ECLI:NL:RBROT:2021:11161

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
10/041608-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van beroepschauffeur

Op 9 januari 2019 vond er een verkeersongeval plaats te Gorinchem waarbij een bromfietser om het leven kwam. De verdachte, een beroepschauffeur, reed met zijn vrachtwagen door rood licht en overreedde het slachtoffer dat op dat moment op zijn bromfiets de kruising overstak met groen licht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat leidde tot de fatale aanrijding. De verdachte had de verkeerssituatie niet goed waargenomen en had onvoldoende rekening gehouden met de verkeersregels, waaronder het verlenen van voorrang aan het slachtoffer. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 24 maanden, met bijzondere voorwaarden voor het besturen van bepaalde voertuigen gedurende de proeftijd van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn afhankelijkheid van zijn rijbewijs voor zijn werk en de impact van het ongeval op zijn leven. De uitspraak vond plaats op 3 juni 2021.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/041608-20
Datum uitspraak: 3 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte],
raadsvrouw C.P. Posthuma, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 26 november 2020 en 20 mei 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, alsmede;
  • ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Vast staat dat verdachte het ongeval op 9 januari 2019 op de kruising van de Spijksesteeg met de Newtonweg te Gorinchem heeft veroorzaakt. Ook staat vast dat daarbij de bromfietser, [naam slachtoffer] (verder: het slachtoffer), is overleden als direct gevolg van zeer zwaar letsel dat is ontstaan bij dit ongeval.
Uit de verkeersongevallenanalyse volgt dat de verkeerslichten op de juiste wijze hebben gewerkt. Daarnaast blijkt uit de analyse op welke manier de verkeerslichten ten opzichte van elkaar werkten. Aan de hand daarvan ontstaat het volgende (eind)beeld.
Het stoplicht van verdachte stond 3,7 seconden op rood toen hij de stopstreep passeerde. Het stoplicht van het slachtoffer stond 2,7 seconden op groen voordat hij de weg op reed. Uit de analyse blijkt ook dat de stoplichten conflicteerden, hetgeen betekent dat ze niet tegelijk groen zijn geweest.
Verder is uit de analyse af te leiden dat verdachte onvoldoende moet hebben opgelet en/of gekeken of er zich fietsers/bromfietsers bevonden op de rijstrook naast hem. Het stoplicht van verdachte ging van groen naar geel op het moment dat verdachte zich 85 meter voor de stopstreep bevond. Op dat moment stond het slachtoffer al 5 seconden te wachten voor een rood licht en moet dus duidelijk zichtbaar zijn geweest voor verdachte. Op het moment dat het stoplicht voor verdachte van geel naar rood ging was verdachte tussen 52 en 41 meter van de stopstreep verwijderd en stond het slachtoffer nog steeds stil. Het slachtoffer stond ruim 45 seconden te wachten voor de aanrijding en stond al voor “zijn” stopstreep te wachten voor verdachte aan kwam rijden. Verdachte rijdt detectielus 10 in om 12:13:45,8 (85 meter voor de stopstreep). Het slachtoffer rijdt detectielus 2 in om 12:13:10 = 35,8 seconden. De verdachte heeft dus maximaal 35,8 seconden het slachtoffer in beeld gehad, maar blijkt hem niet te hebben opgemerkt.
Op basis van de voorgaande feiten lijkt het erop dat verdachte op de automatische piloot reed in de zin dat hij - mogelijk - wel keek maar niet daadwerkelijk registreerde wat hij zag. Hij heeft immers ook het voor hem gele en rode stoplicht niet opgemerkt. Zeker gezien zijn werk als beroepschauffeur, had verdachte beter moeten opletten.
Daarnaast blijkt uit de verkeersongevallenanalyse dat verdachte te hard gereden heeft in de gegeven de situatie, waardoor hij zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen om de aanrijding te voorkomen, als hij het slachtoffer wel had opgemerkt. Daar komt bij dat verdachte het slachtoffer volgens de verkeersregels voorrang had dienen te verlenen. Ook dat heeft verdachte verzuimd te doen.
Samenvattend acht de officier van justitie bewezen dat verdachte meerdere verkeersfouten heeft gemaakt, zoals ten laste gelegd. Om die reden heeft verdachte aanmerkelijke schuld aan het verkeersongeval waarbij het slachtoffer is gedood.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte van het primaire ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en refereert zich naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het subsidiair ten laste gelegde, de overtreding van art. 5 WVW.
De verdediging geeft aan dat verdachte het verschrikkelijk vindt dat het ongeval heeft plaatsgevonden en dat het slachtoffer aan de gevolgen van dit ongeval is overleden.
