Uitspraak
[naam veroordeelde] ,
Opgelegde straf
Rotterdam van 12 juli 2017 is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 17 november 2021 uitspraak gedaan over de vordering van het Openbaar Ministerie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van acht jaar ondergaat, zou op 9 november 2021 in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Echter, het Openbaar Ministerie heeft op 8 oktober 2021 een vordering ingediend tot uitstel, omdat de veroordeelde niet bereid is de voorwaarde na te leven die vereist is om het recidiverisico te verminderen, namelijk het ondergaan van een klinische behandeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en afhankelijkheid van alcohol, wat het recidiverisico verhoogt. De rechtbank is van mening dat een klinische behandeling noodzakelijk is en dat een ambulante behandeling niet voldoende zal zijn om het recidiverisico te beperken. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie toegewezen en het uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling vastgesteld op 180 dagen, of korter indien de veroordeelde eerder in een zorginstelling aankomt voor behandeling.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de vordering tijdig is ingediend en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vordering. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De rechtbank heeft benadrukt dat de veroordeelde niet klinisch behandeld is en dat dit een belangrijke voorwaarde is voor zijn terugkeer in de maatschappij.