ECLI:NL:RBROT:2021:11225

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
C/10/552893 / HA ZA 18-598
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij goederenvervoer over binnenwateren en de rol van verzekeringsclausules

In deze zaak gaat het om een geschil over de aansprakelijkheid van de vervoerder, Hebo Maritiemservice B.V., voor schade die is ontstaan tijdens het vervoer van brugliggers over de binnenwateren. De verzekeraars van de opdrachtgever, Spanbeton B.V., vorderen schadevergoeding van Hebo, omdat het ponton onder het gewicht van de brugliggers is geknikt, wat resulteerde in schade aan zowel de brugliggers als het ponton. De rechtbank oordeelt dat de vervoerder niet aansprakelijk is, omdat de vervoerovereenkomst onder bijzondere voorwaarden viel, waardoor de aansprakelijkheid van de vervoerder niet kan worden uitgesloten. De rechtbank wijst de vordering van de verzekeraars af en stelt dat de verzekeringsclausule in de overeenkomst niet leidt tot een exoneratie van de vervoerder. In de vrijwaringszaak vordert Hebo schadevergoeding van de verhuurder van het ponton en de opdrachtgever op basis van de verzekeringsclausule. De rechtbank oordeelt dat de vordering van Hebo in de vrijwaringszaak ook niet kan worden toegewezen, omdat de aansprakelijkheid van Hebo niet is komen vast te staan. De rechtbank wijst de vorderingen van de verzekeraars en van Hebo in de vrijwaringszaak af, en veroordeelt de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Vonnis van 17 november 2021
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/552893 / HA ZA 18-598 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam eiseres 1](voorheen genaamd [naam bedrijf 1]),
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres],
als gevolmachtigde van
1. de naamloze vennootschap
AMLIN EUROPE N.V., verzekeraar voor 40%,
gevestigd te Amstelveen,
2. de Europese naamloze vennootschap
XL CATLIN,
als rechtsopvolgster van Catlin Europe SE, Netherlands Branche, verzekeraar voor 20% en XL Insurance Company SE, verzekeraar voor 17,5%,
gevestigd te Amsterdam,
3. de naamloze vennootschap
FATUM GENERAL INSURANCE N.V., verzekeraar voor 15%,
gevestigd te Rotterdam,
4. de naamloze vennootschap
AEGON SCHADEVERZEKERING N.V., verzekeraar voor 7,5%,
gevestigd te Den Haag,
eiseres in de hoofdzaak,
advocaat mr. drs. J.J.O. Zandt te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEBO MARITIEMSERVICE B.V.,
gevestigd te Zwartsluis (gemeente Zwartewaterland),
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. T. van der Valk te Rotterdam,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/566084 / HA ZA 19-57 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEBO MARITIEMSERVICE B.V.,
gevestigd te Zwartsluis (gemeente Zwartewaterland),
eiseres in conventie in de vrijwaringszaak,
verweerster in reconventie in de vrijwaringszaak tegen [naam gedaagde] en in de vrijwaringszaak tegen Spanbeton,
advocaat mr. T. van der Valk te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde],
gedaagde in conventie in de vrijwaringszaak,
eiseres in reconventie in de vrijwaringszaak
advocaat mr. J.J. van de Velde te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPANBETON B.V.,
gevestigd te Huissen (gemeente Lingewaard),
gedaagde in conventie in de vrijwaringszaak,
eiseres in reconventie in de vrijwaringszaak,
advocaat mr. J.J.O. Zandt te Amsterdam.
Eiseressen 1-4 en gedaagden zullen hierna respectievelijk de verzekeraars, Hebo, [naam gedaagde] en Spanbeton genoemd worden.

1..De procedure

in de hoofdzaak
1.1.
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar het vonnis in het incident ex artikel 843a Rv van 22 april 2020. Daarna is de procedure als volgt verlopen:
  • de op de rol van 17 juni 2020 door Hebo genomen akte in de hoofdzaak, met producties
  • de op de rol van 26 augustus 2020 door de verzekeraars genomen antwoordakte, met producties
  • de zittingsagenda van 19 maart 2021
  • de op de rol van 19 april 2019 door de verzekeraars genomen akte overlegging producties, met producties
  • de spreekaantekeningen van de verzekeraars in de hoofdzaak en van Spanbeton in de vrijwaringszaak
  • de spreekaantekeningen van Hebo, met bijlage
  • het proces-verbaal van de voortzetting van de comparitie op 19 april 2021
  • de brief van de advocaat van Hebo van 5 mei 2021 met opmerkingen over het proces-verbaal
  • de brief van de advocaat van de verzekeraars en van Spanbeton van 6 mei 2021 met opmerkingen over het proces-verbaal
  • de brief van de advocaat van Hebo van 10 mei 2021
  • het e-mailbericht van de rechtbank aan de advocaten van de verzekeraars en Hebo van 18 mei 2021 met de mededelingen (i) dat de rechtbank kennis heeft genomen van de diverse reacties op het proces-verbaal, (ii) dat deze aan de processtukken zijn toegevoegd en (iii) dat de rechtbank mr. P.A. den Haan, advocaat van Hebo, in de gelegenheid stelt de bewuste e-mail ook digitaal in het geding te brengen, waarna mr. Zandt een akte kan nemen zij het dat het hem niet is toegestaan om hierin nader inhoudelijk op de kwestie in te gaan
  • het vervolgens door de rechtbank van mr. A.M. van Spaandonk, advocaat van Hebo, per e-mail van 18 mei 2021 ontvangen digitale e-mailbestand als hiervoor bedoeld, welk e-mailbestand bestaat uit een e-mail van 10 juni 2015 en een door middel van die e-mail verzonden bijlage die bestaat uit een pdf-bestand van een brief van Hebo aan Spanbeton van 12 maart 2015
  • de op de rol van 16 juni 2021 door de verzekeraars en Spanbeton genomen akte.
in de vrijwaringszaak
1.2.
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar het vonnis in het incident ex artikel 843a Rv van 22 april 2020. Daarna is de procedure als volgt verlopen:
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met één productie
  • de conclusie van repliek in conventie, met producties
  • de conclusie van dupliek in conventie van [naam gedaagde], met producties
  • de conclusie van dupliek in conventie in vrijwaring van Spanbeton
  • de zittingsagenda van 19 maart 2021
  • de akte overlegging producties van Spanbeton, met producties
  • de spreekaantekeningen van Hebo, met bijlage
  • de spreekaantekeningen van de verzekeraars in de hoofdzaak en van Spanbeton in de vrijwaringszaak
  • de spreekaantekeningen van [naam gedaagde]
  • het proces-verbaal van de voortzetting van de comparitie op 19 april 2021
  • de brief van de advocaat van Hebo van 5 mei 2021 met opmerkingen over het proces-verbaal
  • de brief van de advocaat van [naam gedaagde] van 5 mei 2021 met opmerkingen over het proces-verbaal
  • de brief van de advocaat van de verzekeraars en van Spanbeton van 6 mei 2021 met opmerkingen over het proces-verbaal
  • de brief van de advocaat van Hebo van 10 mei 2021
  • het e-mailbericht van de rechtbank aan de advocaten van de verzekeraars en Hebo van 18 mei 2021 met de mededelingen (i) dat de rechtbank kennis heeft genomen van de diverse reacties op het proces-verbaal, (ii) dat deze aan de processtukken zijn toegevoegd en (iii) dat de rechtbank mr. P.A. den Haan, advocaat van Hebo, in de gelegenheid stelt de bewuste e-mail ook digitaal in het geding te brengen, waarna mr. Zandt een akte kan nemen zij het dat het hem niet is toegestaan om hierin nader inhoudelijk op de kwestie in te gaan
  • het vervolgens door de rechtbank van mr. A.M. van Spaandonk, advocaat van Hebo, per e-mail van 18 mei 2021 ontvangen digitale e-mailbestand als hiervoor bedoeld, welk e-mailbestand bestaat uit een e-mail van 10 juni 2015 en een door middel van die e-mail verzonden bijlage die bestaat uit een pdf-bestand van een brief van Hebo aan Spanbeton van 12 maart 2015
  • de op de rol van 16 juni 2021 door de verzekeraars en Spanbeton genomen akte.