Verdachte kent de situatie op de weg en is goed op de hoogte van de ten tijde van het ongeval al zes maanden gewijzigde verkeerssituatie. Verdachte heeft in zijn verhoren bij de politie en op de zitting steeds verklaard dat hij zeker is dat hij toen daar door groen licht is gereden. Vast staat dat verder dat verdachte zijn mobiele telefoon tijdens het ongeval niet heeft vastgehouden of gebruikt (om te bellen en/of appen).
Weliswaar is er technisch onderzoek gedaan, maar dit is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat verdachte werkelijk door rood licht reed. Het technisch onderzoek bestaat uit redeneren en op logische wijze conclusies aan elkaar verbinden, maar het is niet uit te sluiten dat hierbij fouten of verkeerde aannames zijn gemaakt. Evenmin verklaart het technisch onderzoek dat het kennelijk vaker gebeurt dat op dit kruispunt meerdere verkeerspartijen gelijktijdig groen licht krijgen.
Verschillende personen hebben op social media aangegeven dat het erop leek dat voor en na het ongeval diverse verkeersdeelnemers tegelijk groen licht hadden. Om hier meer duidelijkheid over te krijgen verzoekt de verdediging, in voorwaardelijke zin de rechtbank het (laten) horen van [naam getuige] Dit in het geval de rechtbank zou aannemen dat verdachte door het rode licht is gereden. Ter toelichting van het voorwaardelijke verzoek om getuige [naam getuige] te horen heeft de raadsvrouw het navolgende naar voren gebracht. [naam getuige] is een beroepschauffeur die dagelijks over het betreffende kruispunt rijdt, goed bekend is met de verkeerssituatie ter plaatse en de werking van de verkeerslichten. Hij heeft zich gemeld bij de werkgever van verdachte nadat hij kennis had genomen van het ongeval. Hij heeft aangegeven dat hij meermaals een bijna-ongeval heeft waargenomen op het kruispunt en hij meende dat de verkeerslichten hier een rol bij speelden, in die zin dat meerdere verkeersdeelnemers gelijktijdig groen licht hebben. Juist hij kan verklaren over het punt waar verschil van mening over bestaat: het vermeend door rood licht rijden, anders gezegd de vraag of het mogelijk is dat beide verkeersdeelnemers groen licht hadden.
Voor het geval de rechtbank aanneemt dat verdachte door rood licht is gereden en toch niet zou overgaan tot het horen van de getuige [naam getuige], wijst de verdediging de rechtbank er subsidiair op dat verdachte niet bewust door rood is gereden.
4.1.3.
Beoordeling
Het verkeersongeval
Verdachte reed in zijn vrachtwagen met oplegger komende uit de richting van de A15, rijdend op de Spijksesteeg, sloeg rechts af de Newtonweg te Gorinchem op.
Het slachtoffer reed op zijn bromfiets op het parallel gelegen fiets-/bromfietspad van de Spijksesteeg. Hij reed in dezelfde richting als verdachte en wilde de kruising met de Newtonweg recht doorgaand oversteken. Op het kruisingsvlak van de rijbaan en het fiets/bromfietspad kwam het tot een aanrijding tussen beiden, als gevolg waarvan het slachtoffer ten val kwam en werd overreden door de oplegger. Het slachtoffer raakte daarbij zeer ernstig gewond en is op 26 januari 2021 aan zijn verwondingen overleden.
Het verkeer op de kruising wordt geregeld door een verkeersregelinstallatie, die op het moment van de aanrijding in werking was.
De centrale vraag is: heeft verdachte schuld aan dit verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW)?
De rechtbank zal bij de beantwoording van deze vraag eerst ingaan of er wel of niet sprake is van rijden door rood licht.
Daarna zal de rechtbank ingaan op het voorwaardelijke verzoek van de verdediging zoals ter zitting gedaan, te weten het horen van [naam getuige] over de werking van de verkeerslichten op andere tijdstippen.
Tot slot zal de rechtbank het rijgedrag van verdachte in zijn geheel bespreken.
De centrale vraag bij dit alles is: heeft verdachte schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW?
Bij de vraag of sprake is van 'schuld' aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan van en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank zal bij de beantwoording van deze vraag eerst ingaan of er wel of niet sprake is van rijden door rood licht.
De verkeerslichten zijn kort na het ongeval gecontroleerd en bleken op dit punt volledig naar behoren te hebben gefunctioneerd. Daarbij is vastgesteld dat van conflicterende verkeerslichten sprake was. Dat betekent dat de combinatiegroen licht voor naar rechts afslaand verkeer op de twee hoofdrijbanen voor rechtsaf en groen licht voor de rechtdoor gaande brom-/fietsstrook niet samen gaan. Als de een groen licht heeft moet de ander rood licht hebben gehad ten tijde van het ongeval.
