ECLI:NL:RBROT:2021:11117

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
C/10/626322 / KG ZA 21-848
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling huur en servicekosten in kort geding met betrekking tot onvoorziene omstandigheden door coronamaatregelen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de maatschap Inro Maro een kort geding aangespannen tegen de besloten vennootschap Boggi Holland B.V. De vordering betreft de betaling van huur en servicekosten die Boggi aan Inro Maro verschuldigd is. De procedure is gestart na een betalingsregeling die Boggi niet is nagekomen, en na eerdere vonnissen waarin Boggi al was veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en servicekosten. De voorzieningenrechter heeft op 9 november 2021 uitspraak gedaan.

Inro Maro vordert een totaalbedrag van € 75.547,70 aan huur en servicekosten, een boete van € 1.200,00 wegens het onbetaald laten van huur over enkele maanden, en € 1.530,47 aan buitengerechtelijke incassokosten. Boggi heeft verweer gevoerd en stelt dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden door de coronamaatregelen, waardoor zij niet in staat is om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat Boggi onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat er nog steeds onvoorziene omstandigheden zijn die een huurkorting rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de vorderingen van Inro Maro toewijsbaar zijn, omdat Boggi niet heeft aangetoond dat zij recht heeft op een huurkorting. De rechter heeft de vorderingen van Inro Maro in hun geheel toegewezen, inclusief de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Boggi onmiddellijk moet betalen, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/626322 / KG ZA 21-848
Vonnis in kort geding van 9 november 2021
in de zaak van
de maatschap
MAATSCHAP INRO MARO,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. M.J. Sarfaty te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOGGI HOLLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mrs. J. Kist en S.F.J. Kneefel te Amsterdam.
Partijen worden hierna Inro Maro en Boggi genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 oktober 2021, met producties 1 tot en met 7,
  • de producties 1 tot en met 4 van Boggi,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 16 oktober 2021,
  • de pleitaantekeningen van mr. Kneefel.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Sinds 21 januari 2020 huurt Boggi op grond van een huurovereenkomst een bedrijfsruimte van Inro Maro aan de [adres]. Boggi gebruikt het gehuurde als winkelruimte voor de verkoop van luxe herenmode en accessoires.
2.2.
Op grond van de huurovereenkomst is Boggi gehouden om per kwartaal bij vooruitbetaling huur en een voorschot op de servicekosten te voldoen. Per 1 januari 2021 gaat het om een bedrag van € 42.862,74 (inclusief btw).
2.3.
Op de huurovereenkomst zijn de ‘algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW’ (hierna: de algemene bepalingen) van toepassing. Daarin is een boetebeding opgenomen alsook een bepaling over de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
2.4.
In verband met de coronapandemie hebben partijen in juli 2020 afspraken met elkaar gemaakt over de betalingen van de huur en het voorschot op de servicekosten.
2.5.
Tijdens de tweede ‘lockdown’ is de winkel van Boggi van 15 december 2020 tot en met 22 februari 2021 gedwongen gesloten geweest. Daarna mocht Boggi in haar winkel klanten op afspraak ontvangen. Sinds 28 april 2021 is de winkel weer volledig open.
2.6.
In april 2021 hebben partijen een nieuwe betalingsregeling getroffen. Omdat Boggi deze regeling niet nakwam, heeft Inro Maro bij deze rechtbank een kort geding tegen Boggi aanhangig gemaakt. Daarin heeft zij betaling van huur en servicekosten (tot en met mei 2021), een boete en een vergoeding van buitengerechtelijke kosten gevorderd.
2.7.
Bij vonnis van 9 juni 2021 (zaaknummer C/10/613315 / KG ZA 21-111) heeft de voorzieningenrechter Boggi veroordeeld tot betaling van € 45.800,00 aan huur en servicekosten en € 1.333,00 aan buitengerechtelijke kosten. Bij de berekening van de verschuldigde huur is rekening gehouden met een huurprijskorting.
2.8.
Boggi heeft uitvoering gegeven aan het vonnis.
2.9.
Boggi is op grond van de huurovereenkomst over de maanden juni tot en met december 2021 (bij vooruitbetaling) € 100.013,06 inclusief btw aan Inro Maro verschuldigd. Van dit bedrag heeft Boggi € 75.547,70 onbetaald gelaten.