1.3.
Ten slotte is in beide zaken vonnis bepaald.

2..De feiten in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak

2.1.
Spanbeton ontwikkelt, produceert en installeert voorgespannen brugliggers.
2.2.
Spanbeton heeft een opdracht aangenomen om brugliggers te leveren en te monteren voor diverse brugdelen voor de Hollandse Brug, de verbinding tussen Flevoland en Noord-Holland nabij Muiderberg.
2.3.
Onder meer voor het vervoer over de binnenwateren van de laatste 21 brugliggers heeft Spanbeton opdracht gegeven aan Hebo.
2.4.
Hebo heeft voor het vervoer van (een aantal van) deze brugliggers (waaronder de hierna in 2.5 genoemde vijf brugliggers) een ponton met de naam “[naam ponton]” van [naam gedaagde] gehuurd.
2.5.
Tijdens het vervoer van de laatste vijf brugliggers op 1 mei 2015 is de [naam ponton] onder het gewicht van de brugliggers geknikt, met schade aan vier van deze vijf brugliggers en het ponton tot gevolg.
2.6.
De verzekeraars hebben op basis van een verzekeringsovereenkomst een bedrag van € 213.101,11 uitgekeerd aan Spanbeton.

3..Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
De verzekeraars vorderen dat de rechtbank Hebo bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeelt tot betaling aan de verzekeraars van € 213.101,11, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2015 tot de dag van de algehele betaling, met veroordeling van Hebo in de proceskosten, met de bepaling dat, als die proceskosten niet binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis zijn voldaan, vanaf die veertiende dag de wettelijke rente daarover verschuldigd zal zijn.
3.2.
De verzekeraars leggen hieraan – kort samengevat – de volgende stellingen ten grondslag:
- Spanbeton heeft schade geleden waarvoor Hebo aansprakelijk is, omdat Hebo, die door Spanbeton als vervoerder voor het vervoer van 21 brugliggers was ingeschakeld, haar hoofdverplichting als neergelegd in artikel 8:895 BW heeft geschonden door de brugliggers niet af te leveren in de staat waarin Hebo deze van Spanbeton in ontvangst had genomen;
- de verzekeraars zijn gesubrogeerd in de rechten van Spanbeton jegens Hebo.
3.3.
Hebo concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van de verzekeraars bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na het in dezen te wijzen vonnis.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het geschil in de vrijwaringszaak

in conventie
4.1.
Voor het geval in de hoofdzaak wordt geoordeeld dat Hebo gehouden is (enig gedeelte van) het door de verzekeraars in de hoofdzaak gevorderde te voldoen, vordert Hebo dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
[naam gedaagde] en Spanbeton hoofdelijk veroordeelt om binnen één maand na betekening van het in dezen te wijzen vonnis al hetgeen aan Hebo te vergoeden waartoe Hebo als gedaagde in de hoofdzaak wordt veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling;
[naam gedaagde] en Spanbeton veroordeelt in de kosten van de procedure in vrijwaring, waaronder begrepen de nakosten, onder bepaling dat zij de wettelijke rente over deze kosten verschuldigd zijn indien zij deze kosten niet binnen veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis hebben voldaan.
4.2.
[naam gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van Hebo bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten in vrijwaring, alsmede in de nakosten ad € 157,00, te verhogen met € 82,00 indien het vonnis moet worden betekend.
4.3.
Spanbeton voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van Hebo bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten in vrijwaring, alsmede in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
[naam eiseres 2] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Hebo veroordeelt tot betaling aan [naam eiseres 2] van € 30.533,--, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van dertig dagen na factuurdatum, zijnde 22 juli 2015, dan wel met ingang van de dag van de eis in reconventie, in alle gevallen tot de dag van de algehele voldoening, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten, die zijn vastgesteld op grond van de “
Staffel buitengerechtelijke incassokosten(BIK)” op € 1.080,33 dan wel op een zodanig bedrag dat de rechtbank in goede justitie meent te behoren, met veroordeling van Hebo in de proceskosten alsmede in de nakosten ad € 157,00, dit bedrag te verhogen met € 82,00 indien het vonnis moet worden betekend.
4.6.
Spanbeton vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Hebo veroordeelt tot betaling aan Spanbeton van de door Spanbeton geleden schade ter hoogte van € 84.073,85, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2015 tot de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van Hebo in de proceskosten in vrijwaring, alsmede de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis.
4.7.
Hebo voert verweer tegen deze vorderingen van [naam eiseres 2] en Spanbeton en concludeert tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [naam eiseres 2] en Spanbeton bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling in de hoofdzaak

Inleiding

5.1.
Volgens de verzekeraars is Hebo als vervoerder aansprakelijk voor de door Spanbeton geleden schade, omdat Hebo haar hoofdverplichting als neergelegd in artikel 8:895 BW heeft geschonden door de brugliggers niet af te leveren in de staat waarin Hebo ze van Spanbeton in ontvangst had genomen.
5.2.
Hier is sprake van vervoer over de binnenwateren, zodat voor Hebo de hoofdverplichting van artikel 8:895 BW gold.
5.3.
Niet langer is in geschil dat de verzekeraars gesubrogeerd zijn in de rechten van Spanbeton jegens Hebo en dat [naam bedrijf 1], thans genaamd [naam eiseres 1], in deze zaak gevolmachtigd is door de verzekeraars.
5.4.
Hebo heeft diverse verweren gevoerd tegen de vordering van de verzekeraars. Deze verweren komen hierna, voor zover nodig is, verder aan de orde.
Regresverbod-verweer
5.5.
Hebo voert aan dat zij kwalificeert als (mede)verzekerde op de goederentransportpolis met als gevolg dat het dwingendrechtelijk regresverbod aan toewijzing van de vorderingen van de verzekeraars in de weg staat.
5.6.
Gewezen zij op artikel 7:962 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat deel uitmaakt van Afdeling 2 van Titel 17 van Boek 7 (artt. 7:944-963 BW), welke afdeling schadeverzekering betreft:
Artikel 7:962 BW
Indien de verzekerde ter zake van door hem geleden schade anders dan uit verzekering vorderingen tot schadevergoeding op derden heeft, gaan die vorderingen bij wijze van subrogatie op de verzekeraar over voor zover deze, al dan niet verplicht, die schade vergoedt. De verzekerde moet zich, nadat het risico zich heeft verwezenlijkt, onthouden van elke gedraging welke aan het recht van de verzekeraar tegen die derden afbreuk doet.
De verzekeraar kan de vordering waarin hij is gesubrogeerd, of die hij door overdracht heeft verkregen, niet ten nadele van het recht op schadevergoeding van de verzekerde uitoefenen.
De verzekeraar krijgt geen vordering op de verzekeringnemer, een mede-verzekerde, de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of de geregistreerde partner van een verzekerde, de andere levensgezel van een verzekerde, noch op de bloedverwanten in de rechte lijn van een verzekerde, op een werknemer of de werkgever van de verzekerde, of op degene die in dienst staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde. Deze regel geldt niet voor zover zulk een persoon jegens de verzekerde aansprakelijk is wegens een omstandigheid die afbreuk zou hebben gedaan aan de uitkering, indien die omstandigheid aan de verzekerde zou zijn toe te rekenen.
De eerste zin van het derde lid van artikel 7:962 BW houdt een verbod in voor een verzekeraar om regres te nemen op een medeverzekerde onder de desbetreffende verzekering. Van dit regresverbod kan niet worden afgeweken, zo volgt uit het eerste lid van artikel 7:963 BW:
Artikel 7:963 BW
1.