Verder blijkt uit een ander gedeelte van de inhoud van de rapportage dat verdachte door rood moet zijn gereden; daartoe zijn de gegevens in de detectielussen terug geanalyseerd vanaf de eindsituatie op de weg na het ongeval.
Uit die analyse blijkt verder dat het knopje op het brom/fietspad is ingedrukt op een bepaald moment vlak voorafgaand aan het ongeluk. Het slachtoffer moest vervolgens een tijdje wachten. Het slachtoffer heeft bovendien na het ongeval tegen de politie gezegd: “ik had groen en stak over.” Die verklaring komt overeen met gegevens uit de detectielussen in de weg. Daaruit hebben de verbalisanten kunnen afleiden dat verdachte op 85 meter voor de stopstreep oranje licht kreeg, dus het moment dat je moet stoppen als dat redelijkerwijs kan.
Op basis van de technische bevindingen stelt de rechtbank vast dat verdachte met zijn vrachtwagen en oplegger door rood licht is gereden, terwijl het rode licht op het moment van passeren van de stropstreep al 3.7 seconde rood uitstraalde. Op dat moment moet het slachtoffer al geruime tijd voor “zijn” stopstreep stil gestaan hebben. Daarbij had verdachte vanuit zijn cabine goed zicht op de naastgelegen (brom)fietsstrook en moet hij het slachtoffer dus goed hebben kunnen zien terwijl het slachtoffer daar op dat moment stilstond.
Voorwaardelijk verzoek verdediging tot het horen van [naam getuige] over de werking van de verkeerslichten op andere tijdstippen
De verdediging heeft de rechtbank voorwaardelijk verzocht tot het horen van [naam getuige].
De rechtbank acht zich op het punt van de (juiste) werking van de verkeerslichten ten tijde van het ongeval en het rijgedrag van verdachte en het slachtoffer voldoende voorgelicht. Het horen van anderen, waaronder [naam getuige], over de werking van “de verkeerslichten” op een ander moment dan het verkeersongeval, kan daar geen verandering in brengen. Getuige kan in redelijkheid niets verklaren dat kan bijdragen aan een van de antwoorden op de vragen van de artikelen 348 en/of 350 Sv.. Gezien bovenstaande is er geen noodzaak (en evenmin een verdedigingsbelang) om die getuige te horen, en wordt het verzoek van de verdediging afgewezen.
Beoordeling van het rijgedrag van verdachte
De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen vastgesteld dat verdachte met zijn trekker en oplegger door rood licht is gereden, terwijl dat al geruime tijd rood licht uitstraalde. Ook heeft verdachte op het moment dat het verkeerslicht voor hem van geel naar rood overging en hij zich ongeveer 45 meter van de stopstreep bevond zijn snelheid verhoogd van ongeveer 42 km/uur naar 48 km/uur, terwijl hij juist vaart had moeten minderen bij het naderen van de kruising. Hij heeft het slachtoffer niet gezien, terwijl het slachtoffer al enige seconden duidelijk zichtbaar vanuit de cabine van verdachte stond te wachten voor de stopstreep op zijn rijstrook en op de knop voor groen licht had gedrukt.
De rechtbank stelt vast dat verdachte bovenstaande verkeers- en beoordelingsfouten heeft gemaakt. Verdachte heeft de werkelijke situatie ter plaatse niet waargenomen en elk geval niet betrokken in zijn daadwerkelijke rijgedrag.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat de verdachte (in elk geval) aanmerkelijke schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW.
4.1.4.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde kan worden bewezen, in die zin dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag van de verdachte.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 9 januari 2019 te Gorinchem als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, type opleggertrekker waarachter een oplegger was gekoppeld), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten het kruispunt van de Spijksesteeg en/of de Newtonweg/Franklinweg,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- de oversteekplaats bestemd voor (brom)fietsers en voetgangers is opgereden, op
het moment dat het voor hem bestemde verkeerslicht rood licht uitstraalde en
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon
brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en
waarover deze vrij was en
- niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een bromfietser, inmiddels doende was de
kruising via de aldaar gelegen oversteekplaats over te steken en
- die bromfietser niet heeft laten voorgaan en
- op die oversteekplaats in botsing of aanrijding is gekomen met die bromfietser,
waardoor die bromfietser, genaamd [naam slachtoffer], werd gedood
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen en die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft op 9 januari 2019 een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt door zich in het verkeer aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te gedragen. De aanrijding heeft tot de dood geleid van het slachtoffer en dus onherstelbare zeer ernstige gevolgen gehad. Als gevolg van het rijgedrag van verdachte is een medemens om het leven gekomen. In beginsel past voor dit feit een vrijheidsstraf van enkele maanden of een forse taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid van langere duur. Bij dit alles spreekt niet in het voordeel van verdachte dat hij ten tijde van het ongeval als beroepschauffeur met een trekker met oplegger deelnam aan het verkeer. Juist van een professioneel vrachtwagenchauffeur mag extra oplettendheid en vakmanschap worden verwacht in het verkeer.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Verdachte is werkzaam als beroepschauffeur. Hij is dus afhankelijk van zijn (vrachtwagen)rijbewijs voor zijn inkomen. Hij werkt sinds zijn vijftiende bij zijn huidige werkgever. Zonder groot rijbewijs kan hij niet werken en zal hij zijn werk en vervolgens ook zijn eigen woning verliezen.