3..Het geschil

3.1.
Inro Maro vordert – verkort weergegeven – dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Boggi veroordeelt om aan Inro Maro € 75.547,70 inclusief btw te betalen,
Boggi veroordeelt om aan Inro Maro € 1.200,00 te betalen wegens een boete als gevolg van het onbetaald laten van de huur over de maanden juni tot en met september 2021,
Boggi veroordeelt om aan Inro Maro € 1.530,47 te betalen aan buitengerechtelijke incassokosten,
Boggi veroordeelt om aan nakosten € 131,00 zonder betekening, verhoogd met € 68,00 in geval van betekening, met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van het vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd,
Boggi veroordeelt in de kosten van deze procedure, met bepaling dat als deze kosten niet binnen zeven dagen na dagtekening van het vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd.
3.2.
Boggi voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Inro Maro vordert betaling door Boggi van huur en servicekosten tot en met december 2021. Zij grondt haar vordering op nakoming van de huurovereenkomst.
4.2.
Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening is vereist en of er een restitutierisico is.
4.3.
Boggi stelt dat sprake is van onvoorziene omstandigheden als gevolg waarvan het voor haar onmogelijk is om volledig aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. Volgens Boggi is haar omzet sinds het grotendeels afschaffen van de coronamaatregelen nog niet gestegen. Zij verkoopt minder herenmode en accessoires dan voor het uitbreken van de coronapandemie. Boggi meent dat dit komt door het wegblijven van haar belangrijkste doelgroep, buitenlandse toeristen, en de omstandigheid dat het thuiswerkadvies pas op 25 september 2021 is vervallen en veel werknemers ook nu nog thuiswerken. Volgens Boggi dient het leed dat is ontstaan als gevolg van de coronapandemie tussen Inro Maro en Boggi te worden verdeeld door rekening te houden met een omzet gerelateerde huurkorting.
4.4.
Boggi heeft een overzicht van de omzet over de maanden juni tot en met oktober 2021 en een document met omzetprognoses in het geding gebracht. Zij heeft echter niet inzichtelijk gemaakt hoe zij tot deze cijfers gekomen is. Onderliggende stukken ter onderbouwing van de omzet en de omzetprognoses ontbreken. Nu de voorzieningenrechter de overgelegde producties niet op juistheid kan toetsen, kan niet worden vastgesteld dat en welke huurprijskorting dient te worden toegepast. In dit kader is ook en juist van belang dat de winkel van Boggi sinds 28 april 2021 weer volledig open is, zodat in beginsel niet kan worden aangenomen dat (nog steeds) sprake is van onvoorziene omstandigheden. Nu Boggi overigens de berekening van de achterstallige huur door Inro Maro niet heeft betwist, is in hoge mate aannemelijk dat de vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Van Inro Maro kan niet gevergd worden de huurruimte ter beschikking te blijven stellen zonder dat Boggi de overeengekomen tegenprestatie voldoet. Daarbij tekent de voorzieningenrechter aan dat Boggi kennelijk ook niet overgaat tot vrijwillige betaling van het deel van de huursom dat volgens haar eigen berekeningen nog verschuldigd is.
4.5.
Inro Maro vordert op grond van artikel 25.3 van de algemene bepalingen betaling door Boggi van een boete van € 300,00 per maand en wel voor elke maand die (gedeeltelijk) onbetaald is gelaten. Volgens Inro Maro bedraagt de boete € 1.200,00, omdat Boggi over vier maanden de huur niet volledig heeft betaald. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Boggi een beroep gedaan op matiging van de boete. Volgens Boggi was zij als gevolg van de coronapandemie en de daaraan gerelateerde overheidsmaatregelen niet in staat om haar betalingsverplichtingen tegenover Inro Maro tijdig en volledig na te komen. Nu echter niet is gebleken van onvoorziene omstandigheden, bestaat geen aanleiding tot matiging van de boete. De vordering tot betaling van € 1.200,00 wordt dan ook toegewezen.
4.6.
Inro Maro vordert op grond van artikel 30.1 van de algemene bepalingen een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Boggi weerspreekt de verschuldigdheid daarvan niet, maar beroept zich op matiging. De voorzieningenrechter overweegt dat vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten dient te worden berekend overeenkomstig het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Gelet op de toe te wijzen hoofdsom is het gevorderde bedrag van € 1.530,47 toewijsbaar.
4.7.
Boggi wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Inro Maro worden begroot op € 3.190,52 (€ 98,52 aan kosten dagvaarding, € 2.076,00 aan griffierecht en € 1.016,00 aan salaris advocaat). De nakosten en de wettelijke rente over de proces- en nakosten worden toegewezen op na te melden wijze.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Boggi om aan Inro Maro een bedrag van € 75.547,70 inclusief btw te betalen,
5.2.
veroordeelt Boggi om aan Inro Maro een bedrag van € 1.200,00 te betalen,
5.3.
veroordeelt Boggi om aan Inro Maro een bedrag van € 1.530,47 te betalen,
5.4.
veroordeelt Boggi in de proceskosten, aan de zijde van Inro Maro tot op heden begroot op € 3.190,52, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt Boggi in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Boggi niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.
[2971/1980]