Van de artikelen 960 en 962 lid 2 en lid 3, eerste zin, kan niet worden afgeweken.
5.7.
De vorderingen van de verzekeraars zijn gebaseerd op een goederentransportverzekering. Als productie 4 hebben de verzekeraars de polis van deze verzekering in het geding gebracht die is uitgegeven op 23 december 2014 en die gold ten tijde van het onderhavige incident en als productie 5 de polis van deze verzekering die is uitgegeven op 24 december 2013 en die gold van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015, derhalve het jaar voorafgaande aan het incident. Op deze polissen is achter “soort verzekering” vermeld “Goederentransport” en is als “verzekerde” Spanbeton vermeld. Als “gedekte gevaren” zijn vermeld “All Risks” en “Oorlogs- en Stakersrisico”.
5.8.
Aan de orde is dus nu de vraag of, zoals Hebo stelt en de verzekeraars betwisten, Hebo verzekerd is onder de goederentransportpolis.
5.9.
Niet (langer) is in geschil dat deze polis wordt beheerst door de Algemene Voorwaarden Goederenverzekering 2012 (doorlopend), welke algemene voorwaarden in de polis van toepassing worden verklaard. Hebo heeft deze algemene voorwaarden als productie 5 in het geding gebracht.
5.10.
Op grond van artikel 7:946 lid 1 BW dekt de schadeverzekeringsovereenkomst slechts belangen van
de verzekeringnemer[cursivering; Rechtbank], tenzij anders is overeengekomen.
5.11.
Als basis voor haar stelling dat zij (mede)verzekerde is onder de goederentransport polis beroept Hebo zich op de volgende hieronder aangehaalde gedeeltes van artikelen van bovengenoemde Algemene Voorwaarden Goederenverzekering 2012 (AVGV 2012) en op de volgende hieronder aangehaalde bepalingen van het polisaanhangsel:
Artikel 1 AVGV 2012
Begripsomschrijvingen
[…]
Verzekerden
Verzekerden zijn verzekeringnemer en de verzekerden als in de polis genoemd, alsmede een ieder wiens belang onder deze verzekering is gedekt, met of zonder lastgeving.
[…]
Artikel 3 AVGV 2012
Verzekerde zaken
Deze polis dekt de in de polis genoemde zaken en/of andere [roerende] lichamelijke zaken waarin verzekerden handel drijven en/of in het kader van hun bedrijfsvoering [laten] vervoeren, niets uitgezonderd […]
Pagina 1 polisaanhangsel
[…]
verzekerde zaken Voornamelijk bestaand uit maar niet beperkt tot beton en betonproducten […] bruggen, damwanden, etc.
Verder zoals omschreven in artikel verzekerde zaken’ van de Algemene Voorwaarden Goederenverzekering.
5.12.
Terecht voert Hebo aan dat de zinsnede
“alsmede een ieder wiens belang onder deze verzekering is gedekt”in artikel 1 AVGV 2012 betekent dat, indien Hebo ten tijde van het schadevoorval een door de polis verzekerd belang heeft, Hebo verzekerd is onder de polis. Bovendien is tussen partijen niet in geschil dat uit het hierboven aangehaalde gedeelte van artikel 3 AVGV 2012 en uit het hierboven aangehaalde gedeelte van pagina 1 van het polisaanhangsel volgt dat de onderhavige brugliggers kwalificeren als ‘verzekerde zaken’. In geschil is echter of Hebo een belang heeft(had) dat ten tijde van het schadevoorval door de polis verzekerd was. Hebo meent van wel, de verzekeraars menen van niet.
5.13.
Ter onderbouwing van hun standpunt dat Hebo geen belang heeft(had) dat ten tijde van het schadevoorval door de polis verzekerd was, doen de verzekeraars een beroep op artikel 20.3 AVGV 2012, dat als volgt luidt:
Vervoerders of personen aan wie het vervoer, de behandeling of bewaring van de zaken is toevertrouwd kunnen, voorzover zij niet uitdrukkelijk als verzekerden in de polis zijn genoemd, geen voordeel uit het bestaan van deze verzekering verkrijgen.
Dit argument van de verzekeraars slaagt. Hebo, zo is niet in geschil, is opgetreden als vervoerder dan wel als een (rechts)persoon aan wie het vervoer (en de behandeling) van zaken, namelijk de brugliggers, is toevertrouwd. Hebo is in de polis weliswaar uitdrukkelijk als verzekerde genoemd maar dit betreft een ander werk en niet het onderhavige. Artikel 20.3 AVGV 2012 staat er dan ook aan in de weg dat Hebo uit het bestaan van de onderhavige goederentransportverzekering een voordeel verkrijgt in de vorm van dekking van een belang van haar. Anders dan Hebo lijkt te menen, kan het bepaalde in artikel 1 AVGV 2012 hier niet aan afdoen omdat Hebo voor dit werk niet uitdrukkelijk als medeverzekerde in de polis is genoemd. Hebo heeft dus geen belang dat verzekerd is onder de onderhavige goederentransportverzekering. Onder de goederentransportverzekering is Hebo dus geen (mede)verzekerde in de zin van lid 3 van artikel 7:962 BW.
5.14.
In het kader van haar regresverbod-verweer heeft Hebo zich uiteindelijk ook beroepen op een CAR-verzekering die zou zijn afgesloten. Zie p. 5 van het proces-verbaal van de voortzetting van de comparitie op 19 april 2021.
5.15.
Aan de vorderingen van de verzekeraars hebben zij geen CAR-verzekering ten grondslag gelegd. Als gesteld door de verzekeraars tijdens deze zitting en als vervolgens niet betwist door Hebo is bovendien komen vast te staan dat Spanbeton ervoor heeft gekozen om niet onder de CAR-polis te claimen. Reeds daarom faalt het regresverbod-verweer van Hebo ook voor zover dat verweer is gebaseerd op de CAR-verzekering. In zoverre kan dus in het midden blijven of Hebo heeft te gelden als een (mede)verzekerde onder deze CAR-verzekering.
De door Hebo gevoerde verweren betreffende de verzekeringsclausule
5.16.
Volgens Hebo maakt de volgende verzekeringsclausule deel uit van de overeenkomst van Spanbeton met Hebo, wat de verzekeraars betwisten:
“Voor de werkzaamheden dienen de te transporteren en te hijsen delen en het project, door de opdrachtgever verzekerd te zijn incl. het meeverzekeren van Hebo Maritiemservice BV op de goederentransport van de belanghebbende van de lading, met doorhaling van de mogelijkheid van regres door de assuradeuren van de lading verzekering op de vervoerder.”
5.17.
Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op Hebo de bewijslast van haar stelling dat de verzekeringsclausule deel uitmaakt van de door Hebo met Spanbeton gesloten overeenkomst.
5.18.
Volgens Hebo zijn de afspraken die zij met Spanbeton heeft gemaakt neergelegd in een document waarvan zij een fotokopie in het geding heeft gebracht als productie 1 bij haar conclusie van antwoord. Dit document houdt een van 12 maart 2015 daterende opdrachtbevestiging van Hebo aan Spanbeton in (“Met dank voor uw mondelinge opdracht hierbij de schriftelijke bevestiging.”). Deze opdrachtbevestiging is afgedrukt op briefpapier van Hebo, is gericht aan [naam 1] van Spanbeton en is opgesteld door [naam 2] van Hebo. Onder het kopje “Voorwaarden” staat een viertal voorwaarden vermeld, waaronder de tekst van de verzekeringsclausule. Na de tekst van de opdrachtbevestiging is in dit document een stempel geplaatst en is rechts naast dat stempel de naam van [naam 1] met de hand geschreven alsmede de datum 19 maart 2015 en is een handtekening geplaatst:
[afbeelding met handtekening]
Volgens Hebo is Spanbeton, in de persoon van [naam 1], dus op 19 maart 2015 akkoord gegaan met de in deze opdrachtbevestiging genoemde voorwaarden, waaronder de verzekeringsclausule.