De verdediging geeft aan dat het leven van verdachte sinds het ongeval ingrijpend is veranderd. Sinds het ongeval heeft verdachte gezondheidsklachten. Hij heeft met alledaagse zaken moeite en slaapt slecht. Hij is daarom onder behandeling van een psycholoog. De verdediging verzoekt de rechtbank met dit alles rekening te houden bij het opleggen van een eventuele onvoorwaardelijke gevangenisstraf en/of een ontzegging van de rijbevoegdheid. Daarnaast verzoekt de verdediging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 januari 2021 kunnen lezen dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Verder houdt de rechtbank (in het voordeel van verdachte) rekening met het feit dat de redelijke termijn voor afdoening van een strafzaak (in beperkte mate) is overschreden.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het verhoor van verdachte op de dag van het ongeval, 9 januari 2019, kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Tussen 9 januari 2019 en de datum van het eindvonnis, 3 juni 2021, ligt een periode van twee jaar en vijf maanden. Omdat in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overschreden met vijf maanden. Omdat deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door hiermee in beperkt strafmatigende zin rekening te houden bij het bepalen van de straf.
7.4
Conclusie van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusie.
Gezien de ernst van het feit kan in deze zaak, ook gelet op de eis, niet anders dan worden volstaan met het opleggen van een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid.
Bij het bepalen van de concrete hoogte van de op te leggen straffen is verder aandacht besteed aan de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Ook heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
Voor wat betreft de ontzegging van de rijbevoegdheid zal de rechtbank de ontzegging in zeer strikte, voorwaardelijke, vorm opleggen. Omdat verdachte voor het behoud van zijn baan een vrachtwagen moet kunnen besturen, zal hij gedurende de gehele proeftijd van drie jaar
uitsluitendmotorvoertuigen mogen besturen waarvoor rijbewijs C1 en/of C en/of C1E en/of CE is vereist, dus een vrachtwagen (evt. met aanhanger) en een trekker met oplegger.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderd en veertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderd en twintig) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
2 (twee) jaar;
bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde en/of de bijzondere voorwaarde niet naleeft;
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken.
stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde gedurende de gehele proeftijd
uitsluitendmotorrijtuigen zal besturen waarvoor een rijbewijs
C1 en/of C en/of C1E en/of CE is vereist;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. van der Laan-Kuijt, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.H. van der Wal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 9 januari 2019 te Gorinchem als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, type opleggertrekker waarachter een oplegger was gekoppeld), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/ of onoplettend en/ of onachtzaam en/ of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen-geboden zorgvuldigheid, te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten het kruispunt van de Spijksesteeg en/of de Newtonweg/Franklinweg,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- de oversteekplaats bestemd voor (brom)fietsers en voetgangers is opgereden, op
het moment dat het voor hem bestemde verkeerslicht rood licht uitstraalde en/ of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon
brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/of
- niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een bromfietser, inmiddels doende was de
kruising via de aldaar gelegen oversteekplaats over te steken en/ of
- die bromfietser niet heeft laten voorgaan en/of
- op die oversteekplaats in botsing of aanrijding is gekomen met die bromfietser,
waardoor die bromfietser, genaamd [naam slachtoffer], werd gedood, althans ander zwaar
lichamelijk letsel(te weten bloedverlies in de borstholte, een klaplong, vele gebroken ribben en ernstige beschadiging van beide benen, waarvoor een amputatie tot boven de knieën noodzakelijk bleek) werd toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden ontstond;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 januari 2019 te Gorinchem als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto, type opleggertrekker waarachter een oplegger was gekoppeld)), daarmee rijdende op het kruispunt van de wegen de Spijksesteeg en/of de Newtonweg/Franklinweg,
zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/ of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- de oversteekplaats bestemd voor (brom)fietsers en voetgangers is opgereden, op
het moment dat het voor hem bestemde verkeerslicht rood licht uitstraalde en/ of
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon
brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/ of
- niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een bromfietser, inmiddels doende was de
kruising via de aldaar gelegen oversteekplaats over te steken en/ of
- die bromfietser niet heeft laten voorgaan en/ of
- op die oversteekplaats in botsing of aanrijding is gekomen met die bromfietser;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994)