die [naam slachtoffer 2] ;
- met een mes in (een vinger)(rechter)hand van die [naam slachtoffer 2] steken;
- tegen die [naam slachtoffer 3] zeggen dat hij zijn pinpas af moest geven;
5.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 15 juni 2020 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard (meermalen) (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas en/of daarbijbehorende pincode waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) niet de rechtmatige gebruiker(s) en/of eigenaar(s) was/waren.
Ten aanzien van de feiten met parketnummer 10/052803-20:
1.
hij, op of omstreeks 28 februari 2020 te Rotterdam, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
- ongeveer 4,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende Diazepam en/of
- ongeveer 0,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- ongeveer 5,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 20 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methadon, zijnde Diazepam en/of MDMA en/of cocaïne en/of methadon (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij, op of omstreeks 28 februari 2020 te Rotterdam, een goed, te weten een elektrische fiets (merk: Sparta, type: M7B) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.