5.19.
Het mag dan wel zo zijn dat Hebo en Spanbeton al tijdens een telefonisch onderhoud op 11 maart 2015 eerste afspraken met elkaar hadden gemaakt over het vervoer van de vijf brugliggers, dat neemt niet weg dat, anders dan de verzekeraars betogen, het deze partijen vrijstaat aanvullende afspraken te maken. Anders dan de verzekeraars van mening lijken te zijn, is het dus wél relevant of deze nieuwe afspraken door [naam 1] zijn ondertekend, zoals de verzekeraars betwisten.
5.20.
Tijdens de mondelinge behandeling van 19 april 2021 is door mr. Zandt voornoemd, de advocaat van Spanbeton, verklaard dat hij met [naam 1] had gesproken en dat deze hem had gezegd dat het er wel naar uitziet dat hij, [naam 1], de hierboven in r.o. 5.18 omschreven opdrachtbevestiging op 19 maart 2015 heeft ondertekend omdat het heel erg lijkt op zijn handtekening ondanks dat hij zich niet kon herinneren dat hij deze handtekening had gezet (p. 3 proces-verbaal). Voor zover Spanbeton na deze mondelinge behandeling nog is blijven volhouden dat de van 19 maart 2015 daterende handtekening onder dit document niet van [naam 1] is, is hier dan ook sprake van een ongemotiveerde betwisting.
5.21.
Verder is tijdens de mondelinge behandeling van 19 april 2021 van de zijde van Hebo naar voren gebracht dat deze door [naam 1] ondertekende opdrachtbevestiging bij e-mail van 10 juni 2015 door [naam 1] is toegezonden aan Hebo. Ter onderbouwing hiervan zijn twee bijlagen gehecht aan de pleitaantekeningen van de advocaten van Hebo, namelijk een papieren uitdraai van deze e-mail van 10 juni 2015 en een fotokopie van de ondertekende opdrachtbevestiging.
5.22.
Tijdens de mondelinge behandeling van 19 april 2021 is vervolgens van de zijde van de verzekeraars ten aanzien van deze e-mail van 10 juni 2015 aangevoerd – weergegeven voor zover relevant – dat deze e-mail op zichzelf genomen niet zoveel zegt omdat deze van ver na het schadevoorval is en dat uit de e-mail niet blijkt dat de ondertekende opdrachtbevestiging daadwerkelijk was bijgevoegd bij deze e-mail.
5.23.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de advocaten van Hebo in de gelegenheid gesteld het e-mailbestand van bovengenoemde e-mail met als bestand daarbij bovengenoemde ondertekende opdrachtbevestiging digitaal in het geding te brengen. Vervolgens is deze e-mail van 10 juni 2015 door de advocaten van Hebo naar de rechtbank gestuurd door middel van een e-mail van 18 mei 2021. Wanneer het bestand wordt geopend dat destijds met de e-mail van 10 juni 2015 door de afzender van deze e-mail, [naam 1], is verzonden aan Hebo, blijkt dat dit bestand de hier aan de orde zijnde ondertekende opdrachtbevestiging is. Dat is vervolgens ook erkend door de verzekeraars in hun akte van 16 juni 2021.
5.24.
Vast is dan ook komen te staan dat de opdrachtbevestiging op 19 maart 2015 is ondertekend door Spanbeton, in de persoon van [naam 1]. Hieraan kan, anders dan de verzekeraars van mening lijken te zijn, niet afdoen dat [naam 1] het digitale bestand van deze door hemzelf op 19 maart 2015 namens Spanbeton ondertekende opdrachtbevestiging (pas) bij e-mail van 10 juni 2015, derhalve na het incident met de [naam ponton] op 1 mei 2015, heeft doorgestuurd aan Hebo. Zo de handtekening al niet de wilsovereenstemming tussen partijen aantoont ten tijde van het sluiten van de onderhavige overeenkomst, dan onderschrijft het in ieder geval de juistheid van de subsidiaire stelling van Hebo, dat het tussen Spanbeton en Hebo gebruikelijk was om steeds de verzekeringsclausule in hun onderling gesloten overeenkomsten op te nemen.
5.25.
Aangezien de verzekeringsclausule deel uitmaakt van de voorwaarden van deze door Spanbeton geaccordeerde opdrachtbevestiging van Hebo, is Hebo geslaagd in haar bewijs dat de verzekeringsclausule deel uitmaakt van de door Hebo met Spanbeton gesloten overeenkomst die ten grondslag ligt aan het vervoer door Hebo van de vijf brugliggers op 1 mei 2015.
5.26.
Hebo ontleent een schuldeisersverzuimverweer aan de verzekeringsclausule.
5.27.
Uit de verzekeringsclausule volgt de verplichting voor Spanbeton om zorg te dragen voor een adequate verzekering van Hebo. Tussen partijen staat vast dat dat niet gebeurd is.
5.28.
Het mag dan wel zo zijn dat Spanbeton tekort is geschoten in de nakoming van deze clausule, dat neemt niet weg dat gesteld noch gebleken is dat deze tekortkoming van Spanbeton de nakoming door Hebo verhinderd heeft van de contractuele verbintenissen die de verzekeraars ten grondslag hebben gelegd aan hun vorderingen tegen Hebo in deze zaak, namelijk de verplichting tot het vervoer van de brugliggers zoals die verplichting is neergelegd in artikel 8:895 BW. De niet-nakoming door Spanbeton van deze clausule leidt dan ook niet tot schuldeisersverzuim in de zin van artikel 6:58 BW.
5.29.
Hebo heeft zich in deze zaak verscheidene malen (primair) op het standpunt gesteld dat de verzekeringsclausule geen exoneratiebeding is en ook niet de strekking heeft van een exoneratiebeding. Hebo verbindt aan de verzekeringsclausule (primair) geen exoneratieverweer. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt. Hoewel de verzekeringsclausule een beding is dat de strekking heeft van een exoneratiebeding (zie onder meer artikel 3 lid 8 HVR en artikel 8:382 lid 1 BW), is deze clausule als zodanig geen exoneratiebeding, omdat daarin (slechts) de verplichting is opgenomen voor de ene contractspartij om ten behoeve van de andere contractspartij een verzekering af te sluiten maar niet (tevens) de bepaling die inhoudt dat eerstgenoemde contractspartij (in bepaalde gevallen) niet aansprakelijk is. De verzekeringsclausule heeft dus slechts de strekking maar niet tevens de werking van een exoneratiebeding.
5.30.
Gelet op het bovenstaande kan de verzekeringsclausule in ieder geval op zichzelf genomen niet leiden tot afwijzing van de vorderingen van de verzekeraars.
Andere verweren van Hebo
5.31.
Hebo doet ook nog een beroep op uitsluiting/beperking van haar aansprakelijkheid die zou volgen uit artikel 10 van haar algemene voorwaarden (“Algemene Voorwaarden HEBO MARITIEMSERVICE & HEBO FTE BV”; zie prod. 2 van Hebo) (hierna: de algemene voorwaarden van Hebo) en uit artikel 11 sub F van de algemene voorwaarden van Hebo juncto de artikelen 3 en 5 van een rubriek van genoemde algemene voorwaarden van Hebo als opschrift heeft “ALGEMENE VOORWAARDEN voor de uitvoering van opdrachten door kraanexploitanten” (hierna: de algemene kraanexploitant-voorwaarden van Hebo). Deze artikelen luiden – aangehaald voor zover relevant – als volgt:
Artikel 10 van de algemene voorwaarden van Hebo [betreffende “Aansprakelijkheid”]
10.1
Alle werkzaamheden, diensten en verkoop en levering van zaken door HEBO geschieden voor rekening en risico van Wederpartij.
10.2
HEBO is, onverlet de bepalingen van dwingend recht, niet aansprakelijk voor enige schade, tenzij de door Wederpartij geleden schade het gevolg is van opzet of grove schuld van HEBO of haar ondergeschikten.
10.3
In alle gevallen is de aansprakelijkheid van HEBO beperkt tot de factuurwaarde van de door HEBO geleverde goederen, werkzaamheden of diensten.
[…]
Artikel 11 van de algemene voorwaarden van Hebo [betreffende “Toepasselijkheid aanvullende voorwaarden en condities”]
Naast algemene voorwaarden zijn van toepassing
[…]
F. bij aanneming, montage / constructiewerkzaamheden, zgn. zwaar vervoer en dergelijke:
- de “Algemene Voorwaarden voor de uitvoering van opdracht door Kraanwagenexploitanten”, laatste versie zoals gedeponeerd ter griffie van de Rechtbank in Rotterdam, ongeacht of er te water of te land gewerkt wordt;
Onder zwaar vervoer wordt verstaan vervoer dat plaatsvindt onder gebruikmaking van gespecialiseerd materieel, zoals bokken, kranen, pontons, bakken, vlotten, dekschuiten, diepladers, sleden, vorkheftrucks en/of vervoer van grote en/of zware en/of moeilijke hanteerbare goederen, zoals onder meer casco’s, containers, het één zowel als het ander inclusief laden en lossen in de meest uitgebreide zin.
[…]
Artikel 3 van de Algemene Voorwaarden voor de uitvoering van opdrachten door kraanexploitanten
BUITEN EN BOVEN DE DEKKING GESCHIEDT DE UITVOERING VOOR RISICO VAN DE OPDRACHTGEVER
Iedere aansprakelijkheid die valt buiten en boven de dekking van de in artikel 2 verplichte verzekering wordt door de exploitant uitgesloten, ook ingeval van schuld of nalatigheid van de kraanexploitant zelf, zijn personeel of andere hulppersonen.
[…]
5. DE UITSLUITING DER AANSPRAKELIJKHEID VAN DE EXPLOITANT BETREFT IEDER DETAIL VAN DE OPDRACHT
De uitsluiting van de aansprakelijkheid van de exploitant en de daarmede corresponderende vrijwaringsverplichtingen van de opdrachtgever zijn algemeen. Zij omvatten derhalve o.m. ook de aansprakelijkheid voor merken, stukstal, hoeveelheden, gewichten, maten en dergelijke; voor tijdsduur en vertraging met alle daarmede samenhangende schaden of nadelen, zoals het verschuldigd worden van extra tarieven, boeten, overliggelden enz; voor opslagterreinen, opslagplaatsen, ligplaatsen e.d.; voor alle installaties, werktuigen en hulpmiddelen, voor eigen en vreemd personeel en ingeschakelde vreemde firma’s enz; voor het uitmaken van documenten, aangiften, mededelingen, betalingen, enz.
5.32.
De verzekeraars betwisten weliswaar dat de hierboven in r.o. 5.31 genoemde artikelen van de algemene voorwaarden van Hebo kunnen leiden tot (gedeeltelijke) afwijzing van hun vorderingen, dat neemt niet weg dat niet in geschil is dat deze algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst tussen Spanbeton en Hebo.
5.33.
In de hierboven in r.o. 5.31 genoemde artikelen wordt de aansprakelijkheid van Hebo als vervoerder van de brugliggers uitgesloten of beperkt. De verzekeraars menen daarom dat deze artikelen nietig zijn op grond van artikel 8:902 BW. Hebo meent van niet. Volgens Hebo is zij met Spanbeton bijzonder vervoer overeengekomen in de zin van onderdeel b van dit eerste lid van artikel 8:902 BW, zodat de in de aanhef van het eerste lid van artikel 8:902 BW neergelegde nietigheidssanctie niet van toepassing is. De verzekeraars betwisten dat.
5.34.
Artikel 8:902 BW maakt deel uit van Afdeling 2 van Titel 10 van Boek 8 BW (artt. 8:881-991 BW), welke afdeling de overeenkomst van goederenvervoer over binnenwateren betreft. Artikel 8:902 lid 1 BW luidt als volgt:
1. Nietig is ieder beding, waarbij de ingevolge artikel 895 op de vervoerder drukkende aansprakelijkheid of bewijslast op andere wijze wordt verminderd dan in deze afdeling is voorzien, tenzij het betreft:
a. beschadiging opgekomen vóór of voortvloeiend uit een omstandigheid liggend vóór het laden in of na het lossen uit het schip;
b. het vervoer van zaken, die door hun karakter of gesteldheid een bijzondere overeenkomst rechtvaardigen en welker vervoer moet geschieden onder omstandigheden of op voorwaarden, die een bijzondere overeenkomst rechtvaardigen. Het hier bepaalde geldt echter slechts, wanneer voor het vervoer van deze zaken geen cognossement aan order of toonder, doch een blijkens zijn bewoordingen onverhandelbaar document is afgegeven en het niet betreft een gewone handelslading, verscheept bij gelegenheid van een gewone handelsverrichting.
5.35.
De rechtbank stelt eerst voorop dat gesteld noch gebleken is dat (ook) andere uitzonderingen op het in de aanhef van het eerste lid van artikel 8:902 BW neergelegde nietigheidsvoorschrift van toepassing zijn dan bovengenoemde bijzonder-vervoer-uitzondering.
5.36.
Dus rijst de vraag of de in artikel 8:902 lid 1 onder b BW opgenomen bijzonder-vervoer-uitzondering van toepassing is. Is dat niet het geval, dan zijn de aansprakelijkheidsuitsluitingen en -beperkingen in haar algemene voorwaarden waar Hebo zich op beroept alle nietig.
5.37.
De brugliggers waar deze zaak betrekking op heeft, zijn grote en zware materialen die de gehele capaciteit van het onderhavige ponton, de [naam ponton], vereisten. Het gaat hier om gespannen betonplaten waarvan de kwetsbaarheid aan de onderzijde op de laatste zitting van 19 april 2021 door Spanbeton zelf is genoemd. Zij heeft ook niet betwist dat deze brugliggers op een bijzondere manier moesten worden gehesen en dat voor de belading en het vervoer ook een tekening en een stabiliteitsberekening noodzakelijk waren.
5.38.
In de opdrachtbevestiging van Hebo van 12 maart 2019, die door Spanbeton op 19 maart 2019 is ondertekend, brengt Hebo bij Spanbeton naast vracht ook onder meer een “Tarief drijvende bokken” en een “Tarief uitvoerder” in rekening. Gewezen zij voorts wederom op de tekst van de verzekeringsclausule, die, zoals hierboven is overwogen, eveneens deel uitmaakt van deze door Spanbeton ondertekende opdrachtbevestiging:
“Voor de werkzaamheden dienen de te transporteren en te hijsen delen en het project, door de opdrachtgever verzekerd te zijn incl. het meeverzekeren van Hebo Maritiemservice BV op de goederentransport van de belanghebbende van de lading, met doorhaling van de mogelijkheid van regres door de assuradeuren van de lading verzekering op de vervoerder.”
5.39.
Uit de overeenkomst blijkt dus uitdrukkelijk de inzet door Hebo van drijvende bokken en van een uitvoerder naast het vervoer zelf. Ook de verzekeraars hebben (uiteindelijk) niet (meer) betwist dat naast het vervoer van de brugliggers door Hebo Spanbeton met Hebo ook het hijsen en het installeren van de brugliggers door Hebo was overeengekomen. Vergelijk randnummer 67 van de antwoordakte van de verzekeraars van 26 augustus 2020 en pagina 4 van het proces-verbaal van de mondelinge zitting van 19 april 2021.
5.40.
De verzekeringsclausule houdt onder meer een verplichting voor Spanbeton in om financieel nadeel te voorkomen dat Hebo zou kunnen ondervinden door de beschadiging van de brugliggers als gevolg van het transport en het hijsen daarvan. De verzekeringsclausule is dus in lijn met bovengenoemde bijzondere verrichtingen waartoe Hebo zich had verbonden.
5.41.
Voldaan is dus aan de vereisten van artikel 8:902 lid 1 onder b BW dat het gaat om vervoer van zaken, die door hun karakter of gesteldheid een bijzondere overeenkomst rechtvaardigen en welker vervoer moet geschieden onder omstandigheden of op voorwaarden, die een bijzondere overeenkomst rechtvaardigen en dat partijen ook daadwerkelijk een overeenkomst hebben gesloten die afwijkt van een gebruikelijke overeenkomst voor het goederenvervoer over de binnenwateren.
5.42.
Anders dan van de zijde van de verzekeraars is aangevoerd, lijkt aan de zinsnede in artikel 8:902 lid 1 onder b BW dat een onverhandelbaar document is afgegeven niet te volgen dat in alle gevallen een dergelijke document moet zijn afgegeven maar lijkt deze zinsnede alleen te betekenen dat deze uitzondering (logischerwijs) niet op kan gaan bij verhandelbare cognossementen. Gesteld noch gebleken is dat daarvan sprake is en dat lijkt ook onlogisch aangezien de overeenkomst van Spanbeton met Hebo, als gezegd, niet alleen het verrichten van vervoerwerkzaamheden door Hebo betreft maar ook andere werkzaamheden.
5.43.
Het gaat hier dus om een overeenkomst van bijzonder vervoer over de binnenwateren als bedoeld in artikel 8:902 lid 1 onder b BW. Opzet of grove schuld van Hebo is gesteld noch gebleken. Het hierboven in r.o. 5.31 genoemde exoneratiebeding van artikel 10 lid 2 uit de algemene voorwaarden van Hebo, waar Hebo zich ter afwering van haar aansprakelijkheid op beroept, is derhalve niet nietig, zodat Hebo niet aansprakelijk is jegens de verzekeraars.
5.44.
De vordering van de verzekeraars zal derhalve worden afgewezen.
5.45.
Als de in het ongelijk gestelde partij worden de verzekeraars in de proceskosten veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van Hebo worden tot aan deze uitspraak begroot op:
griffierecht € 4.030,00
salaris advocaat € 6.227,50 (2,5 punt in liquidatietarief VI)
totaal € 10.257,50.
5.46.
Deze gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6..De beoordeling in de vrijwaringszaak

in conventie

Ten aanzien van de vordering tegen [naam gedaagde]
6.1.
Aangezien de vordering tegen Hebo in de hoofdzaak is afgewezen, komt deze vrijwaringsvordering tegen [naam gedaagde] niet voor toewijzing in aanmerking.
6.2.
Omdat zij nodeloos kosten heeft veroorzaakt zal Hebo worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [naam gedaagde]. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak begroot op:
griffierecht € 4.030,00
salaris advocaat € 7.473,00 (3 punten in liquidatietarief VI)
totaal € 11.503,00.
6.3.
Deze gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Ten aanzien van de vordering tegen Spanbeton
6.4.
Aangezien de vordering tegen Hebo in de hoofdzaak is afgewezen, komt deze vrijwaringsvordering tegen Spanbeton niet voor toewijzing in aanmerking.
6.5.
Omdat zij nodeloos kosten heeft veroorzaakt zal Hebo worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Spanbeton. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak begroot op:
griffierecht € 4.030,00
salaris advocaat € 7.473,00 (3 punten in liquidatietarief VI)
totaal € 11.503,00.
6.6.
Deze gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in de reconventie
Ten aanzien van de vordering van [naam eiseres 2]
6.7.
Tussen [naam eiseres 2] en Hebo is niet in geschil dat voor het huren door Hebo van het ponton, de DATRANS 17, van [naam eiseres 2] zij met [naam eiseres 2] een rompbevrachtingsovereenkomst heeft gesloten. Bij die kwalificatie sluit de rechtbank zich bij aan.
6.8.
De door [naam eiseres 2] gevorderde hoofdsom van € 30.533,-- bestaat uit een bedrag van
€ 23.100,-- aan tijdverlet en een bedrag van € 7.433,-- aan expertisekosten. Volgens [naam eiseres 2] is Hebo aansprakelijk voor deze schade. Daaraan legt zij het volgende ten grondslag. Krachtens artikel 8:990 lid 1 BW komt de exploitatie van de [naam ponton] voor rekening van Hebo, hetgeen betekent dat op Hebo de verplichting rustte om voorafgaande aan het vervoer een sterkteberekening uit te voeren. In deze verplichting is Hebo tekortgeschoten, met als gevolg de beschadiging van de [naam ponton]. De schade aan de [naam ponton] is door de cascoverzekeraars van de eigenaar van dit ponton, [naam bedrijf 2], vergoed, zodat hiervoor geen regres is uitgeoefend op [naam eiseres 2]. Wél werd door [naam bedrijf 2] volhard in de vordering voor de geleden bedrijfsschade. Hiervoor is door [naam eiseres 2] een bedrag van
€ 22.500,-- betaald aan [naam bedrijf 2] De eigen schade van [naam eiseres 2] als gevolg van de tekortkoming van Hebo bestaat uit het geleden tijdverlet. Hiervoor is door [naam eiseres 2] een factuur gezonden aan Hebo voor een bedrag van € 23.100,--. Dit bedrag bestaat uit bovengenoemd bedrag van € 22.500,-- dat door [naam eiseres 2] is betaald aan [naam bedrijf 2], vermeerderd met het tarief dat [naam eiseres 2] in rekening brengt voor het doorbevrachten van de [naam ponton] aan Hebo. Krachtens artikel 6:74 BW is Hebo dus verplicht dit schadebedrag van € 23.100,-- te vergoeden aan [naam eiseres 2]. Dit volgt ook uit de artikelen 2 sub 2, 2 sub c en 3 sub b van de toepasselijke Dekschuitengebruiksvoorwaarden. Tot op heden heeft Hebo genoemde factuur onbetaald gelaten. Verder is door [naam eiseres 2] een expert ingeschakeld voor de vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Diens expertisekosten bedragen in totaal
€ 7.433,--. Ook hiervoor is Hebo om bovengenoemde redenen aansprakelijk.
6.9.
Hebo betwist dat zij voor bovengenoemde hoofdsom van € 30.533,-- aansprakelijk is jegens [naam eiseres 2]. Daartoe voert zij aan – kort samengevat en zakelijk weergegeven – dat de sterkteberekening niet door haar moest worden gedaan maar door [naam eiseres 2], dat de Dekschuitenvoorwaarden toepassing missen en dat [naam eiseres 2] de gestelde schade niet heeft geleden.
6.10.
Niet in geschil is dat het ponton is ‘doorgeknikt’, nadat de brugliggers daarop waren geplaatst. Volgens [naam eiseres 2] had dit ‘doorknikken’ van de liggers kunnen worden voorkomen, indien voorafgaande aan de belasting van het ponton met de brugliggers een sterkteberekening was uitgevoerd. Hebo is het daar niet mee eens. Volgens Hebo was het ponton gebrekkig, want ongeschikt om de brugliggers te vervoeren, en is het daarom ‘doorgeknikt’. Een sterkteberekening voorafgaande aan de belasting van het ponton met de brugliggers is uitgebleven, zo is niet in geschil. Hebo en [naam eiseres 2] verschillen tevens van mening wie van hen die berekening had moeten uitvoeren.
6.11.
Rompbevrachting van een binnenschip is specifiek geregeld in Afdeling 4 van Titel 10 van Boek 8 BW. In artikel 8:990 lid 1 BW is het volgende bepaald:
Onder de overeenkomst (rompbevrachting), waarbij de ene partij (de rompvervrachter) zich verbindt een schip uitsluitend op binnenwateren terbeschikking te stellen van haar wederpartij (de rompbevrachter) zonder daarover nog enige zeggenschap te houden, ligt de exploitatie van het schip in handen van de rompbevrachter en geschiedt zij voor diens rekening.
6.12.
Anders dan [naam eiseres 2] van mening is, houdt artikel 8:990 lid 1 BW niets in over de eisen die gesteld worden aan het te vervrachten binnenschip. Uit dit artikellid kan dus niet volgen welke contractspartij de verplichting heeft om de staat van het te vervrachten binnenschip te onderzoeken, bijvoorbeeld door middel van een sterkte- en/of stabiliteitsberekening.
6.13.
Aangezien tussen partijen sprake is van rompbevrachting, zijn op die rechtsverhouding mede de wetsbepalingen omtrent huur van toepassing. Van deze wetsbepalingen maakt deel uit het tweede lid van artikel 7:204 BW, waarin is bepaald wanneer sprake is van een gebrekkige verhuurde zaak:
Een gebrek is een staat of eigenschap van de zaak of een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft.
6.14.
Anders dan Hebo van mening lijkt te zijn, vormde de omstandigheid dat het ponton (mogelijk) gebrekkig was in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW geen reden om een sterkteberekening van het ponton voorafgaande aan het vervoer daarmee van de brugliggers achterwege te laten. Dit geldt temeer, nu onvoldoende gesteld dan wel gebleken is dat het ponton voorafgaande aan het vervoer van de brugliggers zonder een sterkteberekening deze brugliggers in alle omstandigheden probleemloos had kunnen vervoeren.
6.15.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [naam eiseres 2] de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit moet volgen dat Hebo gehouden was tot het uitvoeren van de sterkteberekening.
6.16.
In de procedure in conventie heeft [naam eiseres 2] zich op het standpunt gesteld dat op Hebo als huurder en vervoerder een zelfstandige onderzoeksplicht rustte. In de procedure in reconventie, te weten in randnummer 76 van haar conclusie van eis in reconventie, heeft [naam eiseres 2] aangegeven dat al hetgeen in de procedure in conventie is gesteld inzake de feiten, de vermeende tekortkomingen, de toepasselijkheid van de voorwaarden en de contractuele verhouding dus partijen, in de procedure in reconventie als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Temeer omdat Hebo tegen deze ‘procestechniek’ van [naam eiseres 2] geen bezwaar heeft gemaakt, zal de rechtbank dit verzoek van [naam eiseres 2] honoreren. [naam eiseres 2] heeft zich dus niet alleen in de procedure in conventie maar ook in de procedure in reconventie op het standpunt gesteld dat op Hebo als huurder en vervoerder een zelfstandige onderzoeksplicht rustte.
6.17.
Volgens [naam eiseres 2] is het in Nederland gebruikelijk dat de rompbevrachter van een ponton in geval van zwaar transport een sterkte- en of stabiliteitsberekening laat uitvoeren, en dus niet de rompvervrachter. Ter onderbouwing van deze stelling beroept [naam eiseres 2] zich op de door haar als producties 4, 10, 11 en 12 in het geding gebrachte verklaringen van de hand van respectievelijk [naam 3], bestuurder van [naam eiseres 2], [naam 4], werkzaam bij Koninklijke Van der Wees Watertransporten B.V., [naam 5], werkzaam als schade-expert bij het expertisebureau Doldrums, en [naam 6], eigenaar van [naam bedrijf 2] Hebo betwist dat het in de sector gebruikelijk is dat de huurder van een ponton sterkteberekeningen laat maken. Maar wat daar ook van zij, aldus Hebo, vaststaat dat partijen in dit geval anders hebben gehandeld.
6.18.
Aangezien, zoals hierboven in r.o. 6.15 is overwogen, op [naam eiseres 2] in dit verband de bewijslast rust, zal de rechtbank hieronder eerst beoordelen of het gebruikelijk is dat de rompbevrachter van een ponton in geval van zwaar transport een sterkteberekening laat uitvoeren, en dus niet de rompvervrachter. Pas als dat branchegebruik is komen vast te staan, hoeft beoordeeld te worden of partijen in dit geval anders hebben gehandeld.
6.19.
De rechtbank constateert dat uit de vier hierboven in r.o. 6.17 genoemde verklaringen inderdaad volgt dat het gebruikelijk is dat de rompbevrachter van een ponton in geval van zwaar transport een sterkte- en of stabiliteitsberekening laat uitvoeren, en dus niet de rompvervrachter. Dit komt ook logisch voor, omdat de rompbevrachter doorgaans over (meer) informatie over de lading zal beschikken dan de rompvervrachter.
6.20.
Hebo heeft weliswaar aangevoerd bij haar conclusie van antwoord in reconventie in vrijwaring dat de vier verklaringen geen dan wel slechts een beperkte bewijskracht hebben omdat (i) in ieder geval een deel van de verklaringen afkomstig is van partijgetuigen, (ii) de getuigen niet onder ede zijn gehoord en(iii) tegen een schriftelijk afgelegde verklaring alleen maar bezwaren plegen te bestaan, dat alles neemt niet weg dat zij heeft nagelaten op enigerlei wijze te onderbouwen waarom de verklaringen van deze personen inhoudelijk niet kloppen. Hebo heeft dus onvoldoende gemotiveerd betwist dat het gebruikelijk is dat de rompbevrachter van een ponton in geval van zwaar transport een sterkte- en of stabiliteitsberekening laat uitvoeren. De rechtbank zal Hebo dan ook niet toelaten tot haar tegenbewijsaanbod dat zij in dit verband tijdens de mondelinge behandeling van 19 april 2021 heeft gedaan om haar stellingen door alle middelen rechtens te bewijzen, waaronder door het horen van getuigen, maar niet beperkt tot medewerkers van Hebo en deskundigen.
6.21.
Vast is dan ook komen te staan dat het gebruikelijk is dat de rompbevrachter van een ponton in geval van zwaar transport een sterkteberekening laat uitvoeren, en dus niet de rompvervrachter.
6.22.
Daarmee komt de rechtbank toe aan een beoordeling van de hierboven genoemde stelling van Hebo dat partijen in dit geval anders hebben gehandeld dan volgens dit gebruik.
6.23.
Ter onderbouwing van haar stelling dat partijen in dit geval zijn afgeweken van het gebruik dat de rompbevrachter van een ponton in geval van zwaar transport een sterkteberekening laat uitvoeren, en dus niet de rompvervrachter, verwijst Hebo naar e-mails. Zie randnummer 27 van de spreekaantekeningen van Hebo voor de mondelinge behandeling van 19 april 2021. Hebo doelt hier kennelijk op de correspondentie tussen Hebo en [naam eiseres 2] waarin [naam eiseres 2] heeft/zou hebben aangegeven dat het mogelijk was om de brugliggers te vervoeren met het gehuurde ponton en Hebo verwijst in dat verband naar de correspondentie die zij uitvoerig heeft besproken in haar vrijwaringsdagvaarding. Zie randnummers 6 en 8 van de conclusie van antwoord in reconventie in vrijwaring van Hebo. Hebo doelt hier op de volgende e-mailcorrespondentie tussen haarzelf en [naam eiseres 2] van 16 en 20 april 2015:
[e-mail van 16 april 2015 om 12:24 uur van [naam 3] ([naam eiseres 2]) aan [naam 7] (Hebo)]
“Hallo [naam 7],
Naar mijn mening met goede loadspreading en of schotten geen probleem.
Ponton is niet zo goed ballastbaar zoals je ziet.
Tanks van ponton zijn geconserveerd met coatingolie(wel milieuvriendelijk,zoals men zegt),maar wees daar wel oplettend mee,mocht je toch ballasten.
Ponton “[naam ponton]” ligt klaar in de 1e kanaalhaven en kan de boot zo oppakken.
Laat de duwboot maar contact met ons opnemen betreft ligplaats.
Met vriendelijke groeten
[naam 3]”
[e-mail van 16 april 2015 om 12:40 uur van [naam 7] (Hebo) aan [naam 3] ([naam eiseres 2])]
“Dag [naam 3],
Bedankt voor de snelle reactie, ik ben blij dat jullie even meedenken.
Zoals besproken gaan we er dus een aantal weken betonliggers mee varen, welke alleen op de kop en kont van het bakje dragen.
We zullen voldoende schotten en kleppen voorzien, zodat de dekbelasting van 15Ton/M2 niet wordt overschreven.
Totaal tonnage zal maximaal 600 Ton zijn.
Nog even een vraag, zit in de huurprijs de verzekering van de ponton inbegrepen, of dienen wij de ponton zelf nog te verzekeren?
Alvast bedankt voor uw reactie.
Met vriendelijke groet
[naam 7]”
[e-mail van 16 april 2015 om 12:55 uur van [naam 3] ([naam eiseres 2]) aan [naam 7] (Hebo)]
“Hallo [naam 7],
Ponton is verzekerd alleen P&I en ladingverzekering is voor rekening huurder.
En uiteraard moet ponton weer opgeleverd, zoals ook aangeleverd.
Schoon/droog(ballasttanks) en zonder schade.
Adviseer even fotos te maken wat wij ook hebben gedaan, zodat we later geen onnodige discussies krijgen.
!!!Nog een opmerking misschien een beetje voorbaring, maar wij hanteren wel een betalingstermijn van 30 dagen.
Gelieve daar rekening mee te houden en of door te geven aan administratie!!!
Met vriendelijke groet / Freundlichen Grüβen / Best regards
[naam 3]”
[e-mail van 20 april 2015 om 08:48 uur van [naam 2](Hebo )aan [naam 3] ([naam eiseres 2])]
“Beste
Deze week gaan we de ponton [naam ponton] laden met bijna 600 ton beton balken. Deze balken zijn 51 m lang en 115 ton p/s. 5 stuks per transport.
De balken worden alleen aan de uiteinden onder stopt.
Kunt u bevestigen dat dit kan ivm met de langs sterkte van de ponton?
Gr [naam 2]”
[e-mail van 20 april 2015 om 09:32:06 uur van [naam 3] ([naam eiseres 2]) aan [naam 2](Hebo ]
“Beste [naam 2],
Heb dit afgelopen donderdag met [naam 7] besproken en gemaild. Tekening het ik ook gemaild.
Met goede loadspreading moet het volgens ons geen probleem zijn, dekbelasting is 15t per m2.
Met vriendelijke groet / Freundlichen Grüβen / Best regards
[naam 3]”
6.24.
Nog daargelaten of, zoals Hebo van mening is, uit deze e-mailcorrespondentie mag worden afgeleid dat door [naam gedaagde] is bevestigd dat de [naam ponton] geschikt was voor het vervoer van de brugliggers, volgt hieruit in ieder geval niet dat Hebo en [naam gedaagde] zijn afgeweken van bovengenoemd gebruik dat de rompbevrachter van een ponton in geval van zwaar transport een sterkteberekening laat uitvoeren. Zie met name het gebruik van de woorden: “ik ben blij dat jullie even meedenken” door Hebo in de mail van 16 april 2015 om 12:40 uur.
6.25.
Vast is dan ook komen te staan dat Hebo als bevrachter een sterkteberekening had moeten laten uitvoeren en dus niet [naam gedaagde] als vervrachter. Verder is vast komen te staan dat Hebo in deze contractuele verplichting toerekenbaar tekort is geschoten. In het midden kan derhalve blijven of Hebo tegenover [naam gedaagde] ook aansprakelijk is op grond van de Dekschuitengebruiksvoorwaarden.
6.26.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 april 2021 is door Hebo enerzijds verklaard dat zij de 42 gevorderde dagen tijdverlet niet heeft kunnen controleren maar is door haar anderzijds erkend dat [naam gedaagde] tijdverlet heeft betaald aan [naam bedrijf 2] Verder is door Hebo erkend dat [naam gedaagde] expertisekosten en buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. Het door [naam gedaagde] gevorderde tijdverlet en de door haar gevorderde expertisekosten en buitengerechtelijke kosten zullen dan ook worden toegewezen.
6.27.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Hebo in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van [naam gedaagde] worden tot aan deze uitspraak begroot op:
salaris advocaat € 1.671,00 (1,5 punt in liquidatietariefgroep IV)
totaal € 1.671,00.
6.28.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Ten aanzien van de vordering van Spanbeton
6.29.
Spanbeton vordert schadevergoeding ten bedrage van € 84.073,85. Hieraan legt zij het volgende ten grondslag. De schade die Spanbeton heeft geleden als gevolg van het bezwijken van het ponton, de [naam ponton], bedraagt € 297.174,96. De verzekeraars hebben destijds echter slechts een bedrag van € 213.101,11 uitgekeerd. Spanbeton heeft het verschil tussen beide bedragen, € 84.073,85, zelf moeten dragen en heeft dus schade geleden ter hoogte van laatstgenoemd bedrag. Hebo is aansprakelijk voor deze schade op grond van artikel 6:74 BW, nu zij tekort is geschoten in de nakoming van de verbintenis tussen Hebo en Spanbeton en/of op grond van artikel 8:895 BW. De brugliggers zijn immers niet afgeleverd in de staat waarin Hebo ze van Spanbeton in ontvangst had genomen.
6.30.
Hebo betwist dat zij voor bovengenoemd bedrag van € 84.073,85 aansprakelijk is jegens Spanbeton.
6.31.
Zoals volgt uit de beoordeling hierboven van het geschil in de hoofdzaak, is daarin uitgemaakt dat Hebo niet aansprakelijk is jegens de verzekeraars van Spanbeton, omdat Hebo zich rechtsgeldig op een exoneratiebeding heeft beroepen. Hebo is dus op dezelfde gronden ook tegenover Spanbeton niet gehouden tot betaling van het hier in reconventie door Spanbeton gevorderde schadebedrag.
6.32.
Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
6.33.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Spanbeton in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van Hebo worden tot aan deze uitspraak begroot op:
salaris advocaat € 1.671,00 (1,5 punt in liquidatietariefgroep IV)
totaal € 1.671,00.
6.34.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

7..De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
7.1.
wijst de vorderingen af;
7.2.
veroordeelt de verzekeraars in de proceskosten aan de zijde van Hebo, die tot aan deze uitspraak zijn begroot op € 10.257,50;
7.3.
veroordeelt de verzekeraars verder in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de verzekeraars niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
7.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in de vrijwaringszaak
in conventie
7.5.
wijst de vordering tegen [naam gedaagde] af;
7.6.
wijst de vordering tegen Spanbeton af;
7.7.
veroordeelt Hebo in de proceskosten aan de zijde van [naam gedaagde], die tot aan deze uitspraak zijn begroot op € 11.503,00;
7.8.
veroordeelt Hebo verder in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Hebo niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
7.9.
veroordeelt Hebo in de proceskosten aan de zijde van Spanbeton, die tot aan deze uitspraak zijn begroot op € 11.503,00;
7.10.
veroordeelt Hebo verder in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Hebo niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
7.11.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.12.
veroordeelt Hebo tot betaling aan [naam eiseres 2] van € 30.533,--, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW met ingang van dertig dagen na factuurdatum, zijnde 22 juli 2015, tot de dag van de algehele voldoening;
7.13.
veroordeelt Hebo tot betaling aan [naam eiseres 2] van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.080,33;
7.14.
wijst het meer of anders door [naam eiseres 2] gevorderde af;
7.15.
veroordeelt Hebo in de proceskosten aan de zijde van [naam eiseres 2], die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 1.671,00;
7.16.
veroordeelt Hebo verder in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Hebo niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
7.17.
wijst de vordering van Spanbeton af;
7.18.
veroordeelt Spanbeton in de proceskosten aan de zijde van Hebo, die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 1.671,00;
7.19.
veroordeelt Spanbeton verder in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Spanbeton niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
7.20.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema, rechter, in samenwerking met mr. J.F. de Heer, senior-stafjurist. Het is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 17 november 2021.
901/32